ECLI:NL:RBOVE:2025:2900

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_3435
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de maandelijkse uitkering van vakantietoeslag bij derdenbeslag op bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de rechtmatigheid van de maandelijkse uitkering van vakantietoeslag door de gemeente Deventer aan een deurwaarder, die derdenbeslag had gelegd op de bijstandsuitkering van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door De Financiële Hulpverlener B.V., was van mening dat de gemeente niet bevoegd was om de vakantietoeslag maandelijks uit te keren, maar dat dit jaarlijks diende te gebeuren, zoals gebruikelijk. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet iedere maand 5% van de bijstandsuitkering aan de deurwaarder mocht afdragen, maar moest wachten tot de uitkering van het vakantiegeld in juni, tenzij eiser instemde met een maandelijkse uitkering. De rechtbank stelde vast dat de maandelijkse afdracht in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd waarom een maandelijkse uitkering noodzakelijk was. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente en oordeelde dat eiser recht had op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

De besloten vennootschap De Financiële Hulpverlener B.V. te Deventer,

in hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam], wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. A.J. Moerman,
hierna te noemen: eiser
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer,

gemachtigde: F.J.M. Wijnberg,
hierna te noemen: verweerder.

Samenvatting

In de zaak gaat het om een situatie waarin een deurwaarder onder een gemeente derdenbeslag heeft gelegd op een bijstandsuitkering. Verweerder heeft vervolgens besloten om de vakantietoeslag maandelijks te gaan uitkeren, in plaats van jaarlijks, zoals normaal gebeurt. De rechtbank komt in deze zaak tot het oordeel dat verweerder dat niet had mogen doen. Verweerder had niet iedere maand 5% van de maandelijkse bijstandsuitkering aan de deurwaarder mogen afdragen, maar het had daarmee moeten wachten tot de uitkering van het vakantiegeld zou plaatsvinden, tenzij eiser om welke reden dan ook zou verzoeken om of instemmen met een maandelijkse uitkering van het vakantiegeld.

Wat aan deze procedure voorafging

Verweerder heeft aan eiser een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
De kantonrechter heeft eiser bij beschikking van 8 februari 2023 onder bewind gesteld en De Financiële Hulpverlener B.V. tot zijn bewindvoerder benoemd.
BJK Gerechtsdeurwaarders & Incassospecialisten (hierna te noemen: de deurwaarder) heeft namens vier schuldeisers derdenbeslag onder de gemeente Deventer gelegd.

Het besluit van verweerder en de procedure

4. Bij brief van 27 juni 2024 heeft verweerder aan eiser het volgende laten weten:
“Geachte heer [naam] ,
Belangrijke verandering: elke maand iets meer uitkering
De gemeente betaalt een deel van uw uitkering aan een deurwaarder.
Vanaf juni krijgt u elke maand een iets hogere uitkering. Maar volgend jaar mei krijgt u geen vakantiegeld. Hieronder kunt u lezen waarom dat zo is.

Situatie nu.


U betaalt ieder maand geld aan de gemeente terug.

Ook reserveren we een deel van uw uitkering. Dat opgespaarde deel ontvangt u elk jaar in de maand mei. Daardoor ontvangt u in mei meer uitkering dan in andere maanden.
Door nieuwe regels mogen wij voortaan geen vakantiegeld meer voor u reserveren.

Uw nieuwe situatie


Vanaf juni krijgt u maandelijks iets meer geld. De uitkering is elke maand hetzelfde.

Volgend jaar juni krijgt u geen vakantiegeld.”
5. Eiser heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is namens eiser verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft daarmee ingestemd.
6. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarop heeft eiser gereageerd met een aanvullend beroepschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

De ontvankelijkheid

8. Partijen zijn het erover eens dat de brief van 27 juni 2024 een besluit betreft als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar en beroep open staat.
9. Eiser heeft zijn bezwaar c.q. beroep te laat ingesteld. Maar niet in geschil is dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, omdat in de brief van de gemeente van 27 juni 2024 ten onrechte geen mededeling is gedaan over de mogelijkheid om bezwaar te maken. Het beroep is daarom ontvankelijk.

