ECLI:NL:RBOVE:2023:631

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
ak_22_493
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de term 'milieu' in de Algemene Plaatselijke Verordening en de gevolgen voor evenementenvergunningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 21 februari 2023, wordt het beroep van Stichting Natuurbeschermingswacht Meppel en omstreken tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de beslissing op haar handhavingsverzoek betreffende het afgelaste evenement 'Vaar-Door' beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de term 'milieu', zoals neergelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), moet worden geïnterpreteerd als het woon- en leefmilieu, gerelateerd aan de openbare orde en veiligheid. Dit betekent dat de gevolgen van een evenement voor een Natura 2000-gebied niet worden meegenomen bij de beoordeling van een evenementenvergunning.

De rechtbank stelt vast dat het handhavingsverzoek van eiseres, dat gericht was tegen het evenement 'Vaar-Door', niet-ontvankelijk is verklaard omdat het evenement niet heeft plaatsgevonden. Eiseres had aangevoerd dat er procesbelang was bij een inhoudelijke beoordeling van haar handhavingsverzoek, gezien de mogelijkheid van herhaling van overtredingen bij toekomstige evenementen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen procesbelang meer bestaat, omdat het evenement is afgelast en er geen overtreding meer is waartegen handhavend kan worden opgetreden.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de burgemeester en handhaaft het primaire besluit van 2 september 2021, waarin het handhavingsverzoek gedeeltelijk is afgewezen. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de verantwoordelijkheden van de burgemeester en de gedeputeerde staten met betrekking tot natuurbescherming en evenementenvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Natuurbeschermingswacht Meppel en omstreken, uit Meppel, eiseres,

en

de burgemeester van Steenwijkerland, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar, gericht tegen de beslissing op haar handhavingsverzoek betreffende het afgelaste evenement “Vaar-Door” in Belt-Schutsloot.
1.1.
Verweerder heeft het handhavingsverzoek met het primaire besluit van 2 september 2021 gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 februari 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiseres heeft nadere gronden en nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door G.W. Starre, secretaris van eiseres, en H. Baptist, werkzaam bij Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Holtjer.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Feiten / voorgeschiedenis
2. Stichting evenementen Belt Schutsloot (hierna: Stichting evenementen) was voornemens in de zomer van 2021 het evenement “Vaar-In” te organiseren. Dit evenement kon niet doorgegaan vanwege de corona-maatregelen.
Stichting evenementen had vervolgens het plan opgevat om een meer kleinschalig evenement te organiseren, te weten het evenement “Vaar-Door”. Dit evenement hield in dat deelnemers in hun eigen bootje een route varen rondom Belt Schutsloot door het natuurgebied De Wieden, en onderweg verschillende hapjes en drankjes krijgen. Dit evenement was gepland voor 3 juli 2021. Stichting evenementen was hierover in overleg met ambtenaren van verweerders gemeente maar had (nog) geen melding als bedoeld in artikel 2:25, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Steenwijkerland 2009 (hierna: APV) ingediend.
3. Op 22 juni 2021 heeft eiseres een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend betreffende het aangekondigde evenement “Vaar-Door”. Hierbij heeft eiseres, voor zover hier van belang en samengevat weergegeven, zich op het standpunt gesteld dat zowel bij een aanvraag om een evenementenvergunning als bij een melding van een klein evenement, verweerder moet beoordelen of het milieu in gevaar komt. Milieuschade is volgens eiseres voorzienbaar, en ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar een handhavingsverzoek dat zij op 21 juni 2021 bij gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: GS) heeft ingediend. In dat handhavingsverzoek heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat voor het aangekondigde evenement “Vaar-Door” een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is vereist en dat de Stichting evenementen niet over een dergelijke vergunning beschikt.
4. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek, gericht aan GS, heeft overleg plaatsgevonden tussen GS en Stichting evenementen. Laatstgenoemde heeft daarop besloten het evenement niet door te laten gaan.
5. Bij brief van 5 juli 2021 heeft verweerder gereageerd op het aan hem gerichte handhavingsverzoek. Verweerder heeft aan eiseres meegedeeld dat Stichting evenementen heeft besloten het evenement af te gelasten. Voor de volledigheid heeft verweerder in deze brief een inhoudelijke reactie gegeven op het handhavingsverzoek.
Bij e-mail van 31 augustus 2021 heeft eiseres verweerder verzocht een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing te nemen op haar handhavingsverzoek.
Verweerder heeft aan dit verzoek gevolg gegeven door het nemen van het primaire besluit.
