ECLI:NL:RBOVE:2024:1093

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
08-996236-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor gewoontewitwassen van grote geldbedragen en bitcoin

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 53-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van gewoontewitwassen van grote geldbedragen en bitcoin. De verdachte was beschuldigd van het witwassen van in totaal € 673.700,00 en een hoeveelheid bitcoin ter waarde van € 286.801,00, in de periode van 2 juni 2016 tot en met 31 december 2016. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij het witwassen. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte geen legale herkomst voor de grote contante stortingen kon verklaren en dat deze stortingen vaak onder de meldgrens van de Wet Financieel Toezicht plaatsvonden. De verdachte had verklaard dat hij bankpassen en inloggegevens van zijn bedrijven had afgegeven aan onbekende derden, wat de rechtbank als een aanwijzing voor zijn betrokkenheid bij het witwassen beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd melden bij de reclassering en deelnemen aan ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996236-18 (P)
Datum vonnis: 29 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. L. van Kleef, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 15 februari 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 2 juni 2016 tot en met heden samen met anderen of alleen geldbedragen en bitcoin heeft witgewassen (
primair), dan wel hieraan medeplichtig is geweest (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 juni 2016
tot en met heden te Barneveld en/of Dronten en/of Lunteren en/of Ede en/of Ermelo en/of Zevenaar en/of Amsterdam en/of Voorthuizen en/of Millingen aan de Rijn en/of Zwaag en/of Oldebroek en/of Kampen en/of Harderwijk, althans in Nederland en/of te Kleve, althans in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen,
(Sub a)
van een of meer geldbedrag(en) tot een bedrag van 673.700,00 EURO,
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of
verborgen en/of verhuld heeft/hebben wie de rechthebbende(n) op
bovenomschreven voorwerp(en) is/was en/of wie bovenomschreven voorwerp(en)
voorhanden heeft/hebben gehad,
en/of
(Sub b)
een of meer geldbedrag(en) tot een bedrag van 673.700,00 EURO,
en/of een (aanzienlijke) hoeveelhe(i)d(en) bitcoin(s) (die in totaal een omgerekende dagwaarde vertegenwoordige(n) van 286.801 euro) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de/het bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven)
en hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 juni 2016 tot en met heden te Barneveld en/of Dronten en/of Lunteren en/of Ede en/of Ermelo en/of Zevenaar en/of Amsterdam en/of Voorthuizen en/of Millingen aan de Rijn en/of Zwaag en/of Oldebroek en/of Kampen en.of Harderwijk, althans in Nederland en/of te Kleve, althans in Duitsland
(telkens tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen,
(Sub a)
van een of meer geldbedrag(en) tot een bedrag van 673.700,00 EURO,
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft/hebben wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven voorwerp(en) is/was en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad,
en/of
(Sub b)
een of meer geldbedrag(en) tot een bedrag van 673.700,00 EURO,
en/of een (aanzienlijke) hoeveelhe(i)d(en) bitcoin(s) (die in totaal een omgerekende dagwaarde vertegenwoordige(n) van 286.801 euro)
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl deze onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn/hun mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de/het bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven)
en deze onbekend gebleven pers(o)n(en) tezamen en in vereniging met zijn/hun mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 december 2016 te Barneveld en/of Dronten en/of Harderwijk, althans in Nederland en/of te Kleve, althans in Duitsland,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door (aan) vernoemde onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn/hun mededader(s) toegang te verlenen tot de bankrekening(en)
[rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] en/of [rekeningnummer 5] en/of [rekeningnummer 6] en/of [rekeningnummer 7] en/of [rekeningnummer 8] en/of [rekeningnummer 9] en/of deze bankrekening(en) door voornoemde perso(n(en)) te laten gebruiken en/of deze bankrekening(en) (aan voornoemde perso(n(en)) ter beschikking te stellen
en/of
door (daarbij) aan voornoemde onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn/hun mededader(s) de pinpassen en/of de pincodes en/of inloggegevens behorend bij de bankrekening(en) [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] en/of [rekeningnummer 5] en/of [rekeningnummer 6] en/of [rekeningnummer 7] en/of [rekeningnummer 8] en/of [rekeningnummer 9] af te geven en/of ter beschikking te stellen.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft verzocht om de dagvaarding nietig te verklaren omdat de tenlastelegging niet voldoet aan het bepaaldheidsvereiste van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke omschrijving van de aan verdachte ten laste gelegde handelingen in onderling verband en in samenhang bezien met de inhoud van het dossier voldoende duidelijk is wat hem wordt verweten en waartegen verdachte zich kan verdedigen. Gelet hierop dient het beroep op nietigheid van de dagvaarding te worden verworpen. De dagvaarding is derhalve geldig.