Standpunten van partijen

10. Het beroep van eiser komt er in de kern op neer, dat hij het er niet mee eens is dat de gemeente zijn vakantiegeld maandelijks in plaats van jaarlijks aan de deurwaarder afdraagt. Eiser voert daarvoor het volgende aan.
10.1.
Het vakantiegeld is niet maandelijks opeisbaar en kan daarom niet maandelijks (direct of indirect) onder het beslag vallen. Eiser beroept zich daarbij op artikel 475 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hij stelt daarbij dat hij maandelijks slechts recht heeft op 95% van zijn bijstandsnorm en dat de uitbetaling van het gereserveerde vakantiegeld plaatsvindt in de maand juni, op grond van artikel 45 lid 1 van de Pw. De gemeente is wel bevoegd om het vakantiegeld maandelijks uit te betalen. Maar eiser kan dit niet afdwingen. Eiser heeft voor wat betreft dit gedeelte van de bijstandsuitkering dus geen opeisbare vordering tegenover de gemeente. Door nu, zonder instemming van eiser, het vakantiegeld maandelijks aan de deurwaarder uit te betalen, krijgt de beslaglegger méér dan eiser zelf zou kunnen krijgen. Dat is in strijd met de in het beslagrecht geldende
nemo plus-regel. Verweerder draagt daardoor maandelijks meer af dan wat maandelijks voor eiser opeisbaar is en verweerder blijft daarmee niet binnen de kaders van het beslagrecht. Verweerder zou daar volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wel op moeten letten.
10.2.
De maandelijkse afdracht is in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de maandelijkse afdracht eiser als debiteur meer geld kost dan bij een jaarlijkse afdracht het geval zou zijn. De deurwaarder kan bij maandelijkse afdracht namelijk ieder maand kosten in rekening brengen op grond van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarder (Btag). Dat loopt op tot een hoger bedrag dan bij een éénmalige jaarlijkse afdracht het geval zou zijn. Daarbij gaat het in dit geval om het verschil tussen € 471,12 exclusief btw (bij maandelijkse afdracht) en € 39,26 exclusief btw (bij jaarlijkse afdracht).
10.3.
Bovendien is het de bedoeling van eiser om een schuldregeling tot stand te brengen, waarbij hij zijn schulden gedurende 18 maanden tegen finale kwijting zal aflossen, dan wel met een saneringskrediet zal afkopen. Als zo’n schuldregeling tot stand komt, zal het beslag worden opgeheven of opgeschort en stopt de afdracht aan de deurwaarder. Dit heeft dan tot gevolg dat er bij eiser schade ontstaat, omdat de gemeente bij maandelijks afdracht dan al meer aan de deurwaarder heeft betaald dan bij jaarlijkse afdracht het geval zou zijn, aldus eiser.
11. Verweerder stelt daar het volgende standpunt tegenover.
11.1
Met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2023 (ECLI:RBNHO:2023:2644) stelt verweerder zich op het standpunt dat zij bevoegd is om, anders dan te doen gebruikelijk, het vakantiegeld maandelijks uit te betalen, omdat de uitkering van eiser anders beneden de beslagvrije voet zou komen. Dit wordt voorkomen door het vakantiegeld maandelijks uit te betalen. Dit komt de bestaanszekerheid van eiser ten goede.
11.2.
In de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) is bepaald dat de gemeenten zelf de afweging moeten maken of zij het beslag maandelijks of jaarlijks aan de deurwaarder afdragen. Wanneer een gemeente maandelijks 5% van de bijstandsnorm zou blijven reserveren om in mei als vakantietoeslag uit te keren én in het geval van beslaglegging daarnaast ook nog eens 5% van de toepasselijke bijstandsnorm zou inhouden voor de deurwaarder, dan zou feitelijk per maand slechts 90% van de toepasselijke bijstandsuitkering resteren.
11.3
Het beslag ingevolge artikel 475 lid 1 Rv rust op periodieke betalingen zoals loon of uitkering, voor zover deze betalingen opeisbaar zijn. De maandelijkse reservering van het vakantiegeld is onderdeel van de periodieke bijstandsuitkering. Met de huidige werkwijze hanteert verweerder de regel dat 95% van de bijstandsnorm behouden moet blijven voor de bijstandsgerechtigde. Daarmee blijft verweerder binnen de grenzen van de wet en de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, aldus verweerder.

