RECHTBANK OVERIJSSEL
Parketnummer: 96.339535.21
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting op 16 september 2022
Tegenwoordig: mr. R.P. van Campen, politierechter,
mr. D.D. Bootsma, officier van justitie,
en E. Bauhuis, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen de verdachte uitroepen.
De verdachte is aanwezig en antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] (Portugal),
wonende aan de [adres] ,
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.F.I. Sahebdien, advocaat te Enschede.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen zij zal horen en deelt haar mee dat zij niet tot antwoorden verplicht is.
De politierechter deelt mee de korte inhoud van:
1. het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde personen opgemaakte proces-verbaal, met bijlagen, dossiernummer 2021588275-1, van de Politie, Eenheid Oost-Nederland, District Twente, van 11 januari 2022;
2. een uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 19 augustus 2022.
De politierechter ondervraagt de verdachte.
De officier van justitie, de raadsman krijgen de gelegenheid de verdachte vragen te stellen.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende.
Wanneer niet zou blijken dat het bevel door een aangewezen ambtenaar is gedaan (in de zin van artikel 163 lid 5), betekent dat dat weliswaar de daarop betrekking hebbende zinsnede in de (standaard)tenlastelegging “hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen” niet bewezen kan worden, maar niet dat een algehele vrijspraak moet volgen. Immers deze zinsnede maakt geen onderdeel uit van de delictsomschrijving van artikel 163 lid 6. Het is geen ‘bestanddeel’. Niettemin is wel sprake van een vormverzuim. En het betreft geen vormverzuim dat hersteld kan worden, ook niet met de redenering dat wanneer een bevoegde ambtenaar het had gedaan dat mevrouw ook geweigerd zou hebben o.i.d. Het betreft daarom een onherstelbaar vormverzuim. In het licht van de weigeringsjurisprudentie van de HR sinds het arrest HR 1 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3371 (NJ 2003, 304 en VR 2003, 72) in relatie tot ECLI:NL:HR:2015:2502 (NJ 2016, 114) kan geconcludeerd worden dat dit onherstelbaar vormverzuim geen schending van een ‘strikte waarborg’ oplevert. Bij een weigering is immers geen sprake van een onderzoek in de zin van artikel 8 waaruit een resultaat is voortgekomen. Terwijl in de "strikte waarborg”-jurisprudentie juist wordt bepaald dat bij de schending van een strikte waarborg het resultaat van het onderzoek (dat dan niet voldoende juist en betrouwbaar geacht mag worden) niet als bewijs mag worden gebruikt.
De uitkomst zou alleen anders kunnen zijn in het (theoretische) geval dat de verdachte zijn weigering heeft gegrond op de omstandigheid dat het bevel bloedonderzoek gegeven is door iemand die geen ‘bevelsbevoegd’ ambtenaar is, en verdachte dat ook gelijk bij zijn weigering aan de politie kenbaar heeft gemaakt. De weging van het verzuim, om het gevolg te bepalen, zal aan de hand van artikel 359a Strafvordering moeten plaatsvinden. Er vanuit gaande dat een politieambtenaar die wel bevoegd zou zijn om zo’n bevel te geven, dat onder de gegeven omstandigheden ook zou hebben gedaan, is enig nadeel voor verdachte niet denkbaar. Volstaan kan worden met de constatering van het verzuim. Zie ook de jurisprudentie omtrent de bevelen van een hulpofficier van justitie die niet gecertificeerd bleek te zijn (bijvoorbeeld
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Hij vordert dat aan verdachte wordt opgelegd een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek.
De raadsman legt een pleitnota over die aan dit proces-verbaal is gehecht en daarvan deel uitmaakt. De verdediging stelt zich op het standpunt dat van een weigering van medewerking geen sprake is geweest, mede omdat het bevel daartoe zou zijn gegeven door een onbevoegde opsporingsambtenaar.
De officier van justitie en de raadsman krijgen nog een keer de gelegenheid het woord te voeren.
De verdachte krijgt het recht als laatste te spreken.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt direct mondeling uitspraak te zullen doen.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
aantekening van het mondeling vonnis