3.2
Conclusie
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
In het begin van 2017 ontvangt de Belastingdienst informatie van de Financial Intelligence Unit (verder: FIU) dat door het Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC) Midden-Nederland ter beschikking is gesteld. In deze informatie is beschreven dat de FIU verschillende verdachte ongebruikelijke transacties heeft geconstateerd in de periode van 9 juli 2016 tot en met 13 september 2016 op bankrekeningen op naam van verdachte en op naam van aan hem gelieerde rechtspersonen. Op één van de bankrekeningen worden zeven contante stortingen gedaan met een totaalbedrag van € 493.000,00, waarvan circa € 250.000,00 is omgezet in bitcoin. Er is onvoldoende zicht op de inkomsten om deze bedragen te kunnen verklaren.
Naar aanleiding van het signaal van de FIU heeft de Belastingdienst de transactiegegevens op de bankafschriften van verdachte en van de aan hem gelieerde rechtspersonen geanalyseerd. Uit de analyse volgt dat met name tijdens de tweede helft van 2016 het aantal en de omvang van transacties sterk toenemen. Daarnaast lijken de omschrijvingen bij de overboekingen en de hoogte van de bedragen ver af te staan van de bedrijfsvoering, zoals deze is omschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Zo blijkt uit de bankafschriften dat handel wordt gedreven met verschillende fruithandelaren, groothandelaren in schoenen en sanitair en handelaren in machines voor de bouw.
Op 2 oktober 2017 heeft de stuur- en weegploeg besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen verdachte en de betrokken rechtspersonen. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij, zakelijk weergegeven, primair aangevoerd dat het dossier is toegespitst op de rol van verdachte, terwijl dat een beperkt beeld van de werkelijkheid geeft. Volgens de raadsman bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen te komen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het vereiste dubbel opzet voor medeplichtigheid aan gewoontewitwassen ontbreekt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vaststellen van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was bestuurder van meerdere ondernemingen, waarvan de bedrijfsactiviteiten over het algemeen bestonden uit de productie, het uitgeven en verspreiden van lokale weekkranten en andere soorten bladen.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 10 augustus 2018 was verdachte vanaf 11 november 2013 bestuurder van Stichting [bedrijf 1] B.V. Deze stichting was vanaf 11 november 2013 enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. [3]
Verdachte was vanaf (de datum van oprichting) 4 september 2013 tot 31 december 2016 (enig) bestuurder van [bedrijf 2] B.V. [4]
[bedrijf 2] B.V. was tot de datum van opheffing in 2017 bestuurder van [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 5] B.V. [5]
In de gegevens van de uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 10] B.V. en [bedrijf 11] B.V. staat vermeld dat [bedrijf 3] B.V. bestuurder en enig aandeelhouder is, met de vermelding van de vestigingsplaats van de enig aandeelhouder, namelijk het – toenmalige – woonadres van verdachte, te weten [adres 2] . [6]
[bedrijf 3] B.V., [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 10] B.V. en [bedrijf 11] B.V. zijn in 2017 en 2018 ontbonden, dan wel opgeheven.
Naar aanleiding van de informatie van de FIU heeft de FIOD nader onderzoek verricht naar de transactiegegevens op de bankafschriften van rekeningnummers van verdachte en van de ondernemingen [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 11] B.V., [bedrijf 10] B.V., [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 2] B.V. Het betreft de volgende bankrekeningen met bijbehorend IBAN-nummer:
  • [rekeningnummer 10] en [rekeningnummer 11] en [rekeningnummer 12] en [rekeningnummer 13] ten name van verdachte;
  • [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 6] B.V.;
  • [rekeningnummer 4] ten name van [bedrijf 9] B.V.;
  • [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 10] B.V.;
  • [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 11] B.V.;
  • [rekeningnummer 14] ten name van [bedrijf 5] B.V.;
  • [rekeningnummer 6] en [rekeningnummer 7] ten name van [bedrijf 3] B.V.;
  • [rekeningnummer 8] en [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 15] ten name van [bedrijf 2] .
