ECLI:NL:RBOVE:2024:5701

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/08/320929 / KG ZA 24-190
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verplichting tot het aanleggen van een nieuwe gasaansluiting en de verwijdering van de oude gasaansluiting door de netbeheerder

In deze zaak heeft eiser, een industriële bakkerij, een aanvraag ingediend bij Coteq, de regionale gasnetbeheerder, voor een nieuwe, zwaardere gasaansluiting. Coteq heeft een offerte gestuurd die ook de verwijdering van de oude gasleiding omvatte, maar eiser heeft deze offerte niet ondertekend. Er ontstond een geschil over de verplichting van Coteq om de oude gasleiding te verwijderen en of de kosten daarvan door eiser gedragen moeten worden. Eiser vordert in kort geding dat Coteq wordt veroordeeld om de nieuwe gasaansluiting aan te leggen zonder de oude leiding te verwijderen. Coteq voert verweer en stelt dat zij de oude leiding moet verwijderen voor de veiligheid en dat eiser de kosten daarvan moet betalen. De voorzieningenrechter oordeelt dat Coteq niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij verplicht is de oude leiding te verwijderen en dat de vorderingen van eiser in beginsel toewijsbaar zijn. Na een belangenafweging wordt de vordering van eiser toegewezen, waarbij Coteq wordt veroordeeld om de werkzaamheden uit te voeren zonder de oude gasaansluiting te verwijderen. Tevens wordt Coteq veroordeeld tot betaling van een dwangsom en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/320929 / KG ZA 24-190
Vonnis in kort geding van 4 november 2024
in de zaak van
[eiser] ,
handelend onder de naam
[bedrijf],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E. Koekoek,
tegen
COTEQ NETBEHEER B.V.,
te Almelo,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Coteq,
advocaat: mr. R. Kroon.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] heeft een industriële bakkerij. Hij heeft een aanvraag bij Coteq – de regionale gasnetbeheerder – ingediend voor een nieuwe, zwaardere gasaansluiting voor een nieuw op te zetten productielijn. Coteq heeft een offerte gestuurd inclusief verwijdering van de oude gasleiding. [eiser] heeft die offerte niet voor akkoord getekend. Partijen zijn in discussie geraakt over de vraag of de oude gasleiding verwijderd moet worden en of de verwijderingskosten door [eiser] moeten worden betaald.
1.2.
[eiser] vordert in dit kort geding dat Coteq wordt veroordeeld om de gevraagde nieuwe gasleiding aan te leggen. Coteq voert verweer.
1.3.
De voorzieningenrechter oordeelt dat niet voldoende aannemelijk is dat Coteq gehouden is de oude gasaansluiting te verwijderen. Waarschijnlijk is dat de bodemrechter oordeelt dat Coteq onrechtmatig handelt door het aanleggen van de nieuwe aansluiting afhankelijk te stellen van een afspraak van partijen over de verwijdering van de bestaande gasaansluiting en het in rekening brengen van de kosten daarvan bij [eiser] .
1.4.
Na afweging van de wederzijdse belangen wijst de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de vrijwillige verschijning van Coteq,
- de aanvullende producties van [eiser] ,
- de producties van Coteq,
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitaantekeningen van Coteq,
- de zaak is met een week aangehouden zodat partijen konden overleggen over een eventuele schikking. Mr. Koekoek heeft per brief van 17 oktober 2024 verklaard dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om vonnis te wijzen.
2.2.
Gedaagde partij heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat [bedrijf] geen rechtspersoon is en daarom niet in haar vorderingen kan worden ontvangen. Zij heeft verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als dit wordt veranderd in “ [eiser] , handelend onder de naam [bedrijf] ”. Eisende partij heeft verklaard dat de vordering is ingesteld door [eiser] . Hij is daarom als eiser in het vonnis opgenomen.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft een industriële bakkerij die zich bezighoudt met de productie en leveringen van broodproducten. De bakkerij is gevestigd aan de [adres] .
3.2.
Coteq is de regionale netbeheerder van het gas- en elektriciteitsnet in de regio waar [eiser] is gevestigd. Coteq is een onderdeel van de Cogas Groep.
