ECLI:NL:RBOVE:2025:1000

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
ak_24_1937 ak_24_2008
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening tijdelijke omgevingsvergunning voor flexwoningen in Rijssen-Holten

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, zijn de beroepen van eiser en eiseres tegen de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het bouwen van 21 flexwoningen aan de [adres 1] aan de orde. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, waarbij toestemming is gegeven om af te wijken van het bestemmingsplan. Eiser en eiseres zijn het niet eens met deze beslissing, vooral omdat er inmiddels een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld waarin het bouwen van de flexwoningen is opgenomen. De rechtbank oordeelt dat eisers geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen, omdat het nieuwe bestemmingsplan de situatie heeft veranderd. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de beroepen plaatsvindt. Dit heeft tot gevolg dat eisers geen griffierecht terugkrijgen en ook geen vergoeding voor proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/1937 en ZWO 24/2008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser in ZWO 24/1937 (hierna te noemen: eiser),

en
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres in ZWO 24/2008 (hierna te noemen: eiseres),
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser en eiseres (hierna gezamenlijk te noemen: eisers) tegen de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het realiseren van 21 flexwoningen aan de [adres 1] . Met het primaire besluit van 9 mei 2023 heeft verweerder deze vergunning verleend aan [bedrijf 2] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf 2] ). Met het bestreden besluit van 9 januari 2024 heeft verweerder de hiertegen door eisers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. In dit besluit is verweerder bij de verlening van de vergunning gebleven, met aanvulling van de motivering van het primaire besluit.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hierbij was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens eiser is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
1. Deze zaken gaan over een omgevingsvergunning die verweerder heeft verleend voor het bouwen van 21 flexwoningen in de directe omgeving van de woningen van eisers. Verweerder heeft daarvoor toestemming verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarmee zijn eisers het niet eens. Inmiddels is echter een nieuw bestemmingsplan in werking getreden en onherroepelijk geworden, waarin het bouwen van de flexwoningen is meegenomen. Als gevolg hiervan, en gelet op wat eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd, kunnen eisers met hun beroepen niet meer bereiken dat voor het bouwen van de flexwoningen geen toestemming meer kan worden verleend. Volgens de rechtbank hebben eisers daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen.
Aanleiding
2.1
Op 10 maart 2023 heeft [bedrijf 2] namens Woningcorporatie De Goede Woning bij verweerder een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van 21 flexwoningen in [plaats] , op twee percelen aan de [adres 1] , met de kadastrale aanduiding: [kadastrale aanduidingen] (hierna te noemen: ‘de locatie’ of ‘de percelen [kadastrale aanduidingen] ’). Dit betreft het terrein op de hoek van de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] . Dit terrein ligt naast het voormalige terrein van het bedrijf [bedrijf 1] (aan de andere kant van de [adres 1] ). In de aanvraag van 10 maart 2023 heeft [bedrijf 2] aangegeven dat de woningen vijftien jaar op de locatie blijven bestaan. Bij de aanvraag is onder meer gevoegd het document ‘Ruimtelijke onderbouwing Flexwoningen [adres 1] ’ Daarin staat onder meer dat het project drie verschillende typen woningen bevat: tien woningen met de leefruimte beneden en twee slaapkamers boven, zeven woningen met de leefruimte en twee slaapkamers beneden (gelijkvloers) en vier woningen met de leefruimte en één slaapkamer beneden (gelijkvloers). Vijf woningen zijn bedoeld voor starters, zeven woningen voor standaard woningzoekenden, drie á vier woningen zijn bedoeld voor statushouders en de overige woningen zijn bedoeld voor spoedzoekers.
2.2
Bij brief van 16 maart 2023 heeft [bedrijf 2] aan verweerder meegedeeld dat het niet correct is dat in de aanvraag staat dat de woningen vijftien jaar blijven staan en dat deze termijn moet worden gewijzigd in tien jaar. Daarna heeft verweerder het primaire besluit genomen. In dat besluit is bepaald dat de instandhoudingstermijn van het bouwplan tien jaar bedraagt, gerekend vanaf de dag dat de (bouw)werkzaamheden worden gestart.
2.3
Bij brief van 11 mei 2023 heeft verweerder aan omwonenden meegedeeld dat op
15 mei 2023 zou worden begonnen met de werkzaamheden voor het plaatsen van de woningen. Vervolgens zijn de woningen op de locatie gerealiseerd.