Beoordeling van de rechtbank

12. De rechtbank acht het beroep gegrond en legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Rechtmatigheid
12.1.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) stelt de rechtbank voorop dat een bestuursorgaan gehouden is volledige medewerking te verlenen aan een derdenbeslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Eiser dient bezwaren tegen de beslissing om beslag te leggen en de vaststelling van de beslagvrije voet aan de civiele rechter voor te leggen. De bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen. De toetsing van de bestuursrechter kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. De beroepsgronden van eiser beperken zich dan ook terecht tot deze vraag.
12.2.
In deze zaak heeft de deurwaarder onder de gemeente executoriaal derdenbeslag gelegd op grond van artikel 475 Rv en volgende. In artikel 477 lid 3 Rv is, als uitwerking van de door eiser genoemde
nemo plus-regel
,bepaald:
Is een door het beslag getroffen vordering of een verplichting tot afgifte van een door het beslag getroffen zaak er een onder tijdsbepaling of voorwaarde, dan kan slechts betaling of afgifte na het verschijnen van het aangewezen tijdstip of de vervulling van de voorwaarde worden gevorderd.
12.3.
Partijen zijn in deze procedure verdeeld over de afdracht van de vakantietoeslag door de gemeente aan de deurwaarder. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit jaarlijks moet gebeuren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit ook maandelijks mag.
Over die vakantietoeslag is in artikel 45 van de Pw het volgende bepaald:
De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald. In afwijking van de eerste volzin wordt de vakantietoeslag, voorzover niet reeds eerder betaald, jaarlijks betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden of zo veel eerder als de vakantietoeslag over deze periode vaststaat, dan wel binnen drie maanden volgend op de maand waarin de algemene bijstand is beëindigd.
En in het tweede lid van artikel 45 van de Pw staat:
Het college kan op grond van artikel 18, eerste lid, besluiten de algemene bijstand over een andere periode als bedoeld in het eerste lid vast te stellen of te betalen.
Dat betekent dus dat de wetgever zelf aan de uitbetaling van de vakantietoeslag een specifieke termijn heeft verbonden, te weten in de maand juni. Weliswaar moet hierop een uitzondering worden gemaakt als de vakantietoeslag al eerder is betaald, maar uit de Memorie van Toelichting [2] valt op te maken dat hierbij moet worden gedacht aan bijzondere gevallen waarin, gelet op de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (en het gezin), is besloten de opgebouwde vakantie-uitkering eerder dan in de maand juni geheel of gedeeltelijk uit te betalen, om te voldoen aan een uitdrukkelijk verzoek van de betrokkene voor een eerdere uitbetaling, bijvoorbeeld in verband met een bepaalde aanschaffing.
Dat in het tweede lid van artikel 45 van de Pw artikel 18 van de Pw genoemd wordt als grondslag voor zo’n afwijkende betalingsperiode, onderstreept nog eens dat het moet gaan om bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] is voor individuele afstemming op grond van artikel 18 van de Pw alleen plaats in zeer bijzondere situaties. Dat verweerder nu het derdenbeslag in z’n algemeenheid als zo’n (zeer) bijzondere omstandigheid heeft aangemerkt, gaat naar het oordeel van de rechtbank te ver.
12.4.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande, dat de uitbetaling van vakantietoeslag voor eiser een vordering onder tijdsbepaling is. De rechtbank ziet geen reden om deze tijdsbepaling in geval van derdenbeslag buiten beschouwing te laten.
En overigens is een éérdere uitbetaling van het vakantiegeld voor eiser ook niet zomaar opeisbaar (zie hierna onder 12.8), zodat ook om die reden de
nemo plus-regel eraan in de weg zou staan om in geval van derdenbeslag het vakantiegeld maandelijks uit te keren.
12.5.