3.3.
In het voorjaar van 2024 heeft [eiser] een aanvraag bij Coteq gedaan voor het verzwaren en realiseren van een nieuwe gasaansluiting, mede vanwege de aanschaf en installatie van een volledig nieuwe extra productlijn.
3.4.
Op 22 april 2024 heeft [eiser] een offerte ontvangen van Coteq voor de aangevraagde werkzaamheden. In deze offerte staat:
[afbeelding]
3.5.
Op 23 april 2024 heeft [eiser] per e-mail het volgende naar Coteq gestuurd:
“(…)
2. Er wordt een post van € 50.656,87 opgenomen voor het verwijderen van de bestaande gasaansluiting incl. leidingwerk. Graag zien wij dat alleen het gasstation verwijderd wordt en de leiding (afgesloten) blijft liggen. Mochten we wellicht in de toekomst op een ander perceel nog gas nodig hebben, dan ligt de leiding er in ieder geval al. Dit zou ook een significante reductie van de kosten kunnen betekenen. (…)”
3.6.
Op diezelfde datum heeft de heer [naam] namens Coteq gereageerd dat zij geen aansluitleidingen mag laten liggen en dat de kans dat deze leiding hergebruikt kan worden nihil is. Partijen hebben hier nog meerdere keren over gecorrespondeerd.
3.7.
Op 10 juni 2024 heeft [eiser] de getekende versie van de offerte van 22 april 2024 naar Coteq gestuurd en daarbij vermeld dat hij niet akkoord gaat met het verwijderen van de bestaande pijpleiding.
3.8.
Op 26 juni 2024 heeft [naam] geantwoord dat de offerte gewijzigd is en daardoor niet meer geldig is en dat zij de werkzaamheden zullen starten als zij de originele offerte getekend retour ontvangen.
3.9.
Op 3 september 2024 heeft [eiser] een sommatiebrief naar Coteq gestuurd waarin hij haar heeft gesommeerd om binnen drie dagen te bevestigen dat zij op de kortst mogelijke termijn alsnog de aangevraagde werkzaamheden uit zal voeren en dat zij afziet van de verwijdering van de oude gasleiding(en), althans de kosten daarvan niet in rekening zal brengen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Coteq veroordeelt:
I. om uiterlijk binnen 24 uur na dit vonnis de door [eiser] opgedragen verplaatsings- en verzwaringswerkzaamheden uit te voeren zoals opgenomen in de offerte van 10 juni 2024,
II. om uiterlijk op 30 november 2024 alle hiervoor genoemde werkzaamheden te hebben uitgevoerd en opgeleverd, zodat [eiser] gebruik kan maken van de gasaansluiting G160,
III. tot betaling van een dwangsom aan [eiser] van € 25.000,00 ineens en € 5.000,00 per dag dat zij in gebreke blijft met het gevorderde onder I en/of II,
IV. in de proceskosten.
4.2.
[eiser] stelt dat Coteq op grond van artikel 10 van de Gaswet wettelijk verplicht is om de gevraagde werkzaamheden uit te voeren. Volgens hem is overeenstemming over de kosten niet vereist. Bovendien heeft hij al akkoord gegeven op de kosten van de gevraagde werkzaamheden. [eiser] heeft niet om verwijdering van de oude gasleiding gevraagd en wil dat de die leiding blijft liggen zodat daar later eventueel nog gebruik van gemaakt kan worden. Er bestaat geen grondslag om de bestaande leiding te verwijderen en de kosten daarvan bij hem in rekening te brengen. Coteq handelt onrechtmatig door te weigeren de gevraagde werkzaamheden uit te voeren, totdat [eiser] instemt met verwijdering van de bestaande leiding op zijn kosten.
4.3.
Coteq voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
5.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorlopige voorzieningen. [eiser] heeft namelijk onbetwist gesteld dat hij zijn nieuwe (grote) productielijn niet in gebruik kan nemen zolang er geen nieuwe zwaardere gasaansluiting wordt aangelegd en dat hij hierdoor minder broodproducten kan produceren. Dit leidt er volgens [eiser] niet alleen toe dat hij minder omzet en winst maakt, maar ook dat hij – als de productielijn op 1 januari 2025 nog steeds niet in productie is – niet aan zijn leveringsverplichtingen tegenover zijn afnemers kan voldoen.