In de van de banken ontvangen gegevens staat verdachte vermeld als de wettelijke vertegenwoordiger van voornoemde ondernemingen. [7]
Uit de analyse van de transactiegegevens van voornoemde bankrekeningen volgt dat in de periode van juni 2016 tot en met december 2016 verspreid over de diverse rekeningen in totaal 99 contante stortingen hebben plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 673.700,00. [8] Daarnaast blijkt dat in het jaar 2016 voor een totaalbedrag van € 92.075,00 aan contant geld is opgenomen. [9]
Voorts blijkt uit de transactiegegevens dat betalingen zijn verricht aan de bankrekening met het IBAN-nummer [rekeningnummer 16] ten name van Stichting [bedrijf 12] . Uit onderzoek volgt dat deze betalingen betrekking hebben op aankopen van bitcoin van/via Bitonic B.V. In september 2016 zijn 66 aankopen van bitcoin verricht voor een totaalbedrag van € 286.801,00. [10] Blijkens de vermelde boekdata zijn deze betalingen gedaan op dezelfde data of kort na de boekdata van de contante stortingen die op diverse rekeningen hebben plaatsgevonden. Zo blijkt bijvoorbeeld dat op 12 september 2016 op het ING kantoor in Lunteren een bedrag van € 10.000,00 aan contant geld wordt gestort op bankrekening [rekeningnummer 6] van [bedrijf 3] B.V. Een dag later, op 13 september 2016, wordt voor een bedrag van € 10.000,00 in totaal 18,22702330 bitcoin aangeschaft. [11]
Ook blijkt uit de analyse van de bankafschriften dat in september 2016 boekingen van [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. worden gedaan naar de privébankrekening met IBAN-nummer [rekeningnummer 10] ten name van verdachte. [12]
Uit de bestandssystemen van de Belastingdienst, waarin opgegeven looninkomsten worden vastgelegd, volgt dat verdachte vanaf 2015 tot en met 2017 geen looninkomsten heeft opgegeven. Daarnaast volgt uit de door voornoemde rechtspersonen ingediende aangiften omzetbelasting dat zij geen noemenswaardige omzet en opbrengsten hebben gerealiseerd. [13]
Op 18 september 2019 is de woning van verdachte, gelegen aan het [adres 1] , doorzocht. In de woning is een Bunq-debitkaart behorend bij de bankrekening met het IBAN-nummer [rekeningnummer 15] ten name van [bedrijf 2] B.V. aangetroffen. [14]
Voorts is gebleken dat aan het bij Bitonic B.V. in september 2016 aangemaakte account aan verdachte gelieerde e-mailadressen en zijn telefoonnummer gekoppeld zijn. Het telefoonnummer van verdachte, te weten [telefoonnummer] , staat vermeld in de ontvangen gegevens van Bitonic B.V. met betrekking tot de aanschaf van bitcoin door de rechtspersonen [bedrijf 10] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 2] B.V. [15]
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Uit vaste rechtspraak volgt dat allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. [16]
De rechtbank zal het onderhavige verwijt beoordelen aan de hand van dit toetsingskader en overweegt het volgende.
4.4.2.1 Onbekend gronddelict
De vermeldingen in het voorliggende dossier dat er aanwijzingen zijn dat de geldbedragen mogelijk afkomstig zouden zijn uit de handel in verdovende middelen, zijn onvoldoende om van een concreet gronddelict te kunnen spreken. Ook overigens bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (concrete) informatie om een gronddelict vast te stellen waaruit het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag en hoeveelheid bitcoin afkomstig zouden zijn. De rechtbank ziet zich daarom vervolgens voor de vraag gesteld of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
4.4.2.2 Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vast dat in een half jaar tijd 99 contante stortingen hebben plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 673.700,00. Uit het dossier volgt dat meer dan driekwart van de stortingen plaatsvonden in de maand september 2016. Verdachte heeft verklaard dat er in die periode in de betrokken B.V.’s geen feitelijke bedrijfsactiviteiten meer plaatsvonden. Daarbij valt op dat de contante stortingen telkens onder de meldgrens van de Wet Financieel Toezicht zijn gedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Er is geen enkele economische verklaring voor de herkomst van deze gelden en de gestorte bedragen staan niet in verhouding tot het legale inkomen van verdachte of de omzet van de rechtspersonen. Integendeel: uit het dossier volgt dat de betrokken rechtspersonen geen noemenswaardige omzet en opbrengsten hebben gerealiseerd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat een deel van de gelden zijn aangewend om bitcoin aan te schaffen voor een bedrag van € 286.801,00. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat bitcoin dikwijls worden gebruikt in het criminele circuit, onder meer in de drugshandel.