Voorliggende besluitvorming
6. In het primaire besluit van 2 september 2021 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen het aangekondigde evenement “Vaar-Door” gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich hierbij op de navolgende standpunten gesteld.
7.1.
Voor het organiseren van het evenement “Vaar-Door” kon worden volstaan met het doen van een melding omdat sprake is van een zogenaamd ‘klein evenement’. Op grond van artikel 2:25, derde lid, van de APV moet deze melding ten minste 15 werkdagen voorafgaande aan het evenement bij verweerder worden ingediend. Stichting evenementen had de vereiste melding niet tijdig bij hem ingediend, wat een reden kan zijn de melding niet te accepteren, maar dat hoeft niet.
De Stichting evenementen heeft het evenement afgelast. Daardoor is er geen sprake meer van een (mogelijke) overtreding. Het handhavingsverzoek is in zo verre afgewezen.
7.2.
De weigeringsgronden voor een (klein) evenement zijn geplaatst in hoofdstuk 2 van de APV en deze weigeringsgronden zijn gericht op de openbare orde en veiligheid. Onder de weigeringsgrond “bescherming van het milieu” wordt niet verstaan de bescherming van de natuur en/of de bescherming van beschermde en onbeschermde diersoorten. De gebiedsbescherming en soortenbescherming is geregeld in de Wnb, waarvoor GS het bevoegde gezag is. Het handelen zonder te beschikken over een Wnb-vergunning, mits vereist, is een overtreding waarvoor verweerder niet het bevoegde gezag is. Het handhavingsverzoek is in zo verre niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft nog opgemerkt dat hij organisatoren van evenementen die plaatsvinden in of nabij een natuurgebied, adviseert om contact op te nemen met de provincie Overijssel.
8. In het bestreden besluit van 2 februari 2022 heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar vanwege het ontbreken van procesbelang. Onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie heeft verweerder zich hierbij op het standpunt gesteld dat eiseres met haar bezwaar niet meer kan bereiken wat zij beoogt, te weten dat verweerder handhavend optreedt tegen het evenement “Vaar-Door”. Dit evenement is immers afgelast.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen procesbelang had bij de behandeling van haar bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesbelang
11. In deze zaak heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar handhavingsverzoek, vanwege de mogelijkheid van herhaling van overtredingen bij toekomstige evenementen. Ook heeft eiseres opgemerkt dat het beoogde evenement op 3 juli 2021 weliswaar niet is doorgegaan, maar dat in plaats daarvan enkele boze personen (die te herleiden zijn tot de Stichting evenementen) een protestactie hebben uitgevoerd in het Natura 2000-gebied. Hierbij is gehandeld in strijd met de Habitatrichtlijn, en tegen deze overtreding had verweerder moeten optreden.
12. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
12.1.
Volgens vaste rechtspraak wordt voldoende procesbelang aangenomen als het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de betrokkene feitelijk betekenis kan hebben. Voor de vraag of er (nog) een procesbelang bestaat, is dus relevant wat de betrokkene met het rechtsmiddel nastreeft. Als hij reeds een zodanige rechtspositie heeft als met de procedure maximaal kan worden verwezenlijkt, ontbreekt een procesbelang. De bestuursrechter is alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. De bestuursrechter is niet gehouden tot beantwoording van uitsluitend principiële rechtsvragen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:703.
Uit vaste rechtspraak volgt verder dat het belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van een besluit kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel bij toekomstige (terugkerende) besluiten kan worden betrokken. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:498. De verwijzing door verweerder in zijn verweerschrift naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4397, doet naar het oordeel van de rechtbank hieraan niets af. Deze uitspraak heeft immers geen betrekking op terugkerende aanvragen en besluitvorming hierop. Deze uitspraak zag daarentegen op de situatie dat de overtreder de overtreding had gestaakt en dat vaststond dat overtredingen door de overtreder niet meer plaats zouden vinden. Een mogelijke overtreding in de toekomst door een ander, leverde naar het oordeel van de Afdeling geen procesbelang op bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
12.2.
In deze zaak is het evenement waartegen het handhavingsverzoek is gericht, niet doorgegaan. Er is dan ook geen (mogelijke) overtreding meer waartegen handhavend kan worden opgetreden. Dat er in plaats daarvan een niet-vergunde protestactie is geweest, betekent niet dat het handhavingsverzoek, gericht tegen het afgelaste evenement, is omgezet in een handhavingsverzoek tegen de niet-vergunde protestactie, en dat verweerder hierop een beslissing had moeten nemen.