Moet Coteq de gevraagde gasaansluiting aanleggen op grond van overeenkomst?
5.3.
In artikel 10 lid 6 sub d van de Gaswet staat dat een netbeheerder tot taak heeft om aansluitingen te wijzigen of verwijderen, indien de afnemer hierom verzoekt.
5.4.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat deze wettelijke verplichting van Coteq niet in de weg staat aan het sluiten van een overeenkomst door partijen voor het verrichten van de werkzaamheden door Coteq bij de aanleg van een nieuwe aansluiting. Uit de offerte is af te leiden dat in die overeenkomst meer dan alleen bepaalde werkzaamheden en de – wellicht op de Tarievencode gas gebaseerde – prijs zijn opgenomen. Zo zijn daarin bijvoorbeeld bepalingen vermeld over de termijn van oplevering, het verkrijgen van vergunningen en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden.
5.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat tussen [eiser] en Coteq een overeenkomst voor het verzorgen van de nieuwe aansluiting tot stand gekomen is zonder afspraak dat Coteq de oude leiding verwijdert en de kosten van die verwijdering in rekening brengt bij [eiser] . Coteq heeft namelijk met haar offerte een aanbod inclusief verwijdering van de oude gasleiding gedaan en [eiser] wilde dit aanbod alleen accepteren exclusief verwijdering van de oude gasleiding. Dit moet worden gezien als een nieuw aanbod. Dit nieuwe aanbod is echter niet door Coteq aanvaard. De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet waar hij stelt dat ook zonder overeenstemming over de verwijdering van de oude gasleiding en de kosten daarvan een overeenkomst tot stand gekomen is, omdat overeenstemming tussen partijen slechts ontbreekt met betrekking tot een ondergeschikt punt. Van dat laatste is alleen al geen sprake omdat Coteq voor het verwijderen van de bestaande gasleiding ruim € 50.000,00 in rekening wil brengen, terwijl het totaalbedrag van de offerte ruim € 138.000,00 is.
Mag Coteq verwijdering van de oude gasaansluiting en – leidingen als voorwaarde stellen?
5.6.
Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of Coteq als voorwaarde voor de aanleg van de nieuwe gasaansluiting mag stellen dat de oude gasaansluiting en leidingen worden verwijderd en dat [eiser] de kosten daarvan betaalt.
[eiser] is van mening dat Coteq niet gehouden is deze gasleiding te verwijderen en evenmin de kosten van verwijdering bij [eiser] in rekening mag brengen. Voor dat laatste wijst [eiser] op een uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland die in en vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RBNNE:2020:2734) geoordeeld heeft dat de netbeheerder in de desbetreffende zaak onvoldoende onderbouwd heeft dat er een wettelijke grondslag is om de kosten van het (ongevraagd) verwijderen van de gasafsluiting aan de consument in kwestie in rekening te brengen. In aanvulling daarop heeft [eiser] het door Coteq als haar productie 3 in het geding gebrachte besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 25 februari 2021 aangehaald, waarin staat dat deze geen grondslag kan creëren in de Tarievencode Gas voor het in rekening brengen bij de afnemer van de kosten van verwijdering van een gasaansluiting op verzoek van de afnemer.
5.7.