De rechtbank acht de bovengenoemde feiten en omstandigheden van zodanige aard, dat zonder meer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
4.4.2.3 De verklaring van verdachte
Gelet op het bovenstaande mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Verdachte heeft in het zesde verhoor bij de FIOD en ter terechtzitting van 15 februari 2024 verklaard dat hij uit angst eerder geen namen heeft willen noemen en dat hij nu wel wil verklaren omdat de betreffende personen zijn veroordeeld en in de gevangenis zitten. Verdachte heeft verklaard dat een persoon genaamd [naam 1] zijn ondernemingen wilde overnemen. Verdachte wist niets van deze persoon, maar was naar eigen zeggen destijds in paniek. Verdachte heeft verklaard dat hij van de ondernemingen af wilde en de pinpassen en codes in een bigshopper heeft gedaan en deze heeft afgegeven aan een persoon genaamd [naam 2] – met wie hij in contact was gekomen via [naam 1] – zonder verdere vragen te stellen. Alleen de passen van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 5] B.V. heeft hij niet afgegeven, omdat hij [bedrijf 2] B.V. niet wilde overdragen. Verdachte heeft verklaard dat (één of meerdere derden namens) [naam 1] verantwoordelijk is/zijn voor de transacties op de bankrekeningen en dat hij niet weet wie de bitcoin heeft aangeschaft. Later verklaart hij dat ene [naam 3] – wederom voor of via [naam 1] – de bitcoin heeft gekocht.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte op onderdelen door informatie uit het dossier wordt bevestigd. Zo heeft verdachte verklaard dat hij in het voorjaar van 2016 de bankpassen, toegangscodes en inloggegevens van diverse rechtspersonen waarvan hij middellijk bestuurder was, heeft afgegeven aan een hem niet of nauwelijks bekende persoon, zijnde [naam 1] , althans de via [naam 1] aan verdachte geïntroduceerde [naam 2] . Uit het dossier komt inderdaad naar voren dat in de periode van 2 juni 2016 tot 31 december 2016 op de bankrekeningen van betreffende ondernemingen verschillende bedragen worden bijgeschreven die onder meer afkomstig zijn van [bedrijf 13] B.V. en worden doorgeboekt naar [bedrijf 14] B.V., (voormalige) vennootschappen van [naam 1] . [17]
Verdachte heeft verklaard dat hij na afgifte van de bankpassen et cetera geen bemoeienis meer heeft gehad met transacties via de bankrekeningen van de bedrijven en niets van doen heeft gehad met de tenlastegelegde stortingen en bitcoin-aankopen. Dit deel van zijn verklaring wordt echter weersproken door informatie uit het dossier, waaronder het volgende.
Zoals hiervoor vastgesteld is op 18 september 2019 de woning van verdachte, gelegen aan het [adres 1] , doorzocht. In deze woning is – onder andere – een Bunq-debitkaart behorend bij de bankrekening met het IBAN-nummer [rekeningnummer 15] (hierna: [rekeningnummer 15] ) op naam van [bedrijf 2] B.V. aangetroffen.
