2.2.Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beroep tegen het niet-tijdig beslissen
3. Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, overweegt de rechtbank het volgende.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 27 mei 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Op 30 oktober 2021 heeft verweerder deze termijn
met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 27 mei 2022 op de aanvraag
van eiseres moeten beslissen. Op 29 april 2022 heeft verweerder eiseres bericht dat dit niet lukt. Eiseres heeft verweerder op 3 mei 2022, door verweerder ontvangen op 4 mei 2022,
in gebreke gesteld. Verweerder heeft nog steeds niet beslist.
6. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk gegrond.
7. Eiseres heeft verzocht om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 19 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 en bedraagt € 1.442,-.