ECLI:NL:RBOVE:2022:2578

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
ak_22_1177
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling door de Belastingdienst

In deze zaak heeft eiseres op 28 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst op haar aanvraag van 27 mei 2021 voor kinderopvangtoeslag. De rechtbank Overijssel heeft vastgesteld dat de Belastingdienst op 15 augustus 2022 een verweerschrift heeft ingediend, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die een beslistermijn van 13 weken rechtvaardigen, te rekenen vanaf de indiening van het verweerschrift. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de Belastingdienst opgedragen om uiterlijk op 14 november 2022 een besluit te nemen op het verzoek van eiseres. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 379,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om het verstrekken van het volledige dossier niet-ontvankelijk is, omdat dit niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1177

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. C.C.M. Peper),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres op 28 juni 2022 heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 27 mei 2021 met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft op 15 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Inhoud verzoek en reactie
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Eiseres verzoekt de rechtbank in haar beroepschrift, gelet op artikel 8:55d, eerste lid,
van de Awb en artikel 49 negende van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, verweerder op te dragen alsnog binnen 14 dagen na de uitspraak een beslissing te nemen onder gelijktijdige toezending van het dossier.
Verstrekken dossier2.1. De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een (volledig) dossier der niet
als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt, nu een dergelijke handeling niet is gericht op rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als een niet tijdig nemen van een besluit aan te merken. Dat betekent dat de bepalingen in Awb over beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet van toepassing zijn. De rechtbank kan dan ook niet op grond van artikel 8:55d van de Awb terzake een dwangsom vaststellen.
2.2.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beroep tegen het niet-tijdig beslissen
3. Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, overweegt de rechtbank het volgende.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 27 mei 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Op 30 oktober 2021 heeft verweerder deze termijn
met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 27 mei 2022 op de aanvraag
van eiseres moeten beslissen. Op 29 april 2022 heeft verweerder eiseres bericht dat dit niet lukt. Eiseres heeft verweerder op 3 mei 2022, door verweerder ontvangen op 4 mei 2022,
in gebreke gesteld. Verweerder heeft nog steeds niet beslist.
6. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk gegrond.
Verbeurde dwangsom
7. Eiseres heeft verzocht om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 19 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 en bedraagt € 1.442,-.
7.1.
Eiseres heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente ter zake van de toegekende dwangsom. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist wordt dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien de toegekende dwangsom niet aan eiseres wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [1]
Termijnstelling en nadere dwangsom (artikel 8:55d van de Awb)
8. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank vervolgens dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
8.1.
In het verweerschrift is met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
verzocht om een beslistermijn van minimaal 13 weken te verlenen. Verweerder heeft
als onderbouwing het behandelproces bij een verzoek om herbeoordeling toegelicht.
Daarbij heeft verweerder aangegeven dat bij een verzoek om herbeoordeling voor ieder afzonderlijk jaar wordt nagegaan of in het kader van de wettelijke compensatieregelingen sprake is van vooringenomenheid, hardheid of onterechte opzet/grove schuld.
De persoonlijke zaakbehandelaar verzamelt hiertoe alle relevante informatie en neemt contact op met de ouder om het verhaal geheel in beeld te krijgen. Dit neemt twee weken in beslag. Verweerder is verplicht om advies te vragen aan de Commissie van Wijzen (CvW) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te beslissen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De CvW heeft maximaal twee weken nodig
om tot haar advies te komen. Het advies van de CvW wordt gevolgd. Daarna informeert verweerder door middel van een vooraankondiging de ouder over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek. De ouder heeft dan de mogelijkheid om binnen zes weken zijn
of haar zienswijze hierop te geven. Daarna neemt verweerder een beschikking; dit zal twee weken in beslag nemen. Deze termijn hangt samen met de nog vereiste goedkeuring inzake de berekening van de vergoeding en de verzending via het toeslagen verstrekkingensysteem.
Naast de beschrijving van het behandelproces heeft verweerder nog naar voren gebracht
dat de verzoeken van ouders op volgorde van binnenkomst in behandeling worden genomen. De procedures die zien op het niet tijdig nemen van een besluit, waarin de rechter een nadere beslistermijn vaststelt, doorbreken dit systeem. Verweerder maakt zich hier zorgen over, dit mede gezien de te verwachten aantallen beroepen “niet tijdig nemen van een besluit”. De ouders die niet procederen worden namelijk benadeeld omdat hun verzoeken noodgedwongen op een later moment dan gepland in behandeling zullen worden genomen. Verweerder meent daarom dat een ruimere beslistermijn dan de wettelijke twee weken beter recht doet aan de belangen van de vele andere ouders die een verzoek om te worden herbeoordeeld hebben gedaan.
Verweerder heeft de rechtbank op meerdere uitspraken gewezen waarin een langere beslistermijn is toegekend in het kader van de herbeoordeling.
8.2.
De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding om te oordelen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder niet binnen de wettelijke termijnen op het verzoek van 27 mei 2021 heeft kunnen beslissen. De rechtbank moet
thans een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is [2] . De rechtbank betrekt hierbij de door verweerder aangevoerde feiten en omstandigheden
in het verweerschrift. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in samenhang bezien, in dit geval de door verweerder verzochte beslistermijn rechtvaardigen van dertien
weken, te rekenen vanaf de dag waarop het verweerschrift is ingediend. Het verweerschrift is op 15 augustus 2022 ingediend en ook op deze datum door de rechtbank ontvangen.
Dat leidt ertoe dat de door de verweerder verzochte termijn eindigt op 14 november 2022, tenzij en voor de tijd dat die datum door toedoen van eiseres niet wordt gehaald.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het opdragen aan verweerder het volledige dossier aan eiseres te verstrekken;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • beslist dat voor zover de toegekende dwangsom niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan;
  • draagt verweerder op uiterlijk 14 november 2022 alsnog een besluit op het verzoek van eiseres van 27 mei 2021 bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van A.N. Jonker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021: ECLI:NL:RVS:2021:2346