Op 5 september 2016 wordt middels een “IDEAL transaction” het saldo op deze [rekeningnummer 15] rekening met een bedrag van € 1.000,00 opgewaardeerd ten laste van een andere bankrekening op naam van [bedrijf 2] B.V., te weten [rekeningnummer 8] (hierna: [rekeningnummer 8] ). Dit vindt plaats via een storting van [rekeningnummer 17] met identifier code [code] . Vervolgens wordt van [rekeningnummer 15] een bedrag van € 916,00 doorgeboekt naar de privébankrekening [rekeningnummer 13] (hierna: [rekeningnummer 13] ) ten name van [alias] onder vermelding van “
[omschrijving 1]”. Ook wordt er twee keer een bedrag van € 10,99 overgemaakt van de rekening van [bedrijf 2] B.V. naar bankrekening [rekeningnummer 18] op naam van Stichting [bedrijf 15] B.V. [18]
Ter zitting van 15 februari 2024 heeft verdachte verklaard dat hij ‘ [alias] ’ is. [19]
Op de privébankrekening [rekeningnummer 13] van verdachte wordt zoals gezegd op 5 september 2016 een bedrag van € 916,00 van [rekeningnummer 15] ontvangen, waarvan een bedrag van € 15,99 wordt overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer 18] op naam van Stichting [bedrijf 15] B.V. [20] Hier wordt dus een bitcoin aankoop gedaan vanaf een privérekening van verdachte. Het restantbedrag van € 900,00 wordt overgemaakt naar [naam 4] voor “
[omschrijving 2]”.
Een vergelijkbare betalingsconstructie vindt plaats op 18 september 2016.
Op 16 oktober 2016 ontvangt verdachte een bedrag van € 200,00 rechtstreeks van bankrekening [rekeningnummer 8] op naam van [bedrijf 2] B.V. op zijn privérekening [rekeningnummer 13] . [21] Dit bedrag wordt op dezelfde dag contant opgenomen bij de [adres 3] , in de buurt waar verdachte op dat moment woonachtig is.
Ook blijkt uit het dossier dat op 3 augustus 2016, 15 en 17 oktober 2016 contante bedragen zijn opgenomen in dan wel nabij [plaats] van de [rekeningnummer 8] op naam van [bedrijf 2] B.V. [22] Uit de informatiestaat SKDB-persoon van verdachte blijkt dat hij vanaf 23 september 2016 tot 25 november 2015 ingeschreven heeft gestaan aan de [adres 4] . Vervolgens heeft verdachte vanaf 25 november 2016 ingeschreven gestaan op het adres [adres 5] .
Op 2 november 2016 wordt van de rekening [rekeningnummer 15] ( [bedrijf 2] B.V.) een bedrag van € 589,00 overgemaakt naar [naam 5] met omschrijving “ [omschrijving 3] ”. Verdachte heeft verklaard dat dit een betaling voor de rijles van zijn zoon moet zijn geweest.
Uit het dossier blijkt dat op bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 2] B.V. in een korte periode in 2016 acht contante stortingen plaatsvinden voor een totaalbedrag van € 10.070,00. [23] Verdachte ontvangt van deze bankrekening bedragen op zijn [rekeningnummer 15] (waarvan hij de beschikking heeft over een debitcard) en op zijn privérekening [rekeningnummer 13] . Verdachte heeft derhalve toegang tot de bankrekeningen [rekeningnummer 8] , [rekeningnummer 15] en [rekeningnummer 13] en maakt er ook gebruik van door bedragen over te maken of contant op te nemen zodra er een bedrag op of van [rekeningnummer 8] is ontvangen.
Uit het dossier volgt dat de bankrekening met het IBAN-nummer [rekeningnummer 9] (hierna: [rekeningnummer 9] ) op naam van [bedrijf 2] B.V. veelvuldig wordt gebruikt voor de aanschaf van bitcoin bij Bitonic via Stichting [bedrijf 12] . [24]
Op 16 september 2016 wordt op het ING kantoor in Ermelo een bedrag van € 7.300,00 aan contant geld gestort op bankrekening [rekeningnummer 9] ten name van [bedrijf 2] B.V. Hiervan wordt dezelfde dag € 7.199,99 overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. Door [bedrijf 3] B.V. wordt diezelfde dag voor dat bedrag bitcoin aangeschaft bij Bitonic via Stichting [bedrijf 12] . Tevens volgt uit het dossier dat aan het bij Bitonic B.V. in september 2016 aangemaakte account aan verdachte gelieerde e-mailadressen en zijn telefoonnummer gekoppeld zijn. [25] Het restant van € 100,00 op bankrekening [rekeningnummer 9] ten name van [bedrijf 2] B.V. wordt eveneens op 16 september 2016 overgeboekt naar [rekeningnummer 15] die ook op naam van [bedrijf 2] B.V. staat. Hiervan worden onder andere bedragen van € 30,00 en € 23,17 overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer 13] op naam van [verdachte] . Kort na deze laatste twee overboekingen wordt van deze privébankrekening € 50,00 contant opgenomen bij de Rabobank Randmeren. [26]
Op 22 september 2016 wordt een bedrag van € 7.450,00 op het ING kantoor te Ermelo op [rekeningnummer 9] ten name van [bedrijf 2] B.V. gestort. Op dezelfde dag wordt voor € 2.830,00 en € 4.468,00 bitcoin bij Bitonic gekocht. Ook wordt voor een bedrag van € 2,00 bitcoin bij HappyCoins aangeschaft. [27] Vervolgens wordt van bankrekening [rekeningnummer 9] een bedrag van € 150,00 overgemaakt naar privébankrekening [rekeningnummer 10] (hierna: [rekeningnummer 10] ) op naam van verdachte.