De rechtbank kan verweerder niet volgen waar het stelt dat gemeenten keuzevrijheid zouden hebben. Anders dan verweerder heeft gesteld, is deze keuzevrijheid niet opgenomen in de Wvbvv zelf, maar wordt deze slechts genoemd in de Memorie van Toelichting [4] bij de Wvbvv. In deze Memorie van Toelichting is in z’n algemeenheid overwogen dat de gemeente (in de rol van derde-beslagene) op twee manieren de afdracht aan de deurwaarder kan inrichten, namelijk door maandelijks 5% af te dragen aan de deurwaarder of door de reservering voor het vakantiegeld te reserveren voor de afdracht aan de deurwaarder en dit bedrag eens per jaar in mei (sic) af te dragen. Gemeenten zouden volgens deze Memorie van Toelichting zelf kunnen bepalen hoe ze de uitvoering inrichten. Maar in de Memorie van Toelichting wordt de wettelijke grondslag van die keuzevrijheid niet genoemd, en naar het oordeel van de rechtbank strookt die keuzevrijheid niet met wat hiervoor is overwogen met betrekking tot artikel 45 lid 1 van de Pw. Volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 45 lid 1 van de Pw (zie hierboven onder 12.3) bestaat de mogelijkheid om vakantiegeld eerder uit te keren alleen in het belang van en/of op verzoek of op z’n minst met instemming van de uitkeringsgerechtigde.
12.6.
De rechtbank kan verweerder ook niet volgen waar gesteld wordt dat de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2023 (ECLI:RBNHO:2023:2644) meebrengt dat verweerder bevoegd is om het vakantiegeld maandelijks uit te betalen. In de zaak van de rechtbank Noord-Holland ging het om een geval waarin de gemeente iedere maand zowél 5% van de uitkering had afgedragen aan de deurwaarder áls 5% had ingehouden om te reserveren voor de jaarlijkse vakantietoeslag. In de uitspraak heeft de rechtbank Noord-Holland uitgemaakt, dat de gemeente niet allebei kan doen, omdat de uitkeringsgerechtigde daardoor maandelijks een bedrag ter hoogte van slechts 90% van de geldende bijstandsnorm ontvangt. Daarmee zou de uitkeringsgerechtigde per maand een bedrag ontvangen dat lager is dan de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is op grond van artikel 475da Rv namelijk 95% van de toepasselijke bijstandsnorm, en die is juist in het leven geroepen om te waarborgen dat mensen voldoende middelen overhouden om in de (basale) kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien.
Maar de rechtbank Noord-Holland heeft niet geoordeeld, zoals verweerder lijkt te concluderen, dat een bestuursorgaan
dusbevoegd is om de vakantietoeslag om die reden maandelijks uit te keren. De rechtbank Noord-Holland heeft in die uitspraak namelijk niets gezegd over de optie om de 5% van de maandelijkse uitkering niet iedere maand maar jáárlijks aan de deurwaarder af te dragen.
12.7.
Terecht heeft verweerder gesteld dat de maandelijkse reservering van het vakantiegeld onderdeel is van de periodieke bijstandsuitkering en dat het beslag daarom ook daarop rust. Dit heeft ook de Hoge Raad overwogen in het arrest van 31 oktober 2014 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2014:3068) over de berekening van de beslagvrije voet. Daarin heeft de Hoge Raad verder overwogen, dat voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet, de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld op één lijn is te stellen met een nabetaling van de maandelijkse bedragen waarmee het vakantiegeld in de voorafgaande periode is opgebouwd. In vervolg daarop overwoog de Hoge Raad, dat artikel 475b lid 3 Rv, voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden afgedragen in verband met de beslagvrije voet, overeenkomstig moet worden toegepast op de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld.
12.8.
