ECLI:NL:RBOVE:2025:3403

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_3227
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van documenten over het project 'Toekomstbestendigheid Wet BIG' door eiser tegen de Rijksuniversiteit Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 27 mei 2025, staat het verzoek van eiser centraal om openbaarmaking van documenten met betrekking tot het project 'Toekomstbestendigheid Wet BIG'. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.E. Wiltvank, stelt dat de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) niet alle relevante documenten openbaar heeft gemaakt en dat de weigering om verslagen van interviews en financiële informatie openbaar te maken onterecht is. De rechtbank oordeelt dat de RUG geen documenten heeft achtergehouden die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. De rechtbank bevestigt dat de RUG terecht de verslagen van de interviews niet openbaar heeft gemaakt, omdat deze onder de bescherming van de Wet open overheid (Woo) vallen. Echter, de rechtbank concludeert dat de RUG de financiële informatie ten onrechte heeft geweigerd op basis van een onjuiste weigeringsgrond. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, wat betekent dat de RUG niet verplicht is om de financiële documenten openbaar te maken. De rechtbank oordeelt dat de RUG in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de financiële gegevens niet openbaar te maken, gezien de economische belangen van de universiteit. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3227

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de RUG)

(gemachtigde: mr. M.E. Wiltvank).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten over het project "Toekomstbestendigheid Wet BIG" (hierna: het project). Eiser is van mening dat de RUG ten onrechte niet alle documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen openbaar heeft gemaakt. Daarnaast is eiser van mening dat de RUG ten onrechte heeft geweigerd om (de verslagen van) de in het kader van het onderzoek uitgevoerde interviews en de financiële informatie over het onderzoek (hierna: de financiële informatie) openbaar te maken. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat er geen reden is om te oordelen dat de RUG niet heeft beslist over alle documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de RUG terecht heeft geweigerd om (de verslagen van) de interviews openbaar te maken. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de RUG in redelijkheid heeft kunnen weigeren de financiële informatie openbaar te maken, maar dat zij daarbij niet de juiste weigeringsgrond heeft gebruikt. Daarom is het beroep gegrond, maar laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met een besluit van 14 februari 2022 heeft de RUG een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen. Met een besluit van 13 mei 2022 heeft zij alsnog meerdere documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
2.1.
Met een besluit van 23 april 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft de RUG het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 14 februari 2022 en13 mei 2022 ongegrond verklaard en is de RUG bij die besluiten gebleven. Voor zover het bezwaar zich richt tegen een brief van 11 januari 2024 heeft de RUG dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep verwezen naar de rechtbank Overijssel. De rechtbank Overijssel heeft het verzoek van eiser om het beroep te verwijzen naar een derde rechtbank afgewezen.
2.3.
De RUG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de RUG.
2.5.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kennisgenomen van de documenten waarvan het college de openbaarmaking heeft geweigerd. De rechtbank heeft daarbij kennisgenomen van het verslag van één van de interviews.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
3.1.
In een brief van 18 januari 2022 heeft eiser de RUG verzocht om op grond van de Wob en de Wet hergebruik overheidsinformatie alle documenten en correspondentie over het project openbaar te maken.
3.2.
In een e-mail van 25 januari 2022 heeft de RUG eiser verzocht om zijn Wob-verzoek te specificeren of verder toe te lichten. Eiser heeft niet op dit verzoek gereageerd. Met het besluit van 14 februari 2022 heeft de RUG het Wob-verzoek afgewezen op de grond dat geen documenten zijn aangetroffen die onder de reikwijdte van dit verzoek vallen.
3.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 februari 2022. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de RUG een nieuwe zoekslag gemaakt. Daarbij zijn meerdere documenten aangetroffen die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. De RUG heeft een deel van deze documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt met een nieuw besluit van 13 mei 2022.
3.4.
In een brief van 27 november 2023 heeft eiser de RUG in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 14 februari 2022.
3.5.
In een brief van 11 januari 2024 heeft het college eiser een toelichting gegeven op de gang van zaken naar aanleiding van zijn Wob-verzoek en op het besluit van 13 mei 2022. Op 5 februari 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 11 januari 2024.
3.6.
Met het bestreden besluit heeft de RUG eisers bezwaar tegen de besluiten van 14 februari 2022 en 13 mei 2022 ongegrond verklaard. Voor zover het bezwaar zich richt tegen de brief van 11 januari 2024 heeft de RUG dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Waarop heeft het beroep betrekking?
4. Eisers beroep richt zich niet tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen de brief van 11 januari 2024. Daarom is dit geen onderdeel van het geschil en zal de rechtbank daar in deze uitspraak niet op ingaan.