2.4
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met aanvulling van de motivering daarvan. Deze aanvullende motivering is opgenomen in het bestreden besluit zelf en in het daaraan ten grondslag liggende document ‘Ruimtelijke onderbouwing Flexwoningen [adres 1] ’ van 4 januari 2024. Deze nieuwe ruimtelijke onderbouwing dient ter vervanging van de ruimtelijke onderbouwing die aan het primaire besluit ten grondslag ligt. In de aanvullende motivering heeft verweerder met name nader onderbouwd waarom de realisatie van de 21 flexwoningen volgens hem geen stedelijk ontwikkelingsproject is als bedoeld in categorie D.11.2 van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) en waarom volgens hem de belangen van eisers niet onevenredig worden geschaad door het verlenen van de gevraagde vergunning.
Het bestreden besluit
3. Op de datum dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen gold voor de locatie het bestemmingsplan ‘Wonen [locatie 1] ’. Volgens dit bestemmingsplan heeft een gedeelte van de locatie de bestemming ‘Woongebied - Blokken’ en een gedeelte de bestemming ‘Groen’. Het aangevraagde bouwplan past niet binnen de regels van deze bestemmingen. Verweerder heeft daarom beoordeeld of voor het bouwplan, naast een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van bouwwerken, ook een (tijdelijke) omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan kan worden verleend. [1] In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat dit kan en daarbij het standpunt uit het primaire besluit gehandhaafd dat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo. Op dit punt is verweerder afgeweken van het advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Rijssen-Holten van 12 oktober 2023.
De beroepsgronden van eisers
4. Eisers voeren in hun beroepschriften meerdere gronden aan tegen het bestreden besluit. Deze gronden worden hieronder kort samengevat weergegeven.
Gronden van eiseres
5.1
Eiseres voert allereerst aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder daarin niet of onvoldoende is ingegaan op alle gronden die zij in bezwaar heeft aangevoerd. Daarnaast is zij van mening dat de realisatie van de 21 flexwoningen een stedelijk ontwikkelingsproject is als bedoeld in categorie D.11.2 van de bijlage van het Besluit mer en dat artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor daarom op grond van artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor in dit geval niet van toepassing is. Dit zou betekenen dat de omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo kan worden verleend. Verder heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieve locaties die beschikbaar én geschikt zijn voor flexwoningen. Ook is daarover ten onrechte nooit een gesprek met omwonenden gevoerd. Volgens eiseres was het oorspronkelijk de bedoeling dat op de locatie permanente woningen zouden worden gebouwd en zij is het er niet mee eens dat daar nu tijdelijke woningen zijn gekomen. Ter zitting heeft zij hierover toegelicht dat zij het aanzicht van de flexwoningen niet mooi vindt en zij vreest dat dat aanzicht in de loop der jaren alleen maar minder zal worden. Volgens eiseres passen de woningen niet in het straatbeeld en was het wenselijk geweest om het bouwplan aan een welstandcommissie voor te leggen. Ook vindt zij het onzorgvuldig dat al heel snel na de verzending van het primaire besluit met de bouwwerkzaamheden is begonnen. Verder heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de vergunning is verleend voor de op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor maximaal toegestane termijn van tien jaar en niet voor een kortere periode. Tevens is duidelijk dat het de bedoeling is dat de woningen vijftien jaar blijven staan. Het verlenen van een vergunning voor een periode van tien jaar is daarom volgens eiseres niet toegestaan. Ook is zij van mening dat verweerder geen oog heeft gehad voor de weerstand van omwonenden tegen het bouwplan en onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de bewoners van omliggende nieuwbouwwoningen aan de [adres 3] , [adres 4] en [adres 2] , die in 2018 zijn aangekocht. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat als zij had geweten dat op de locatie flexwoningen zouden worden geplaatst, zij haar woning destijds niet zou hebben gekocht. Volgens eiseres worden haar belangen onevenredig geschaad door het bestreden besluit en zijn de flexwoningen niet geschikt om het beoogde doel (een bijdrage leveren aan het oplossen van het woningtekort) te bereiken. De flexwoningen verdringen namelijk de permanente woningen, helpen niet om de doorstroming op de (lokale) woningmarkt op gang te helpen en zijn voor de sociale cohesie en de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat niet wenselijk. Eiseres bestrijdt het nut en de noodzaak van de flexwoningen en zij vindt 21 flexwoningen op de locatie te veel. Ook vreest zij dat de flexwoningen leiden tot een waardedaling van haar woning. Verder is volgens eiseres sprake van misbruik van recht en misbruik van macht, omdat er tussen verweerder en omwonenden een ongelijke verhouding bestaat qua financiën, macht en kennis.