In zoverre heeft eiseres geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar handhavingsverzoek.
12.3.
In deze zaak wil eiseres een oordeel over de reikwijdte van de term ‘het milieu’ in artikel 1:8, onder d, en artikel 2:25, vierde lid, van de APV. Dit oordeel kan eiseres gebruiken bij het bestrijden van toekomstige evenementenvergunningen dan wel bij het indienen van een reactie op een toekomstige ingediende melding voor een klein evenement in natuurgebied De Wieden. De toetsing aan ‘het milieu’ vindt immers zowel plaats bij het beoordelen van aanvragen om een evenementenvergunning (neergelegd in artikel 1:8 van de APV) als bij het beoordelen van een ingediende melding voor een klein evenement (neergelegd in artikel 2:25, vierde lid, van de APV).
12.3.1.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat de Stichting evenementen in de zomer van 2020 het evenement “Vaar-In” wilde organiseren. Dit beoogde evenement is niet doorgegaan vanwege de corona-maatregelen. In de zomer van 2021 wilde Stichting evenementen wederom dit evenement organiseren. Dit beoogde evenement kon wederom niet doorgaan vanwege de corona-maatregelen. Het beoogde alternatieve (en meer kleinschalige) evenement “Vaar-Door” (waartegen het handhavingsverzoek is gericht) is afgelast. In de zomer van 2022 heeft het evenement “Vaar-In” plaatsgevonden. Hiervoor heeft verweerder een evenementenvergunning verleend die door eiseres niet is bestreden. De Stichting evenementen heeft verweerder laten weten voornemens te zijn het evenement “Vaar-In” in de zomer van 2023 te organiseren.
12.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit vorenstaande dat het evenement “Vaar-In” een repeterend/terugkerend karakter heeft en dat dit repeterende karakter ten tijde van het bestreden besluit voorzienbaar was. Eiseres kon ten tijde van het bestreden besluit het inhoudelijke oordeel betrekken bij het bestrijden van de op dat moment nog te verlenen vergunning voor het organiseren van dit evenement in de zomer van 2022. Dat eiseres tegen deze verleende evenementenvergunning geen bezwaar heeft gemaakt (waardoor dit besluit onherroepelijk is) betekent niet dat zij geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijk oordeel. Immers, dit inhoudelijke oordeel kan eiseres gebruiken bij het bestrijden van de nog te verlenen vergunning voor het organiseren van dit evenement in de zomer van 2023.
12.3.3.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit wel procesbelang had en ook nog steeds procesbelang heeft.
12.4.
Dit betekent dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen.
13. De rechtbank zal verweerder niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. De redenen hiervoor zijn dat verweerder in het primaire besluit het handhavingsverzoek inhoudelijk heeft beoordeeld, de bezwarencommissie in haar advies tevens een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het primaire besluit en ter zitting is gebleken dat verweerder bij een gegrond beroep het in primo ingenomen inhoudelijke standpunt onverkort handhaaft.
De rechtbank zal daarom hierna uitgaan van de fictie dat verweerder het primaire besluit in bezwaar onverkort heeft gehandhaafd, conform het advies van de bezwarencommissie, en dit inhoudelijk beoordelen.
Beoordeling van het primaire besluit / advies bezwarencommissie
14. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres in deze zaak belanghebbende is, gelet op haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
15. Uit artikel 1:8, onder d, van de APV volgt dat verweerder een vergunning voor het organiseren van een evenement kan weigeren in het belang van de bescherming van het milieu. Uit artikel 2:25, vierde lid, van de APV volgt dat verweerder binnen 14 dagen na ontvangst van een melding voor het organiseren van een klein evenement dit evenement kan verbieden als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor het milieu in gevaar komt.
Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe de term ‘het milieu’, neergelegd in zowel artikel 1:8 van de APV als in artikel 2:25, vierde lid, van de APV, moet worden ingevuld en beoordeeld. De uitleg van dit algemeen verbindende voorschrift is bij uitstek de bevoegdheid van de bestuursrechter.
16. Verweerder heeft zich in het primaire besluit, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat onder de term ‘milieu’ wordt verstaan het woon- en leefmilieu, gerelateerd aan de openbare orde en veiligheid. De natuurtoets (gebiedsbescherming en soortenbescherming) is geregeld in de Wnb en hiervoor is niet hij maar GS het bevoegde gezag. De gevolgen van een evenement voor een Natura 2000-gebied worden dan ook niet meegenomen bij de vraag of een evenementenvergunning al dan niet kan worden geweigerd en/of een gemeld klein evenement kan worden verboden.