Dit bedrag wordt ontvangen op [rekeningnummer 10] op naam van verdachte. Als tegenrekening wordt vermeld [rekeningnummer 9] op naam van ‘
[bedrijf 2] Bv 2’.Van [rekeningnummer 10] wordt vervolgens een bedrag van € 145,00 doorgeboekt naar een bankrekening op naam van [zoon van verdachte] (zoon van verdachte) onder vermelding van ‘
dank u’.
Voor de aanschaf van bitcoin dient ingelogd te worden met een account bij Bitonic. Zoals hiervoor is weergegeven zijn daar alleen aan verdachte te linken gegevens bekend, zoals zijn e-mailadres en telefoonnummer. Dat geldt zowel voor het account op naam van [bedrijf 3] B.V. als het account op naam van [bedrijf 2] B.V.
De rechtbank overweegt op basis van het voorgaande als volgt.
De verklaring van verdachte over de betrokkenheid van [naam 1] , die wordt ondersteund door het dossier, brengt de rechtbank tot de conclusie dat het witwasvermoeden niet wordt
ontkrachtmaar juist wordt
bevestigd. Nu verdachte heeft verklaard dat hij de voor hem onbekende [naam 1] (en [naam 2] en andere kennelijk betrokken derden zoals [naam 3] ) carte blanche heeft gegeven ter zake de bankrekeningen van zijn bedrijven, [naam 1] verantwoordelijk is voor de ten laste gelegde stortingen en daaropvolgende transacties en verdachte niet kan verklaren waarom deze bedragen op de bankrekeningen van de ondernemingen werden bijgeschreven waarvan hij middellijk bestuurder was, in samenhang bezien met de hiervoor beschreven bewijsmiddelen inzake banktransactiegegevens en de in de woning van verdachte aangetroffen Bunq-kaart, waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt bij bepaalde transacties ook
nadathij de bankpasjes en toegangscodes had afgegeven, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen en bitcoin onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist (opzet). De geldbedragen die op de bankrekeningen van de aan verdachte gelieerde bedrijven zijn gestort, zijn vervolgens aangewend om bitcoin aan te schaffen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dat het geldbedrag van € 673.700,00 en de bitcoin onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.4.2.5 Verbergen en/of verhullen
Volgens vaste rechtspraak hebben het verbergen en verhullen betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. [28] De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende blijkt uit het dossier nu de gelden zijn bijgeschreven op de privérekeningen van verdachte, dan wel de rekeningen van de aan hem gelieerde ondernemingen, en bitcoin zijn gekocht vanaf diezelfde rekeningen dan wel verdachtes privérekening en middels (een) account(s) waarbij de contactgegevens van verdachte waren geregistreerd. De ten laste gelegde transacties en handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gericht geweest op verbergen en/of verhullen. De rechtbank spreekt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
4.4.2.6 Voorhanden hebben en gebruik maken
Gelet op de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode bestuurder was van de ondernemingen die de tenaamgestelden waren van deze bankrekeningen en hij als wettelijk vertegenwoordiger stond vermeld bij de diverse betrokken bankinstellingen, stelt de rechtbank vast dat hij zeggenschap had over deze bankrekeningen, in die hoedanigheid heeft beschikt over alle tenlastegelegde geldbedragen die daarop werden gestort en deze bedragen dus voorhanden heeft gehad. Hij heeft van die bedragen gebruik gemaakt door bedragen over te boeken naar zijn privérekening, betalingen te doen, bitcoin aan te schaffen en gelden contant op te nemen (voornamelijk in Duitsland).