5.2
Eiseres heeft in beroep ook gronden aangevoerd tegen de parkeerplaatsen die bij de flexwoningen zijn gerealiseerd en de verkeerssituatie die daardoor is ontstaan. Ter zitting heeft eiseres deze gronden echter laten vallen.
Vorderingen van eiseres
5.3
Eiseres heeft de rechtbank primair gevraagd om te bepalen dat de flexwoningen worden weggehaald en dat zo spoedig mogelijk wordt begonnen met de realisatie van permanente woningen op de locatie. Daarnaast heeft zij gevraagd om schadevergoeding voor de overlast die de handelswijze van verweerder heeft veroorzaakt. Subsidiair heeft eiseres de rechtbank gevraagd om de in de omgevingsvergunning opgenomen instandhoudingstermijn te verkorten tot maximaal vijf jaar. Ook heeft zij de rechtbank gevraagd om te bepalen dat, indien omliggende (nieuwbouw)woningen vroegtijdig moeten worden verkocht voor een prijs die nadelig is beïnvloed door de flexwoningen, de gemeente Rijssen-Holten daarvoor een nader te bepalen waardecompensatie betaalt.
De gronden van eiser
6. Eiser is van mening dat verweerder niet goed is omgegaan met de bewoners van de [adres 3] , [adres 4] en [adres 2] die in 2018 hun nieuwbouwhuizen op de naastgelegen percelen hebben gekocht of gebouwd. Hij vraagt de rechtbank om voor alle bezwaarmakers in de wijk naar deze zaak te kijken. Volgens eiser is de communicatie en samenwerking met omwonenden onvoldoende geweest en passen de flexwoningen niet in de omgeving. Het doorlopen proces is onzorgvuldig geweest, ook omdat een verwarrende situatie ontstond doordat voor de percelen [kadastrale aanduidingen] tegelijkertijd tevens een nieuw bestemmingsplan werd opgesteld, namelijk het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’. Volgens eiser moet de bestemming die in dit bestemmingsplan aan de locatie is gegeven in deze zaak worden genegeerd. Hij is van mening dat op de locatie alleen flexwoningen mogen staan gedurende de periode dat daar nog geen permanente woningen kunnen worden gerealiseerd, omdat flexwonen geen permanente woningen mag verdringen. De locatie is daarom volgens eiser niet beschikbaar voor flexwoningen en daarvoor bovendien ook niet geschikt. Ook zijn er alternatieve locaties voor flexwoningen beschikbaar. Volgens eiser ondervinden de omwonenden van de locatie nu ten onrechte negatieve gevolgen van de flexwoningen op hun woon- en leefomgeving en op de waarde van hun woningen. Verder voert hij aan dat duidelijk is geworden dat een periode van tien jaar te kort is om de flexwoningen rendabel te maken en dat die daarom minimaal vijftien jaar moeten blijven staan. Dat is volgens eiser een extra reden om niet te kiezen voor een locatie waar eerder permanente woningen waren voorzien en waarvan het zeker is dat die daar op termijn ook worden gerealiseerd. Daarom is voor eiser alleen te billijken dat de duur van de vergunning wordt gesteld op maximaal de periode dat het kost om permanente woningen op de locatie te realiseren. Als de bestreden vergunning niet wordt vernietigd of ingetrokken, verzoekt hij de rechtbank om de termijn waarvoor die is verleend aanzienlijk te verkorten.
Beoordeling van de beroepen
Overgangsrecht Omgevingswet
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Uit artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet volgt echter dat op dit geschil nog het recht, waaronder de Wabo, van toepassing blijft zoals dat gold vóór 1 januari 2024.