Toetsingskader
5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: de Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar.
5.1.
Het besluit van 14 februari 2022 is genomen vóór 1 mei 2022. Daarom heeft de RUG terecht de Wob van toepassing geacht op dit besluit. Het besluit van 13 mei 2022 en het bestreden besluit van 23 april 2024 zijn genomen na 1 mei 2022. Daarom heeft de RUG terecht de Woo van toepassing geacht op deze besluiten.
5.2.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de RUG beslist over alle documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de RUG documenten achterhoudt die zeer relevant en belangrijk zijn. Het gaat daarbij volgens eiser om alle documenten van de stuurgroep, te weten notulen en agenda’s van en communicatie met deze stuurgroep.
6.1.
De RUG stelt zich op het standpunt dat zij niet beschikt over meer documenten van de stuurgroep, dan die welke zij al openbaar heeft gemaakt. De RUG wijst erop dat de onderzoeker die vanuit de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de universiteit) betrokken was bij het onderzoek geen deel uitmaakte van de stuurgroep.
6.2.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de RUG niet heeft beslist over alle documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Zij legt dit hierna uit.
6.2.1.
Het is vaste rechtspraak dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel is aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [1]
6.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de mededeling van de RUG dat er niet meer documenten van de stuurgroep onder hem berusten dan de reeds (gedeeltelijk) openbaar gemaakte documenten niet ongeloofwaardig voorkomt en dat eiser het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op de omstandigheid dat de onderzoeker van de universiteit geen deel uitmaakte van de stuurgroep, is het niet onaannemelijk dat de RUG niet beschikt over alle agenda’s en notulen van deze stuurgroep en dat de RUG ook niet beschikt over meer communicatie met deze stuurgroep dan de documenten die reeds openbaar zijn gemaakt. De RUG heeft toegelicht dat zij wel beschikt over enkele stukken die zien op een vergadering van de stuurgroep, omdat de onderzoeker van de universiteit is uitgenodigd voor deze vergadering. De RUG stelt dat al deze stukken openbaar zijn gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Had het college (de verslagen van) de interviews openbaar moeten maken?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de RUG ten onrechte heeft geweigerd de bronnen van het onderzoek, zoals (de verslagen van) de interviews die zijn afgenomen in het kader van het onderzoek, (desnoods geanonimiseerd) openbaar te maken. Daartoe voert hij aan dat het in wetenschappelijke kringen gebruikelijk is dat men – desgevraagd – de bronnen van het onderzoek opgeeft en openbaart. Hij wijst erop dat één van de onderzoekers meerdere artikelen heeft geschreven voor het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht. Eiser is van mening dat er in dit geval een groot belang bestaat bij de zuiverheid en juistheid van het gebruikte bronmateriaal, omdat het onderzoeksrapport is voorgelegd aan de Tweede Kamer.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de RUG terecht heeft geweigerd om (de verslagen van) de interviews openbaar te maken. Zij licht dit hierna toe.
7.1.1.
Op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Woo kan eenieder een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan. Op grond van artikel 8.8. van de Woo is artikel 4.1 niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet. In deze bijlage is onder meer artikel 1.25 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (hierna: de Whw) opgenomen. In artikel 1.25 van de Whw, gelezen in combinatie met de bijlage bij deze wet, is bepaald dat onderzoeksgegevens die louter tot stand zijn gekomen met een wetenschappelijk oogmerk of in het kader van onderzoek gericht op de beroepspraktijk en die geen betrekking hebben op de bestuursvoering van (onder meer) de openbare universiteit in Groningen, beschikbaar gesteld kunnen worden voor wetenschappelijk onderzoek.
7.1.2.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb kennisgenomen van het verslag van één van de interviews. De rechtbank vindt het aannemelijk dat dit verslag representatief is voor de verslagen van de andere interviews.
7.1.3.
De rechtbank is van oordeel dat de RUG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat (de verslagen van) de interviews die zijn uitgevoerd in het kader van het onderzoek moeten worden aangemerkt als onderzoeksgegevens die louter tot stand zijn gekomen met een wetenschappelijk oogmerk of in het kader van onderzoek gericht op de beroepspraktijk. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de RUG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze documenten geen betrekking hebben op de bestuursvoering van de universiteit. [2] Hieruit volgt dat artikel 4.1, eerste lid, van de Woo niet van toepassing is op deze documenten.
7.1.4.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de RUG terecht heeft geweigerd om (de verslagen van) de interviews openbaar te maken op grond van de Woo. De door eiser gestelde omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Had de RUG de financiële documenten over het onderzoek openbaar moeten maken?