4.4.2.7 Gewoonte maken
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het daarvan een ‘gewoonte maken’, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Daarbij geldt niet de eis dat wordt vastgesteld dat de verdachte ‘de neiging’ had om telkens weer zich schuldig te maken aan het misdrijf, of dat die gedragingen zich met een bepaalde minimumfrequentie hebben voorgedaan. [29]
De rechtbank is, gelet op de duur van het witwassen en de hoeveelheid (99) contante stortingen die in dit tijdsbestek hebben plaatsgevonden, van oordeel dat verdachte van het hiervoor genoemde witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Aangezien de tenlastegelegde stortingen en bitcoin aankopen alle zijn gedaan vóór 31 december 2016, zal de rechtbank de bewezen verklaarde periode beperken tot die datum.
4.4.2.8 Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier voldoende blijkt dat verdachte niet alleen heeft gehandeld. Verdachte heeft immers verklaard dat hij bankpassen en inloggegevens van verschillende B.V.’s heeft afgegeven aan anderen, meer in het bijzonder aan [naam 1] en/of [naam 2] , maar dat hij (de) bankpassen van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 5] B.V. heeft behouden. Uit het dossier volgt dat ook op de bankrekeningen van de laatstgenoemde twee B.V.’s gelden contant zijn gestort en bitcoin zijn aangeschaft. Dat laatste is ook gebeurd vanaf de privébankrekening van verdachte. Ook is er sprake van veelvuldige overboekingen tussen enerzijds de bankrekeningen van B.V.’s waarvan verdachte bankpassen et cetera had afgegeven en anderzijds rekeningen van B.V.’s waar alleen hij beschikking over had, veelal op dezelfde dag dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 1] en/of [naam 2] en/of andere deels onbekend gebleven personen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 2 juni 2016 tot en met 31 december 2016 in Nederland en in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (rechts)personen,
(Sub b)
geldbedragen tot een bedrag van 673.700,00 EURO,
en een hoeveelheid bitcoin (die in totaal een omgerekende dagwaarde vertegenwoordigt van 286.801,00 euro) voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders (telkens) wisten dat het bovenomschreven voorwerp en de geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig waren uit enig(e) misdrij(f)(ven)
en hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) van het
plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden (waarbij hij een korting van 10% (drie maanden) heeft toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn), waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten gedurende de proeftijd de volgende voorwaarden worden verbonden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt, heeft de raadsman subsidiair het opleggen van een voorwaardelijke straf en een taakstraf bepleit, daartoe aanvoerend dat verdachte slechts een beperkte rol in het geheel heeft gehad. De raadsman heeft verder gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het door de raadsman overgelegde behandelplan van de forensische zorginstelling Kairos naar voren komen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van grote geldbedragen en bitcoin. Dit betreft een zeer ondermijnende vorm van criminaliteit. Door het handelen van verdachte is de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast draagt witwassen bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt immers de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert aldus andere – winstgevende – vormen van criminaliteit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 13 juni 2023. In het advies is beschreven dat verdachte te optimistisch of zelfs naïef in het leven staat en niet snel problemen ervaart, ook niet waar die er in alle objectiviteit wel zijn. Er bestaan vragen over de copingstijl of probleemhanterende vaardigheden van verdachte. De reclassering acht het nodig dat verdachte een stok achter de deur heeft om op deze wijze naar zichzelf te kijken. Verdachte is hiertoe bereid. De reclassering adviseert het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en deelnemen aan ambulante behandeling door een forensische polikliniek.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 8 september 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in 2018 en 2019 in Duitsland is veroordeeld voor fiscale delicten.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Op 18 september 2019 heeft in het kader van het strafrechtelijke onderzoek een doorzoeking van de woning van verdachte, plaatsgevonden, waarbij verschillende (digitale) voorwerpen in beslag zijn genomen. Op dat moment is jegens verdachte een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. [30] De rechtbank stelt aldus vast dat op 18 september 2019 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 29 februari 2024, wat een forse overschrijding van de redelijke termijn betekent. Deze termijnoverschrijding komt naar het oordeel van de rechtbank deels voor rekening van de verdediging.
De op te leggen straf
Gezien de ernst en omvang van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is. Deze oriëntatiepunten geven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden in overweging bij een fraude-benadelingsbedrag van € 500.000,00 tot € 1.000.000,00.
