ECLI:NL:RBOVE:2024:427

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
ak_23_723
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings – Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het opleggen van een loonsanctie door het UWV en de re-integratie-inspanningen van de werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van Stichting Buurtzorg Nederland tegen het opleggen van een loonsanctie door het UWV beoordeeld. Het UWV had op 21 december 2022 besloten dat de werkgever het loon van een werkneemster, die sinds 6 januari 2021 ziek was, moest doorbetalen tot 3 januari 2024. Dit besluit volgde op een beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever, die door het UWV als onvoldoende werd beschouwd. De rechtbank heeft op 13 december 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van het UWV via een beeldverbinding aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de loonsanctie heeft opgelegd. Eiseres had onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht en kon geen deugdelijke grond aanvoeren voor deze tekortkomingen. De rechtbank oordeelt dat het UWV geen verzekeringsarts hoefde in te schakelen, omdat de beschikbare informatie van de bedrijfsarts niet wees op een medische urenbeperking of andere belemmeringen voor re-integratie. De rechtbank stelt vast dat de loonsanctie een reparatoir karakter heeft en dat er geen sprake is van een 'criminal charge' in de zin van het Europees verdrag voor de rechten van de mens.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de loonsanctie in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van re-integratie-inspanningen en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de Wet WIA.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/723

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Buurtzorg Nederland, uit Almelo, eiseres,

gemachtigde: A.M. van den Heuvel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder, (het Uwv),
gemachtigde: drs. M.A. Kuilderd.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van een loonsanctie.
1.1.
Met het besluit van 21 december 2022 heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat zij het loon van een werkneemster van eiseres, mevrouw [naam] , (werkneemster) moet doorbetalen tot 3 januari 2024. Het Uwv heeft de aanvraag van werkneemster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) daarom nog niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben via een beeldverbinding deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv aan eiseres terecht de loonsanctie heeft opgelegd, waarmee zij het loon van werkneemster moet doorbetalen tot 3 januari 2024. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiseres, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4.1.
Werkneemster is geboren op [geboortedatum] 1960. Werkneemster werkte sinds
1 september 2010 bij eiseres als verpleegkundige in de wijk voor ca. 22 uur per week. Werkneemster heeft zich op 6 januari 2021 ziek gemeld met fysieke beperkingen. Vanaf eind februari 2021 heeft werkneemster enkele deeltaken van haar werk uitgevoerd. Vanaf
19 november 2021 is werkneemster volledig uitgevallen door een nieuwe medische aandoening. Vanaf 31 december 2021 is zij weer gaan opbouwen in aangepaste werkzaamheden. De bedrijfsarts heeft een benutbare mogelijkhedenlijst (BML) van
5 januari 2022 opgesteld.
4.2.
Werkneemster heeft op 6 oktober 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft het Uwv de re-integratie-inspanningen van eiseres beoordeeld. Daarop heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt Uwv
5.1.
Het Uwv heeft aan eiseres een loonsanctie van 52 weken opgelegd. Eiseres moet aan werkneemster tot 3 januari 2024 loon doorbetalen. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiseres tijdens de ziekteperiode van werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat zij voor deze tekortkomingen geen deugdelijke grond heeft. Volgens het Uwv kan eiseres de tekortkomingen herstellen. Het Uwv heeft zijn standpunt gebaseerd op arbeidskundig onderzoek.
Standpunt eiseres
5.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het Uwv aan haar ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd. Eiseres verwijst voor de beroepsgronden naar haar bezwaarschrift.
5.2.1.
Volgens eiseres kon spoor 2 niet geheel gevolgd worden, omdat onzekerheid bestond over de belastbaarheid van werkneemster. Werkneemster had en heeft te maken met energetische beperkingen.
5.2.2.
Volgens eiseres had het Uwv een verzekeringsarts moeten raadplegen en had deze een functionele mogelijkhedenlijst (FML) moeten opstellen. Eiseres stelt met een beroep op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [1] dat de arbeidsdeskundige verzuimd heeft de verzekeringsarts in te schakelen. Deze had onderzoek moeten doen, omdat tijdens het ziekteverloop van werkneemster sprake was van diverse periodes van toegenomen ongeschiktheid en omdat werkneemster te maken had en heeft met energetische beperkingen. Eiseres wijst er in dit verband ook op dat het voor de bedrijfsarts niet mogelijk was om op 14 september 2022 een inschatting te maken over de urenbeperking.
5.2.3.
Eiseres stelt verder dat deze omissie na de wachttijddatum niet meer te herstellen is en dat daarom de loonsanctie dient te vervallen.
5.3.
Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van een bestraffend besluit, zodat het Uwv moet bewijzen dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest.
5.4.
Tijdens de zitting heeft eiseres ook aangevoerd dat de loonsanctie inmiddels is gestopt. Zij heeft erop gewezen dat de bedrijfsarts bij een aanvraag om bekorting van de loonsanctie van 17 maart 2023 heeft bevestigd dat werkneemster steeds beperkt belastbaar is geweest en dat het Uwv dit heeft erkend.