Coteq stelt dat zij ten behoeve van de veiligheid, de beheersbaarheid en de bescherming van het milieu gehouden is de oude leiding te verwijderen. Zij wijst erop dat zij als netbeheerder de taak heeft de veiligheid van het gasnet te waarborgen (artikel 10 Gaswet) en dat de kans op hergebruik nihil is. De gezamenlijke netbeheerders hebben in dat licht het beleid ontwikkeld dat niet gebruikte leidingen/aansluitingen worden verwijderd. Coteq meent dat zij, nu zij slechts gehouden is één aansluiting per onroerende zaak te verzorgen, de verwijdering van de bestaande leiding als voorwaarde mag stellen. Daarnaast is het mogelijk om de kosten aan [eiser] door te belasten op grond van de op de Gaswet gebaseerd Tarievencode Gas. Coteq heeft daarbij aangetekend dat de Tarievencode Gas in 2021 gewijzigd is en artikel 2.9 daarvan nu onder meer inhoudt dat de netbeheerder bij wijziging van een aansluiting een bijdrage voor het verwijderen van de bestaande aansluiting in rekening kan brengen. Coteq heeft verwezen naar een beslissing van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 september 2024, waarin – in een zaak over een elektriciteitsaansluiting – is beslist dat de netbeheerder een aanvrager van een wijziging van de aansluiting heeft kunnen verplichten de kosten van het verwijderen van de bestaande aansluiting te betalen (ECLI:NL:CBB:2024:639).
5.8.
Coteq heeft niet uitgelegd waarom haar wettelijke taak om zorg te dragen voor een veilig gasnet mede inhoudt dat de bestaande leidingen, die zij afsluit, moet verwijderen uit een oogpunt van veiligheid. Zij heeft wel een nadere uitleg gegeven van de veiligheid die gediend wordt met het beleid van de netbeheerders. Voorkomen moet worden dat er wildgroei aan gebruikte leidingen ontstaat, waarbij wildgroei bijvoorbeeld het risico op verwarringsfouten met zich brengt, aldus Coteq. Zij heeft echter niet onderbouwd waarom bij [eiser] sprake zou zijn van dergelijke wildgroei, indien de bestaande leiding zou blijven liggen. Evenmin heeft Coteq onderbouwd waarom de kans op hergebruik van de leiding nihil is.
5.9.
Coteq heeft geen, althans onvoldoende uitleg gegeven van haar stelling dat het verzoek om een nieuwe aansluiting van [eiser] mede inhoudt een verzoek om de oude aansluiting te verwijderen, omdat [eiser] op grond van de Gaswet slechts recht heeft op één aansluiting. Zo heeft zij niet uitgelegd waarom een afgesloten aansluiting heeft te gelden als een aansluiting en waarom aansluiting niet op te vatten is een “werkende” aansluiting. In dat verband is van belang dat Coteq er zelf op wijst dat onder een aansluiting wordt verstaan “een of meer verbindingen tussen een gastransportnet en een onroerende zaak”.
5.10.
De voorzieningenrechter is op grond van wat hij hiervoor heeft overwogen van oordeel dat Coteq onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij verplicht is de bestaande gasleiding te verwijderen, wanneer zij voor [eiser] een nieuwe aansluiting verzorgt. Het ligt echter wel op de weg van Coteq om dat te doen, omdat zij zich op die verplichting beroept en niet akkoord gaat met het voorstel van [eiser] om een overeenkomst te sluiten die slechts ziet op de aanleg van de nieuwe aansluiting.
5.11.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat Coteq [eiser] – bij de aanleg van een nieuwe gasaansluiting - ten onrechte heeft willen laten instemmen van verwijdering van de oude leiding waarbij [eiser] ook de kosten van verwijdering draagt en de instemming van [eiser] als voorwaarde te stellen voor het aanleggen van de nieuwe aansluiting. Daarbij slaat de voorzieningenrechter ook acht op de tussen partijen vaststaande omstandigheden dat Coteq als netbeheerder in de regio waar [eiser] gevestigd is het exclusieve recht heeft om de aansluiting bij [eiser] te verzorgen en dat Coteq wettelijk verplicht is die aansluiting verzorgen. De voorzieningenrechter acht het zeer waarschijnlijk dat de bodemrechter later oordelend zal beslissen dat deze opstelling van Coteq jegens [eiser] onrechtmatig is. Daarmee is de vordering van [eiser] in beginsel toewijsbaar.
5.12.
Gelet op het bovenstaande kan de voorzieningenrechter de afzonderlijke vraag of Coteq de kosten van de verwijdering in rekening kan brengen bij [eiser] in het kader van dit kort geding laten rusten.
Belangenafweging
5.13.