17. Eiseres heeft zich in haar beroepschrift, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat onder de term ‘het milieu’ tevens natuurbelangen vallen. Hierdoor moeten de gevolgen van het beoogde evenement voor het Natura 2000-gebied De Wieden in beeld worden gebracht en worden meegewogen. Bij deze beoordeling moet er volgens eiseres rechtstreeks worden getoetst aan de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Aarhus, en niet aan de Wnb. Dit omdat de Habitatrichtlijn niet correct is geïmplementeerd in de Wnb. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 3 februari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:270, en 9 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:697.
18. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
18.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4391, overweging 5.1, het navolgende geoordeeld.
“Het vergunningenstelsel voor evenementen is in de APV opgenomen met het oog op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid zoals die in de Gemeentewet is verwoord. De bevoegdheden van de burgemeester zijn, voor zover thans van belang, neergelegd in de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet en hebben betrekking op de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het toezicht op voor publiek toegankelijke plaatsen en vermakelijkheden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4117 bestaat volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172 van de Gemeentewet de handhaving van de openbare orde door de burgemeester uit het feitelijk herstellen en bewaren van de openbare orde (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, p. 49). Die openbare orde wordt beheerst door een complex van rechtsregels, dat betrekking heeft op het gewenste niveau van orde en rust in het openbare leven (Kamerstukken II 1988/89, 19 403, nr. 10, p. 88-89; Kamerstukken II 1989/90, 19 403, nr. 16, p. 38). Met het begrip "openbare orde" wordt derhalve in het kader van de bevoegdheden van de burgemeester gedoeld op het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse. Ook de uitvoering van het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, waaronder mede begrepen de in het derde lid genoemde uitvoering van verordeningen - bijvoorbeeld het beoordelen van aanvragen voor evenementenvergunningen - dient plaats te vinden binnen de marges van dit beperkte "openbare orde"-begrip (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, p. 148-149, en Kamerstukken II 1989/90, 19 403, nr. 16, p. 39).”
Een soortgelijk oordeel heeft de Afdeling gedaan in haar uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3720, overweging 2.2.
18.2.
De belangen die eiseres inroept hebben betrekking op natuurbeschermingsbelangen.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de beperkte reikwijdte van het begrip ‘openbare orde’, het belang bij het beschermen van de natuur (zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming) onvoldoende relatie heeft met de openbare orde. Ook zijn die belangen niet zo nauw verweven met de belangen die artikelen 1:8 en 2:25 van de APV beogen te beschermen dat verweerder reeds daarom gehouden zou zijn die belangen bij de beoordeling van een evenementenvergunning of een melding voor een klein evenement mee te wegen. Eventuele aantasting van gebieden en/of soorten kan daarom niet leiden tot het weigeren van een evenementenvergunning dan wel het verbieden van een klein evenement.
18.3.
De rechtbank voegt hieraan toe dat de bescherming van gebieden en soorten uitputtend en exclusief is geregeld in de Wnb. In de Wnb is GS als bevoegd gezag aangewezen, en niet verweerder. Dat verweerder in de dagelijkse praktijk organisatoren adviseert contact op te nemen met GS als zij een evenement willen organiseren in/nabij een natuurgebied, betekent niet dat verweerder zelf ook een natuurtoets moet uitvoeren en de uitkomsten daarvan moet meenemen bij zijn besluitvorming. Ook is in de APV geen aanhaakplicht met de Wnb opgenomen. Dit betekent dat verweerder niet gehouden is om aan GS te vragen of er tevens een Wnb-vergunning of Wnb-ontheffing is vereist en of dit aanleiding is om de evenementenvergunning niet te verlenen op grond van natuurbelangen.
Het standpunt van eiseres dat bij het verlenen van een vergunning/ontheffing op grond van de Wnb rechtstreeks moet worden getoetst aan de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Aarhus, behoeft geen bespreking. Dit kan eiseres desgewenst aan de bestuursrechter voorleggen als GS een handhavingsverzoek afwijzen dat op de Wnb is gebaseerd.
18.4.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat haar oordeel gelijkluidend is aan de oordelen van de rechtbank Gelderland en de rechtbank Noord-Holland. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 24 augustus 2022 en 19 december 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2022:5010 en ECLI:NL:RBGEL:2019:5941) en de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:7042.
Anders dan eiseres veronderstelt is dit oordeel ook gelijkluidend aan het oordeel hierover van de rechtbank Noord-Nederland. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4092. Deze uitspraak moet bij eiseres bekend zijn want zij was partij in die zaak. Omdat deze uitspraak niet is gepubliceerd op een algemeen toegankelijke website, zoals rechtspraak.nl, zal de rechtbank voor de volledigheid de dragende overwegingen uit die uitspraak hierna cursief weergeven.
