ECLI:NL:RBOVE:2025:2577

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
ak_25_813 en ak_25_814 en ak_25_815
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunningen voor zoutwinning in Haaksbergen

In deze zaak hebben verzoeksters, waaronder de Stichting Laat Haaksbergen niet zakken, beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunningen die zijn verleend aan Nobian voor de aanleg van een transport- en distributieleidingentracé, de oprichting van een mijnbouwinrichting voor zoutwinning, en de bouw van acht zoutwinningslocaties in de gemeente Haaksbergen. De verzoeksters hebben een voorlopige voorziening gevraagd om de werkzaamheden te stilleggen, omdat zij menen dat de vergunningen niet voldoen aan de Wet natuurbescherming (Wnb) en significante effecten op het Natura 2000-gebied Buursersand & Haaksbergerveen veroorzaken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de normen waarop de verzoeksters hun verzoek baseren, niet strekken tot bescherming van hun belangen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rapportages over stikstofemissie die aan de besluitvorming ten grondslag liggen. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 24 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/813, 25/814 en 25/815

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

Stichting Laat Haaksbergen niet zakken(de Stichting)
en [verzoekster], verzoeksters,
en

de minister van Klimaat en Groene Groei, verweerder.

Als
derde-partijnemen aan de zaak deel:
Nobian Salt B.V.uit Hengelo (Nobian), (gemachtigden mr. J.R. van Angeren en R. Molenaar-Wingens) en
de raad van de gemeente Haaksbergen(gemachtigden M. Timmerman en L. Legtenberg ).

Samenvatting

1. Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen de aan Nobian verleende omgevingsvergunningen voor de aanleg van een transport- en distributieleidingentracé, voor de oprichting van een mijnbouwinrichting voor zoutwinning en voor de bouw van acht zoutwinningslocaties en het gebruiksklaar maken van een pompstation voor het winnen en transporteren van pekel in de gemeente Haaksbergen. Verzoeksters hebben daarnaast – en daar gaat het in deze uitspraak om – om een voorlopige voorziening verzocht zodat de werkzaamheden ter uitvoering van de omgevingsvergunningen worden stilgelegd. De normen waarop verzoeksters hun verzoek baseren, strekken echter niet tot bescherming van de belangen van verzoeksters. Daarbij komt dat er vooralsnog geen aanleiding is om te twijfelen aan de rapportages over (de gevolgen van) stikstofemissie/-depositie die aan de besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2.1
Met het bestreden besluit van 27 maart 2024 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (rechtsvoorganger van verweerder) aan Nobian een omgevingsvergunning (kenmerk [kenmerk 1] ) verleend voor de aanleg van een distributie- en transportleidingentracé ten behoeve van de zoutwinning in Haaksbergen.
2.2
Met het bestreden besluit van 27 maart 2024 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat een omgevingsvergunning (kenmerk: [kenmerk 2]
) verleend voor de oprichting van een mijnbouwinrichting voor zoutwinning in Haaksbergen (omgevingsvergunning fase 1).
2.3
Verzoeksters hebben tegen deze omgevingsvergunningen beroep ingesteld en de voorzieningenrecher verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
1 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen [1] .
2.4
Met het besluit van 24 oktober 2024 heeft de minister van Klimaat en Groene Groei (hierna: de minister) een omgevingsvergunning (kenmerk [kenmerk 3] ) verleend voor de bouw van acht zoutwinningslocaties en het gebruiksklaar maken van een pompstation voor het winnen en transporteren van pekel in de gemeente Haaksbergen (omgevingsvergunning fase 2).
2.5
Verzoeksters hebben tegen deze omgevingsvergunning ook beroep ingesteld.
2.6
Op 21 februari 2025 hebben verzoeksters de voorzieningenrechter wederom gevraagd een voorlopige voorziening te treffen en de drie omgevingsvergunningen te schorsen en de daarmee vergunde werkzaamheden van Nobian stil te leggen.
2.7
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 april 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen namens verzoeksters [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en namens de minister [naam 4] en [naam 5] . Namens de raad van de gemeente Haaksbergen hebben deelgenomen M. Timmerman en L. Legtenberg en namens Nobian hebben deelgenomen haar gemachtigden.