De voorzieningenrechter onderzoekt nu of een afweging van belangen van partijen tot een andere uitkomst moet leiden. Daartoe zet hij tegenover elkaar het belang van [eiser] om een nieuwe gasaansluiting te krijgen en het belang van Coteq om de bestaande gasleiding te verwijderen en de kosten daarvan in rekening te kunnen brengen bij [eiser] . Voor de voorzieningenrechter staat voldoende vast dat [eiser] groot belang heeft bij het maken van de nieuwe aansluiting. [eiser] heeft voldoende duidelijk gemaakt dat hij ten behoeve van zijn bedrijfsvoering de nieuwe productielijn op korte termijn moet kunnen gebruiken. Coteq heeft naar voren gebracht dat [eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat zij in die positie geraakt is. [eiser] had de nieuwe aansluiting eerst moeten regelen voordat zij de nieuwe productielijn aan ging leggen en in lijn daarmee afspraken met afnemers maakte. Dit argument kan Coteq naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet baten, nu zij, zoals hiervoor overwogen is, ten onrechte de aanleg van de nieuwe aansluiting afhankelijk gesteld heeft van de instemming van [eiser] met het op diens kosten verwijderen van de bestaande gasleiding. Met een veroordeling tot het aanleggen van de nieuwe aansluiten wordt Coteq voorts niet onevenredig in haar belangen geschaad. Over deze werkzaamheden en de kosten daarvan bestaat immers overeenstemming en partijen zijn het erover eens dat de aanlegwerkzaamheden afzonderlijk van de verwijderingswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast is Coteq de kans niet ontnomen later de bestaande leiding te kunnen verwijderen en de kosten daarvan bij [eiser] in rekening te kunnen brengen, zo daarvoor grond bestaat. De voorzieningenrechter komt op grond van deze belangenafweging niet tot een andere beslissing.
Beslissing op de vorderingen
5.14.
De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiser] strekkend tot het verrichten van de aansluitingswerkzaamheden dan ook toewijzen. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat partijen, zoals hij hiervoor al overwogen heeft, overeenstemming hebben over het uitvoeren van de nieuwe aansluiting en de kosten daarvan. Hij zal dan ook beslissen dat Coteq de werkzaamheden opgenomen in de offerte van Coteq van 22 april 2024 met uitzondering van de verwijdering van de bestaande leiding moet verrichten. De voorzieningenrechter zal ook bepalen dat Coteq een dwangsom verbeurt als zij niet of niet tijdig aan die veroordeling voldoet.
5.15.
Coteq heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij voor het uitvoeren van de werkzaamheden afhankelijk is van meerdere factoren, waaronder de levering van een voor de nieuwe aansluiting vereiste nieuwe gaskast. Deze kan waarschijnlijk op 5 december 2024 worden geleverd. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat zijn nieuwe productielijn op 1 januari 2024 in productie moet zijn om aan zijn leveringsplichten te kunnen voldoen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Coteq onvoldoende onderbouwd dat het niet mogelijk is om de werkzaamheden uiterlijk op 31 december 2024 af te ronden. Coteq zal daarom worden veroordeeld om de werkzaamheden uiterlijk op die datum te hebben uitgevoerd en opgeleverd.
Dwangsom
5.16.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met een maximum van € 50.000,00.
Proceskosten
5.17.
Coteq is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.605,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt Coteq om onverwijld, maar uiterlijk binnen 48 uur na de dag van dit vonnis over te gaan tot het uitvoeren van de door [eiser] opgedragen verplaatsings- en verzwaringswerkzaamheden, zoals opgenomen in de offerte van 22 april 2024 (zonder verwijdering van de bestaande gasaansluiting),
6.2.
veroordeelt Coteq om uiterlijk op 31 december 2024 alle opgedragen verplaatsings- en verzwaringswerkzaamheden zoals opgenomen in de offerte van 22 april 2024 (zonder verwijdering van de bestaande gasaansluiting) te hebben uitgevoerd en opgeleverd, zodanig dat [eiser] gebruik kan maken van de gasaansluiting G160,
6.3.
veroordeelt Coteq om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 25.000,00 ineens en € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 6.1 of 6.2 voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.4.
veroordeelt Coteq in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Coteq niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.