Ook heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest overwogen – geparafraseerd weergegeven – dat de maandelijkse aanspraak op vakantiegeld niet tot een maandelijks opeisbare vordering leidt, tenzij de wet de mogelijkheid biedt om het vakantiegeld maandelijks te voldoen. Weliswaar biedt artikel 18 van de Pw aan het verweerder een wettelijke basis om het vakantiegeld maandelijks uit te betalen, maar die mogelijkheid is voor de uitkeringsgerechtigde niet afdwingbaar en kennelijk, blijkens wetsgeschiedenis en vaste rechtspraak, bedoeld voor zeer bijzondere omstandigheden, terwijl derdenbeslag in z’n algemeenheid moeilijk als zo’n zeer bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt.
12.9.
De rechtbank concludeert op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dat de maandelijkse reservering van het vakantiegeld weliswaar onderdeel is van de periodieke bijstandsuitkering en dus relevant voor de berekening van de beslagvrije voet en voor de berekening van wat er maandelijks aan de deurwaarder moet worden afgedragen, maar dat dat onverlet laat dat verweerder in dit geval de vakantietoeslag niet zomaar maandelijks kan uitkeren, maar dat het dat jaarlijks in juni, althans bij de uitkering van het vakantiegeld moet doen, waarbij de (jaarlijkse) vakantietoeslag dan moet worden opgevat als een nabetaling, waarop artikel 475b lid 3 Rv van toepassing is.
12.10.
Dat betekent in dit geval dus concreet, dat verweerder niet iedere maand 5% van de maandelijkse bijstandsuitkering aan de deurwaarder kan afdragen, maar dat het daarmee moet wachten tot de uitkering van het vakantiegeld plaatsvindt, tenzij eiser om welke reden dan ook zou verzoeken om of instemmen met een maandelijkse uitkering van het vakantiegeld.
Evenredigheid
12.11.
Nu de eerste beroepsgrond van eiser gegrond is, behoefte het beroep op het evenredigheidsbeginsel geen nadere bespreking. Niettemin merkt de rechtbank daarover nog het volgende op. De rechtbank stelt vast dat verweerder, uitgaande van de keuzevrijheid die het meende te hebben, zich er geen rekenschap van heeft gegeven (1) waarom zij de maandelijkse uitkering van het vakantiegeld noodzakelijk vindt, nu zij met de afdracht aan de deurwaarde immers ook kan wachten tot het gebruikelijke moment van de uitkering van het vakantiegeld en (2) waarom het de nadelige gevolgen, die een maandelijkse uitkering van het vakantiegeld voor eiser heeft (namelijk: hogere, voor rekening van eiser komende executiekosten) niet onevenredig vindt in verhouding tot de doelen die het met de maandelijkse uitkering van het vakantiegeld beoogde te dienen.
De rechtbank acht het besluit van verweerder in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
Schadevergoeding
13. Eiser heeft gevraagd om een vergoeding van de schade die hij geleden heeft, bestaande uit (1) de extra kosten die de deurwaarder op basis van artikel 3 van het Btag in rekening heeft gebracht en (2) de teveel afgedragen bedragen voor het geval er een schuldregeling tot stand zou komen.
13.1.
Hoewel eiser heeft aangekondigd het schadebedrag naderhand te zullen specificeren, heeft hij dit niet meer gedaan, noch in het aanvullend beroepschrift, noch tijdens de mondelinge behandeling.
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot schadevergoeding onvoldoende is gespecificeerd. Eiser heeft ook geen concreet bedrag aan schadevergoeding genoemd. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek daarom als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 juni 2024 moet worden vernietigd.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Daarbij krijgt eiser ook een vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het besluit van 27 juni 2024,
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,00 aan eiser te vergoeden,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.G. Bulte, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 9 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4733 en van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687
2.TK 2002-2002, 28 870, p.69,71 (Memorie van Toelichting Wet Werk en Bijstand)
3.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 17 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1418 en van 15 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:437
4.TK 2016-2017, 34 628, nr. 3, p. 12 (Memorie van Toelichting Wvbvv)