“4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gronden van verzoekster tegen de verleende evenementenvergunning zich richten op overlast voor en/of schade aan de natuur. Het begrip “bescherming van het milieu” zoals in de APV opgenomen, ziet echter - anders dan verzoekster wellicht veronderstelt - niet op de bescherming van het milieu in relatie tot natuur maar op de bescherming van het woon- en leefklimaat van mensen. Dit blijkt onder andere uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1855. In deze uitspraak is overwogen dat de Flora- en faunawet (nu Wet natuurbescherming) verbodsbepalingen bevat inzake in het wild voorkomende beschermde inheemse diersoorten, waaronder vogels, en hun natuurlijke leefomgeving. Deze wet beoogt de instandhouding en het welzijn van in het wild voorkomende beschermde inheemse diersoorten uitputtend te regelen. Dit geldt evenzeer voor instandhouding van natuurgebieden, en in het bijzonder Natura-2000 gebieden. Aanvullende bescherming via de APV kan daarom niet geboden worden.
5. Gelet op bovenstaand toetsingskader kunnen overlast en/of schade aan natuur die zich bij de Off The Roadrit kunnen voordoen, niet leiden tot het oordeel dat deze vergunning niet verleend had mogen worden.”
De door eiseres aangehaalde uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland zijn niet vergelijkbaar met de thans voorliggende zaak. In de uitspraak van 3 februari 2022 lag een verleende omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor. In de Wabo is een aanhaakplicht met de Wnb opgenomen, en in de APV niet. In de door eiseres aangehaalde uitspraak van 9 maart 2022 was in de van toepassing zijnde APV de weigeringsgrond ‘de bescherming van het milieu / de natuur’ opgenomen. In de APV van de gemeente Steenwijkerland is de term ‘de natuur’ niet opgenomen in een weigeringsgrond.
18.5.
Vorenstaande betekent dat de rechtbank de door verweerder ingenomen standpunten in het primaire besluit onderschrijft.
De hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond omdat verweerder niet heeft onderkend dat eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over haar handhavingsverzoek. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat het bestreden besluit van 2 februari 2022 niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
20. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het primaire besluit van 2 september 2021 wordt gehandhaafd.
21. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
22. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) als volgt berekend. H. Baptist (Baptist) is in deze zaak opgetreden als gemachtigde van eiseres. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Het indienen van een beroepschrift is een proceshandeling die op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in samenhang met de bijlage bij het Bpb voor vergoeding in aanmerking komt. Het beroepschrift is evenwel ingediend door de secretaris van eiseres, en niet door Baptist. Voor deze proceshandeling krijgt eiseres daarom geen vergoeding. Baptist heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Voor deze proceshandeling krijgt eiseres een vergoeding van € 837,-.
De reiskosten die Baptist heeft gemaakt zijn verdisconteerd in de hiervoor berekende vergoeding voor het optreden als gemachtigde. De door Baptist afzonderlijk gevraagde vergoeding van zijn reiskosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
G.W. Starre heeft ook om vergoeding van zijn reiskosten gevraagd. Op grond van het Bpb komt hij hiervoor in aanmerking en bedraagt deze vergoeding de kosten voor het openbaar vervoer, tweede klas. Deze kosten voor het traject Meppel-Zwolle bedragen € 13,40. Verweerder moet deze kosten aan eiseres vergoeden.
De vergoeding die verweerder aan eiseres moet betalen bedraagt daarmee € 850,40.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 februari 2022;
- bepaalt dat het primaire besluit van 2 september 2021 wordt gehandhaafd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 850,40 aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Steenwijkerland 2009
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Artikel 2:24 Definities
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. t/m g. (…).
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a. t/m d. (…);
e. een klein evenement zoals in ieder geval: een straatfeest, buurtbarbecue, kleine in- of optocht of wandeltocht op één dag;
f. (…).
3.In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:
a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 1000 personen;
b. de activiteiten plaatsvinden tussen 07.00 en 24.00 uur;
c. alleen achtergrondmuziek ten gehore wordt gebracht;
d. de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en
e. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 vierkante meter per object. Tenten mogen een oppervlakte hebben van maximaal 50 vierkante meter.
Artikel 2:25 Evenement
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
2. (…).
3. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als de organisator ten minste 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
4. De burgemeester kan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
5. t/m. 8. (…).