Reden voor het verzoek om voorlopige voorziening

3. Verzoeksters stellen dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) ten onrechte ontbreekt omdat het project voor wat betreft stikstofdepositie significante effecten heeft voor het Natura 2000-gebied Buursersand & Haaksbergerveen en voor het kwetsbare NNN-gebied Landgoed Altena in Stepelo. Verzoeksters bestrijden de stikstofonderzoeken die aan de omgevingsvergunningen ten grondslag liggen en de daaruit getrokken conclusie dat geen sprake is van significante effecten op gebied Buurserzand & Haaksbergerveen. Er is sprake van meer stikstofemissie dan waarvan bij de verlening van de omgevingsvergunningen is uitgegaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskaders
4.1
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
De voorzieningenrechter verricht daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het onderliggende besluit of de onderliggende besluiten en daarmee van de kans van slagen van het beroep en zij weegt de belangen van de partijen bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen bij een schorsing. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een beroepsprocedure niet.
4.3
Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunningen voor die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelgeving nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat Nobian enige tijd geleden is gestart met de werkzaamheden die zijn vergund en die volgens verzoeksters tot significante effecten op het nabij gelegen Natura 2000-gebied zullen of kunnen leiden. Deze werkzaamheden zullen nog langere tijd in beslag gaan nemen. In algemene zin kan niet worden uitgesloten dat stikstofemissie/-depositie gedurende langere tijd, significante gevolgen kan hebben voor natuurgebieden en de aldaar aanwezige (en te beschermen) planten/dieren, waarbij het moeilijk of wellicht zelfs onmogelijk kan zijn om eventuele in de tussentijd ontstane schade aan die gebieden achteraf ongedaan te maken. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeksters een spoedeisend belang bij hun verzoek hebben.
Relativiteitsvereiste
6.1
Volgens de minister staat artikel 8:69a van de Awb (het relativiteitsvereiste) in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van wat verzoeksters hebben aangevoerd.
6.2
De voorzieningenrechter stelt naar aanleiding van wat verzoeksters ter zitting naar voren hebben gebracht voorop dat de vraag of wordt voldaan aan het relativiteitsvereiste een andere is dan de vraag of iemand toegang heeft tot de bestuursrechter. [2] Tegenwerping van het relativiteitsvereiste is niet in strijd met het Verdrag van Aarhus [3] , tenzij het wordt tegengeworpen ten aanzien van een door een partij ingeroepen procedurele norm over het recht op inspraak. [4] De gronden van verzoeksters zien echter niet op het recht op inspraak maar op strijd met materiële normen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in het onderhavige geval nog steeds moet beoordelen of de ingeroepen normen strekken tot bescherming van verzoeksters’ belangen.
6.3
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
6.4
De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen, projecten of andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in dat gebied.
6.5
Een natuurlijke persoon kan in rechte niet opkomen voor een dergelijk algemeen belang. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de situering van de woning, de afstand tot het Natura 2000-gebied en het zicht. [5] Ook bedrijfseconomische belangen kunnen zo verweven zijn met een belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van een bedrijf. [6]
6.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [verzoekster] bij het behoud van een goede kwaliteit van haar woon- en leefomgeving, gelet op de situering van haar woning en de afstand tot de natuurgebieden niet zodanig is verweven met de belangen die de Wnb beoogt te beschermen dat zij zich kan beroepen op de hier aan de orde zijnde bepalingen in de Wnb. Ook ten aanzien van wat naar voren is gekomen over haar bedrijfseconomische belangen in verband met haar paardenbedrijf geldt dat van een dergelijke verwevenheid tussen die belangen en de belangen van de Wnb niet is gebleken.
6.7
Volgens de statuten van de Stichting heeft de Stichting als doel, voor zover hier van belang, het behartigen van de belangen van bewoners van Haaksbergen en Sint Isidorushoeve, met name ter zake van handelingen en gebeurtenissen die gevaar (kunnen) opleveren voor de bewoners of (mogelijke) schade kunnen veroorzaken of hebben veroorzaakt aan eigendommen van bewoners, zoals bijvoorbeeld ten gevolge van zoutwinning of ondergrondse opslag in (de omgeving van) Haaksbergen en Sint Isidorushoeve, een en ander in de meer ruime zin van het woord, en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
6.8
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen de tekst en strekking van deze statutaire bepaling niet dat deze zo ruim worden uitgelegd dat mogelijke aantasting van Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen of NNN-gebied Landgoed Altena behoort tot handelingen en gebeurtenissen die gevaar kunnen opleveren voor of schade kunnen veroorzaken aan (de eigendommen van) de bewoners van Haaksbergen Sint Isidorushoeve. De normen waarop de Stichting zich beroept strekken niet tot bescherming van de belangen waarvoor de Stichting blijkens de statutaire doelstellingen opkomt.
6.9
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekent het voorgaande dat de betrokken norm kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van de Stichting of van [verzoekster] . Artikel 8:69a van de Awb leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet op de aangevoerde gronden kan worden toegewezen.
Rapportages
7. Overigens merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. De minister heeft zijn standpunt dat de extra stikstofdepositie ten gevolge van de vergunde werkzaamheden niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden gebaseerd op de rapporten van 24 augustus 2021 (voortoets Wnb), 7 november 2023 (Aeriusberekeningen), 7 december 2023 en 6 mei 2024 (voortoets zoutboringen), alle van Antea group. Deze conclusies zijn bevestigd in een second opinion van 14 mei 2024 van Tauw. Verzoeksters hebben tot op heden geen concrete aanknopingspunten, in de vorm van een tegenrapport of anderszins, naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de door de minister aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde rapporten. Aan het ter zitting door de gemachtigde van verzoeksters gestelde, dat nu de werkzaamheden van Nobian zijn aangevangen uit feitelijke waarnemingen blijkt van buitensporige uitstoot van stikstof en de uitgangspunten van de aan de omgevingsvergunningen ten grondslag gelegde stikstofberekeningen verre van realistisch zijn gebleken, kan de voorzieningenrechter geen waarde toekennen nu deze waarnemingen, wat daar verder ook van zij, op geen enkele wijze zijn gedocumenteerd.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunningen niet worden geschorst en Nobian de vergunde werkzaamheden mag voortzetten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd
te tekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.De voorzieningenrechter verwijst naar de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, in het bijzonder rechtsoverweging 4.6 en 4.7 en naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, in het bijzonder rechtsoverweging 4.3 t/m 4.9.
3.Zo valt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3790, af te leiden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606, rechtsoverweging 7.5 t/m 7.9.
5.Zie de hiervoor al genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, rechtsoverweging 10.51 en 10.52.
6.Rechtsoverweging 10.53 en 10.54 van de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020.