Kaders van de beoordeling door de rechtbank
8.1
Eisers hebben in hun beroepschriften meerdere keren benoemd dat ook andere omwonenden tegen het nu vergunde bouwplan zijn of daarvan nadelige gevolgen (stellen te) ondervinden. Die omwonenden hebben echter geen beroep (meer) lopen tegen het bestreden besluit. Deze uitspraak ziet alleen (nog) op de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit en daarin kunnen eisers alleen opkomen voor hun eigen, persoonlijk geraakte belangen. Belangen van andere omwonenden spelen bij de beoordeling van de beroepen van eisers geen rol. Eiseres heeft ter zitting ter onderbouwing van haar beroep een lijst met handtekeningen van omwonenden overgelegd. Zoals ter zitting is besproken, heeft zij echter niet mede namens die personen beroep ingesteld. Ook voor die personen geldt daarom dat hun belangen bij de beoordeling van de beroepen van eisers geen rol kunnen spelen.
8.2
Verder zou de rechtbank - indien aan alle formele vereisten zou zijn voldaan - in deze zaken op basis van wat eisers daartegen aanvoeren moeten beoordelen of verweerder op goede gronden de tijdelijke omgevingsvergunning voor het realiseren van de 21 flexwoningen heeft verleend en of die vergunning in stand kan blijven. Indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat dat niet het geval is, dan ligt het voor de hand dat de rechtbank het bestreden besluit zou vernietigen en verweerder zou opdragen om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. In die nieuw te nemen besluiten op de bezwaren van eisers zou verweerder dan moeten beoordelen of eventuele gebreken aan de vergunningverlening kunnen worden hersteld of dat het primaire besluit moet worden herroepen. De in rechtsoverweging 5.3 en 6 genoemde verzoeken van eisers aan de rechtbank gaan verder dan wat de rechtbank in dit geschil kan uitspreken dan wel toewijzen en komen alleen al om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
8.3
Voordat de rechtbank echter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de bestreden omgevingsvergunning in stand kan blijven, moet zij ambtshalve eerst de vraag beantwoorden of eisers nog procesbelang hebben bij hun beroepen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Procesbelang
9.1
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen is geroepen, als dat van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. De bestuursrechter is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang er niet (meer) is, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [2] Verder kan belang bij beoordeling van een beroep bestaan als een belanghebbende stelt schade te hebben geleden door de bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. [3]
9.2
Op 21 december 2023 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten (hierna: de raad) het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’ vastgesteld. Volgens dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming ‘Woongebied - Flexwonen Voorlopig’ (artikel 12). Volgens die bestemming mogen binnen het bouwvlak 22 grondgebonden woningen worden gebouwd. In artikel 12.4 van de planregels staat dat de termijn waarvoor de bestemming ‘Woongebied - Flexwonen Voorlopig’ geldt, maximaal vijftien jaar bedraagt, gerekend vanaf de dag van het onherroepelijk worden van het plan. Artikel 12.5 van de planregels bepaalt dat na deze termijn op de voor ‘Woongebied – Flexwonen Voorlopig’ aangewezen gronden de regels van de bestemming ‘Woongebied – Grondgebonden’ (artikel 11 van de planregels) van toepassing worden.
9.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’ door de raad. Bij uitspraak van 24 december 2024 [4] heeft de Afdeling het beroep van eiseres ongegrond verklaard. In deze uitspraak oordeelde de Afdeling onder meer dat het niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening is als op percelen waarop woningbouw reeds mogelijk is, maar concrete bouwplannen ontbreken voor deze percelen, voor een periode van vijftien jaar flexwoningen worden toegestaan die voorzien in een behoefte en passend zijn binnen de Woonvisie van de gemeente. Ook oordeelde de Afdeling dat de periode van vijftien jaar dat de flexwoningen op de locatie mogen staan niet onaanvaardbaar lang is. Daarbij heeft zij vastgesteld dat het goed mogelijk is dat, na de ommekomst van de termijn van tien jaar waarvoor de nu bestreden omgevingsvergunning is verleend, de in de bestemming ‘Woongebied - Flexwonen Voorlopig’ opgenomen termijn van vijftien jaar nog niet is verstreken en verlenging van het gebruik van de flexwoningen op grond van het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’ dan mogelijk is.
9.4
Met de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024 is het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’ onherroepelijk geworden.