Overwegingen van de rechtbank
Vooraf
6. De rechtbank stelt voorop dat een belanghebbende in beroep in beginsel expliciet aan dient te geven dat en waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De enkele zinsnede in een beroepschrift dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd is onvoldoende. [2] Aangezien eiseres geen aparte beroepsgronden in haar beroepsschrift heeft aangevoerd, maar heeft volstaan met een verwijzing naar haar bezwaargronden, moet in zoverre worden vastgesteld dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd. Het beroep is alleen om die reden al ongegrond. Desalniettemin zal de rechtbank, bij wijze van uitzondering, op de herhaald en ingelaste bezwaargronden hieronder ingaan, nu deze evenmin tot een geslaagd beroep kunnen leiden.
Beoordelingskader
6.1.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.’
Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
In artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf bevordert. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 629, of artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) [3] heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Dit is nader uitgewerkt in de Werkwijzer Poortwachter van 1 augustus 2022.
6.2.
Het besluit tot oplegging van een loonsanctie is een door het Uwv ambtshalve genomen besluit met een voor een werkgever belastend karakter. Gelet hierop is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Het Uwv dient zijn besluit deugdelijk te motiveren [4] .
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de datum van het einde van de wachttijd voor werkneemster 3 januari 2023 is. Het besluit tot het opleggen van de loonsanctie is van 21 december 2022. De loonsanctie is dus opgelegd vóór afloop van de wachttijd. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [5] overweegt de rechtbank dat de loonsanctie van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in dat geval een reparatoir karakter heeft en dat er geen aanleiding is die sanctie aan te merken als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Er is dus ook geen aanleiding om aan te nemen dat op het Uwv een andere, zwaardere, bewijslast of motiveringsplicht zou rusten dan hiervoor onder 6.2. is aangenomen.
Toegepast op de zaak
6.4.
De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht de loonsanctie heeft opgelegd, waarmee eiseres het loon van werkneemster moet doorbetalen tot 3 januari 2024. Niet in geschil is dat geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt. Ook zijn partijen het er over eens dat geen sprake is van tekortkomingen in spoor 1. Het geschil gaat over de
re-integratie-inspanningen in spoor 2.
6.5.
Volgens het rapport van 16 februari 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is spoor 2 erop gericht om werkneemster actief te begeleiden bij het vinden, verkrijgen en behouden van een geschikte functie in een andere organisatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt de re-integratie-inspanningen in spoor 2 onvoldoende. Hij heeft geconstateerd dat in spoor 2 nog geen concrete sollicitatieactiviteiten hebben plaatsgevonden, waardoor mogelijk re-integratiekansen zijn gemist. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gesteld dat geen sprake is van een adequaat zoekprofiel. Hij is van mening dat het zoeken naar de functies (persoonlijk) begeleider van mensen met een beperking en/of begeleider dagbesteding (eventueel met winkel) gelet op de beperkingen van werkneemster geen grote kans op succes zal hebben. Eiseres bestrijdt dit niet.
6.6.
Eiseres stelt dat zij een deugdelijke grond heeft voor deze tekortkomingen, omdat in het ziekteverloop van werkneemster sprake was van diverse perioden van toegenomen ongeschiktheid. Door de onzekerheid over de belastbaarheid van werkneemster kon spoor 2 niet geheel gevolgd worden.
6.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt echter dat eiseres dit met het re-integratieverslag niet tijdig inzichtelijk heeft gemaakt.
6.8.
Eiseres is daarentegen van mening dat het Uwv hiernaar actief onderzoek moet doen door inschakeling van een verzekeringsarts.
Inschakeling verzekeringsarts
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv geen verzekeringsarts hoefde in te schakelen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
7.2.
Eiseres baseert haar standpunt op de Werkwijzer Poortwachter, de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam en de daarin genoemde Memorie van Toelichting (MvT).
7.3.
De MvT waarnaar de rechtbank Amsterdam verwijst is niet relevant, nu deze waarschijnlijk ziet op een wetsvoorstel dat inmiddels weer is ingetrokken [6] .
7.4.
De Werkwijzer Poortwachter is wel van belang.
7.4.1.
Uit paragraaf 9.3 van deze werkwijzer blijkt dat het Uwv zich een beeld vormt van de re-integratie-inspanningen op basis van de stukken die de werkgever moet aanleveren. Het Uwv kan eventueel ontbrekende gegevens opvragen bij de werkgever. In het dossier bevindt zich een brief van 1 december 2022, waarin het Uwv aan eiseres om nadere informatie van de bedrijfsarts heeft gevraagd over de belastbaarheid van werkneemster na 5 januari 2022, de datum van de door de bedrijfsarts opgestelde BML. Ook in de brief van 31 januari 2023 aan de gemachtigde van eiseres heeft het Uwv om nadere medische informatie verzocht. Eiseres heeft echter geen nadere documenten van de bedrijfsarts verstrekt.
7.4.2.
In paragraaf 10. Van de Werkwijzer Poortwachter staat dat de arbeidsdeskundige medische vragen of onduidelijkheden voorlegt aan de verzekeringsarts. Inschakeling van de verzekeringsarts is met name verplicht in de volgende situaties:
- De bedrijfsarts heeft een medische urenbeperking gesteld.