Alles afwegende, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 20 maanden passend en geboden. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn overeenkomstig het standaardarrest van de Hoge Raad verdisconteren in de strafmaat door de gevangenisstraf met twee maanden (10%) te verminderen. De rechtbank acht het van belang dat, gelet op de reclasseringsrapportage in combinatie met het door de raadsman overgelegde behandelplan van Kairos, het reeds ingezette behandeltraject wordt voortgezet. Om die reden zal een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin worden opgelegd. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 in Arnhem op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek Kairos in Arnhem of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 61721. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aanvang van 14 november 2018, AMB-001, p. 105 t/m 113.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 10 augustus 2018, betreffende Stichting [bedrijf 1] B.V., DOC-001, p. 303 en 304.
4.Zie vorige voetnoot.
5.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 10 augustus 2018, betreffende [bedrijf 2] B.V., DOC-009, p. 327 t/m 329.
6.Geschriften, zijnde uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 10 augustus 2018 , betreffende [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 10] B.V. en [bedrijf 11] B.V. van 10 augustus 2018, DOC-002 t/m DOC-008, p. 305 t/m 326.
7.Een geschrift, zijnde identificerende gegevens artikel 126 ND van de ING Bank N.V. van 12 december 2018, DOC-032-01 t/m DOC-032-08, p. 417 t/m 426.
8.Het proces-verbaal van ambtshandeling (onderzoek bankmutaties), AMB-004, van 22 oktober 2019, p. 141 en een geschrift, te weten een overzicht van contante stortingen per rechtspersoon, DOC-020, p. 369 t/m 371.
9.Het proces-verbaal van ambtshandeling (onderzoek bankmutaties), AMB-004, van 22 oktober 2019, p. 142 en een geschrift, te weten een overzicht van contante opnames per rechtspersoon, DOC-029, p. 408.
10.Een geschrift, te weten een overzicht van de boekingen m.b.t. aanschaf bitcoins, DOC-030, p. 409 t/m 412.
11.Het proces-verbaal van ambtshandeling (getoonde boekingen in het verhoor met verdachte [verdachte] ), AMB-008, van 8 april 2020, p. 154, eerste alinea.
12.Het proces-verbaal van ambtshandeling (onderzoek bankmutaties naar aanleiding verhoor verdachte [verdachte] ), AMB-009, p. 156 t/m 158.
13.Het overzichtsproces-verbaal van 7 mei 2020, p. 11, derde alinea.
14.Een geschrift, te weten een lijst van inbeslaggenomen goederen behorend bij het object [adres 1] , BOB-012-01, p. 223.
15.Een geschrift, te weten ontvangen gegevens van Bitonic B.V., DOC-031-01 t/m DOC-031-04.
16.HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
17.Het proces-verbaal van aanvang van 14 november 2018, AMB-001, p. 109 en 110 en het proces-verbaal van ambtshandeling (onderzoek bankmutaties naar aanleiding verhoor verdachte [verdachte] ), AMB-009, p. 156.
18.Een geschrift, te weten een lijst met geselecteerde boekingen uit de ontvangen transacties BOB-001 t/m BOB-005, DOC-027, p. 398.
19.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2024.
20.Een geschrift, te weten een lijst met geselecteerde boekingen uit de ontvangen transacties BOB-001 t/m BOB-005, DOC-027, p. 398.
21.Een geschrift, te weten een lijst met geselecteerde boekingen uit de ontvangen transacties BOB-001 t/m BOB-005, DOC-027, p. 403.
22.Een geschrift, te weten een overzicht van contante opnames per rechtspersoon, DOC-029, p. 408.
23.Het proces-verbaal van aanvang van 14 november 2018, AMB-001, p. 110.
24.Een geschrift, te weten ontvangen gegevens van Bitonic B.V., DOC-031-03, p. 415.
25.Een geschrift, te weten ontvangen gegevens van Bitonic B.V., DOC-031-01 t/m DOC-031-04.
26.Het proces-verbaal van ambtshandeling (onderzoek bankmutaties naar aanleiding verhoor verdachte [verdachte] ), AMB-009, p. 157, vierde alinea.
27.Een geschrift, te weten een lijst met geselecteerde boekingen uit de ontvangen transacties BOB-001 t/m BOB-005, DOC-027, p. 411.
28.HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236.
29.HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702.
30.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.12.1.