9.5
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bevat het toetsingskader voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. Dit betreft een zogenoemd limitatief-imperatief toetsingskader. Dit toetsingskader houdt, kort gezegd, in dat de aangevraagde omgevingsvergunning alleen mag en moet worden geweigerd als:
  • aannemelijk is dat het bouwwerk waarop de aanvraag ziet niet voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit 2012;
  • aannemelijk is dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften in de bouwverordening;
  • het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan; of
  • het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dit laatste criterium geldt echter niet voor tijdelijke bouwwerken die geen seizoensgebonden bouwwerken zijn
9.6
Uit de stukken blijkt dat verweerder het aangevraagde bouwplan heeft getoetst aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening en heeft geconcludeerd dat het bouwplan daaraan voldoet. Dit hebben eisers niet bestreden. Zij hebben geen beroepsgronden aangevoerd tegen de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. Eisers hebben alleen gronden aangevoerd tegen het aanzicht en het uiterlijk van de flexwoningen en tegen de medewerking van verweerder aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ‘Wonen [locatie 1] ’.
9.7
Zoals reeds aangegeven, hoeven tijdelijke bouwwerken op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo niet aan redelijke eisen van welstand te voldoen. Ook als de flexwoningen op grond van het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’ vijftien jaar blijven staan, zijn dat nog steeds tijdelijke bouwwerken als bedoeld in dat artikelonderdeel, zodat de flexwoningen niet hoeven te voldoen aan redelijke eisen van welstand. [6]
9.8
Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat ongeveer tegelijkertijd met de procedure voor het verlenen van de nu bestreden omgevingsvergunning is begonnen met de procedure voor het opnemen van de bestemming ‘Woongebied - Flexwonen Voorlopig’ in het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’. Die bestemming is in dat bestemmingsplan specifiek opgenomen voor de flexwoningen en niet duidelijk is geworden waarom het door eisers bestreden bouwplan niet binnen die bestemming zou passen.
9.9
Als de rechtbank in deze uitspraak zou oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en verweerder opnieuw op de bezwaren van eisers zou moeten beslissen, zou verweerder dat moeten doen op basis van het inmiddels in werking getreden en onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’ Daarbij stelt de rechtbank vast dat moet worden aangenomen dat het bouwplan op grond van dat bestemmingsplan is toegestaan, dat de woningen niet hoeven te voldoen aan redelijke eisen van welstand en dat niet in geschil is dat het aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. Dit betekent dat, als verweerder opnieuw op de bezwaren van eisers zou moeten beslissen, verweerder niet anders kan dan de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw aan [bedrijf 2] te verlenen. Dit betekent dat eisers met hun beroepen niet meer kunnen bereiken dat voor de flexwoningen uiteindelijk geen toestemming kan worden verleend. In zoverre kunnen zij niet in een betere positie geraken, zodat zij vanuit dit oogpunt geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van hun beroepen.
9.1
Eiseres heeft verder gesteld dat zij schade heeft geleden door de handelswijze van verweerder. Deze schade heeft zij echter niet onderbouwd en naar het oordeel van de rechtbank heeft zij dan ook niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Ook in zoverre is bij eiseres dan ook geen sprake van procesbelang.
9.11
Eisers hebben ook aangegeven dat zij vrezen voor schade in de vorm van een waardedaling van hun woningen. Voor deze gestelde schade kunnen zij bij verweerder echter een verzoek indienen tot toekenning van planschade als gevolg van het planologisch mogelijk maken van de flexwoningen. Dat kan ook als de flexwoningen niet via een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, maar op grond van het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan Wonen Holten, herontwikkeling [locatie 2] e.o.’ worden gerealiseerd. Ook de gestelde waardevermindering van hun woningen levert daarom geen procesbelang op.
9.12
Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser zich in de bezwaarfase heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten levert echter ook geen zelfstandig procesbelang meer op. [7]
9.13
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers met hun beroepen niet meer een doel kunnen bereiken dat voor hen van feitelijke betekenis is, zodat zij bij de beoordeling van hun beroepen geen procesbelang meer hebben.

Conclusie en gevolgen

10.1
Eisers hebben geen procesbelang meer. De rechtbank zal de beroepen daarom
niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
10.2
Omdat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, krijgen eisers het betaalde griffierecht niet terug. Ook krijgen zij geen vergoeding voor hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3294.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:234.
5.Zie artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo.
6.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 219.1 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1781.
7.Zie rechtsoverweging 11.2 van de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323.