ECLI:NL:RBOVE:2025:1528

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
AK_24_2660
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om inzage in politiegegevens

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van haar verzoek om inzage in politiegegevens. De rechtbank heeft op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaak, waarbij eiseres een beroep deed op de afwijzing van haar verzoek door de korpschef van politie. De korpschef had het verzoek deels ingewilligd en deels afgewezen op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had toestemming gegeven voor kennisname van de stukken door de rechtbank. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat er geen sprake was van strafbare feiten en dat zij recht had op inzage om zich te kunnen verdedigen. De korpschef verweerde zich door te stellen dat inzage in de gegevens de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen schaden en de privacy van derden zou aantasten. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de opsporing en de bescherming van de privacy van derden zwaarder wogen dan het belang van eiseres om inzage te krijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigden: mevr. T. Top en de heer P. Pasteuning.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van haar verzoek om inzage in op haar betrekking hebbende politiegegevens.
1.2
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 23 oktober 2023 deels ingewilligd en deels afgewezen.
1.3
Verweerder heeft de betreffende stukken onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en voorzien van een motivering aan de rechtbank overgelegd, met de mededeling dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis mag nemen. Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om van die stukken kennis te nemen en op basis daarvan uitspraak te doen.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder het verzoek om inzage terecht (gedeeltelijk) heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De reden voor de weigering
2.1
Verweerder heeft over een deel van de betreffende gegevens inzage geweigerd omdat het onthouden van die gegevens noodzakelijk is ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden ingevolge artikel 27 eerste lid onder b en d van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg).
De standpunten van partijen
2.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat van strafbare feiten zoals het mishandelen van haar kinderen geen sprake is en er daarom ook geen derden behoeven te worden beschermd. Zonder inzage heeft zij niet de mogelijkheid zich te verdedigen tegen vermoedens en aannames die maken dat zij al anderhalf jaar haar kinderen kwijt is. Zij wil enkel duidelijkheid verkrijgen met betrekking tot de vraag of er een onderzoek loopt, waarvan zij wordt beschuldigd en of er bewijzen zijn.
2.3
Verweerder stelt zich met betrekking tot de onder artikel 27, eerste lid, onder b van de Wpg ingeroepen weigeringsgrond op het standpunt dat het verschaffen van inzage tot het prijsgeven van een informatiepositie en/of tactieken van politie kan leiden waardoor de voorkoming van, de opsporing, het onderzoeken en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen in het geding komen.
Wat betreft de onder artikel 27, eerste lid, onder d van de Wpg ingeroepen weigeringsgrond stelt verweerder dat inzage in persoonsgegevens van een derde dan wel diens meldingen en of diens verklaringen rechtstreeks en in directe lijn zijn te herleiden naar de persoon. Een inzage in dergelijke gegevens zou de persoonlijke levenssfeer van de derde ernstig kunnen aantasten en daarmee zal eveneens het vertrouwen van de burger in de politie en de bereidheid om in de toekomst een melding of aangifte te doen kunnen afnemen.
Het juridisch kader
2.4
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het hier gaat om politiegegevens, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg, die vallen onder het bereik van artikel 25, eerste lid, van de Wpg. Gelet hierop heeft eiseres in beginsel recht op inzage in die gegevens. Dit recht op kennisneming is echter geen absoluut recht. Uit artikel 27, eerste lid, van de Wpg, volgt dat een verzoek om kennisneming van politiegegevens wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is vanwege de in die bepaling vermelde belangen. Die belangen dienen dus van geval tot geval te worden afgewogen tegen het belang van de betrokkene op kennisneming van de op hem of haar betreffende persoonsgegevens. [1]
Voorts is het zo dat het recht op inzage uit artikel 25, eerste lid, van de Wpg ziet op inzage in persoonsgegevens van de verzoeker en niet van anderen. [2]
Oordeel rechtbank
2.5
In geschil is of de korpschef terecht de weigeringsgronden van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Wpg aan het besluit ten grondslag heeft gelegd.
2.6
De rechtbank heeft kennis genomen van de door verweerder aan eiseres onthouden gegevens. De rechtbank is op grond van de inhoud van die gegevens van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de belangen, genoemd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Wpg, hier in het geding zijn en daarom betrokken konden worden bij de vraag of het verzoek van eiseres (volledig) moet worden ingewilligd.
2.7
De rechtbank constateert dat verweerder blijkens het hierboven onder 2.3 weergegeven standpunt een belangenafweging heeft gemaakt in het bestreden besluit die meer behelst dan het enkele herhalen van de in deze zaak relevante weigeringsgronden uit artikel 27, eerste lid, Wpg.
2.8
Ter zitting heeft verweerder met betrekking tot die belangenafweging nog aangevoerd dat een meer inhoudelijke belangenafweging weliswaar niet aan eiseres kenbaar kan worden gemaakt en dat verweerder zich terdege bewust is van de belangen van eiseres, maar dat het gaat om informatie die de politie in de toekomst mogelijk nog zou kunnen gebruiken en dat er bij inzage relevante informatie over en van derden zou worden prijsgegeven, wat in het kader van de bescherming van de privacy van die derden niet wenselijk is.
2.9
Gelet op de inhoud van de aan eiseres onthouden gegevens en wat verweerder kenbaar heeft gemaakt omtrent de gemaakte belangenafweging, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mogelijk nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten, hier zwaarder wegen dan het belang van eiseres om inzage te krijgen in de politiegegevens in kwestie.
Ook volgt de rechtbank verweerder in zijn betoog dat, gezien de strekking van de geweigerde gegevens, kennisname van die gegevens kan leiden tot aantasting van de persoonlijke levenssfeer van derden.
Dit betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen volledige inzage heeft verleend.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Arnhem, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie o.m. Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3141 (r.o. 8).
2.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1735 (r.o. 5.2).