- De bedrijfsarts stelde perioden vast waarin geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden bestonden.
- De bedrijfsarts heeft mogelijk een re-integratiebelemmerend advies aan de werkgever gegeven.
7.4.3.
De bedrijfsarts heeft voor werkneemster een BML van 5 januari 2022 opgesteld. Daarin heeft de bedrijfsarts bij werktijden vermeld dat eiseres aan het opbouwen was, maar dat door een nieuwe medische aandoening de energetische beperking is toegenomen. Bij werkneemster is nog sprake van een verhoogde herstelbehoefte. De bedrijfsarts heeft ook gemeld dat in principe de prognose goed is en dat zij volledig herstel verwacht. De komende maanden gaat werkneemster verder met het gedoseerd opbouwen van de uren.
7.4.4.
In het actueel oordeel van 14 september 2022 heeft de bedrijfsarts vermeld dat in augustus 2022 de re-integratie 2 maanden is opgeschort door een nieuwe medische aandoening. Verder laat de bedrijfsarts in dit document weten dat werkneemster nu niet werkt, maar in de toekomst wel kan werken. De reden dat werkneemster nu nog niet werkt is dat zij bezig is met een 2e spoortraject. In september 2022 was werkneemster zich aan het oriënteren op een werkervaringsplek. Ook heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat zij nog niet kan inschatten of een urenbeperking nodig is, omdat nog geen opbouw van arbeidsritme heeft plaatsgevonden.
7.4.5.
Het uwv heeft zijn beeld gebaseerd op de beschikbare informatie van eiseres. Uit deze informatie blijkt niet dat de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld. Ook is uit de stukken van eiseres niet af te leiden dat de bedrijfsarts perioden heeft vastgesteld waarin geen of marginale re-integratiemogelijkheden bestonden of dat zij een
re-integratiebelemmerend advies aan eiseres heeft gegeven. Uit het actueel oordeel blijkt weliswaar dat de re-integratie in augustus 2022 voor 2 maanden is opgeschort en dat werkneemster in september 2022 niet werkte, maar dit was niet op advies van de bedrijfsarts, althans er zijn geen documenten overgelegd waaruit dit kan blijken. Uit de informatie van de bedrijfsarts kan niet worden afgeleid dat re-integratie toen niet of beperkt mogelijk was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook, gelet op de Werkwijzer Poortwachter, kunnen afzien van het inschakelen van een verzekeringsarts. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank verder dat niet is gesteld, noch is gebleken, dat de Werkwijzer Poortwachter in strijd met de toepasselijke wet- en regelgeving zou zijn.
Re-integratie-inspanningen
7.5.
De rechtbank kan het Uwv volgen als zij stelt dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank legt dit als volgt uit.
7.5.1.
Zoals de arbeidsdeskundige van het Uwv uiteen heeft gezet, volgt uit de
re-integratiestukken in het dossier niet dat de bedrijfsarts op enig moment in de periode tussen januari 2022 tot september 2022 of in de periode daarna de belastbaarheid van werkneemster heeft gewijzigd. Tegen die achtergrond moet worden bekeken of aan de hand van de belastbaarheidsinformatie van de bedrijfsarts voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Daarbij kon de arbeidsdeskundige niet anders dan uitgaan van de BML van
5 januari 2022, nu nergens uit blijkt dat de belastbaarheid van werkneemster daarna is gewijzigd. Uit het actueel oordeel van 14 september 2022 blijkt dit ook niet, nu hieruit hooguit kan worden afgeleid dat werkneemster voor een (korte) periode van 2 maanden is uitgevallen. Niet blijkt dat de bedrijfsarts verder wisselende belastbaarheid bij werkneemster heeft vastgesteld. Vanuit die achtergrond heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank terecht de re-integratie-inspangingen van eiseres onvoldoende geacht. Uit de stukken blijkt niet dat het voor eiseres niet mogelijk was om de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen te herstellen.
7.5.2.
Dat eiseres tijdens de zitting erop heeft gewezen dat de loonsanctie inmiddels is bekort, kan aan het voorgaande geen afbreuk doen. De stukken hierover zijn in deze procedure namelijk niet overgelegd, zodat voor de rechtbank ook niet inzichtelijk is wat de grondslag voor die bekorting is geweest. Bovendien begrijpt de rechtbank uit het dossier en wat tijdens de zitting is gezegd dat het verslag dat tot de bekorting van de loonsanctie heeft geleid, na het bestreden besluit is opgemaakt en dus ook niet door het Uwv bij de besluitvorming betrokken had kunnen worden.
Slotsom
7.6.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv de re-integratie-inspanningen van eiseres terecht zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft geacht. Het Uwv kon daarom aan eiseres de loonsanctie opleggen. Het bestreden besluit blijft in stand.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings – Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen - Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie rechtbank Amsterdam 27 januari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:198
2.Vgl. naar analogie: CRvB 21 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3008 en CRvB
3.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224
4.zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1518
5.zie CRvB 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570
6.zie Kamerstukken II, 2020-2021, 35589 nr. 3 en Kamerstukken II, 2022-2023 35589 nr. 11