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de RUG ten onrechte heeft geweigerd de financiële documenten over het onderzoek (hierna: de financiële documenten) openbaar te maken. Eiser is van mening dat zich geen absolute of relatieve weigeringsgronden voordoen op grond waarvan de RUG kon weigeren (een deel van) de verzochte documenten openbaar te maken. In het bijzonder kon het college zich volgens eiser niet beroepen op de uitzonderingsgrond voor bedrijfs- en fabricagegegevens. Daartoe voert hij aan dat het een tender betreft, waardoor de meeste informatie reeds in grote lijnen bekend is.
8.1.
De RUG stelt zich op het standpunt dat het terecht heeft geweigerd de informatie over de prijs waarvoor het onderzoek kon worden uitgevoerd openbaar te maken. Volgens de RUG is dit concurrentiegevoelige informatie. Daartoe voert het college aan dat de universiteit niet de enige partij is die geïnteresseerd was in het uitvoeren van dit onderzoek. Volgens de RUG is het, gelet op deze competitie, belangrijk dat niet openbaar is welk bedrag de universiteit heeft gefactureerd. De RUG beroept zich hierbij op artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de RUG de openbaarmaking van de financiële documenten over het onderzoek ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
8.2.1.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
8.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze absolute weigeringsgrond bedoeld voor bedrijfs- en fabricagegegevens die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk zijn meegedeeld aan het overheidsorgaan tot wie het verzoek tot openbaarmaking is gericht. Daarvan is geen sprake, nu het in dit geval gaat om financiële gegevens van het overheidsorgaan (de RUG) zelf. Hieruit volgt dat de RUG de weigering om deze informatie openbaar te maken ten onrechte heeft gebaseerd op deze bepaling.
8.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek in het bestreden besluit niet kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat sprake is van een gebrek dat herstel behoeft. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de RUG, zoals ter zitting is bevestigd, bewust heeft gekozen voor het toepassen van deze weigeringsgrond en dus geen sprake is van een kennelijke verschrijving. [3]
8.2.4.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat deze beroepsgrond slaagt.
Had het college de mailwisseling en correspondentie rond het Wob-verzoek openbaar moeten maken?
9. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser dat de RUG ten onrechte niet de mailwisseling en correspondentie rondom zijn oorspronkelijke Wob-verzoek openbaar heeft gemaakt niet kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Het gaat hier om informatie over wat is gebeurd na het indienen van het Wob-verzoek. Hieruit volgt reeds dat deze informatie niet valt binnen de reikwijdte van dit verzoek. Eisers verzoek in de e-mail van 18 december 2023 om openbaarmaking van “alle e-mail correspondentie rond deze bijzondere gang van zaken rond mijn vorige Woo-verzoek” moet dan ook worden aangemerkt als een afzonderlijk, nieuw verzoek. Dit verzoek valt buiten de omvang van deze beroepsprocedure. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op wat de rechtbank in 8.2.2. heeft overwogen, is het beroep gegrond. De RUG heeft aan de weigering om de financiële documenten openbaar te maken ten onrechte artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo ten grondslag gelegd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover daarbij is geweigerd om de financiële documenten openbaar te maken.
11. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
11.1.1.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
11.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor in 8.1. weergegeven motivering van de RUG dat zij zich op het standpunt stelt dat het belang van het openbaar maken van de financiële documenten niet opweegt tegen haar eigen financiële belangen. De rechtbank is van oordeel dat de RUG zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. De rechtbank vindt het aannemelijk dat sprake is van een concurrerende markt met meerdere partijen die interesse hebben in het uitvoeren van een dergelijk onderzoek, dat de bedragen die worden gevraagd en in rekening worden gebracht voor een dergelijk onderzoek inzicht kunnen verschaffen in de bij de onderhandelingen ingenomen posities en dat derden in toekomstige gevallen hun positie daarop kunnen afstemmen. De rechtbank vindt het ook aannemelijk dat de onderhandelingspositie van de RUG in de toekomst daardoor kan worden geschaad. [4] De door eiser gestelde omstandigheid dat het een tender betreft, waardoor de meeste informatie reeds in grote lijnen bekend is, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af omdat juist de (niet openbare) details rondom de gevraagde en in rekening gebrachte bedragen van belang zijn voor de onderhandelingspositie van de RUG. De RUG haar economische en financiële belangen in dit geval zwaarder kunnen wegen dan het belang van het openbaar maken van de financiële documenten over het onderzoek. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de RUG in redelijkheid op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woo heeft kunnen weigeren om de financiële gegevens openbaar te maken. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten.
12. Dit betekent dat weigering om meer documenten openbaar te maken dan de documenten die reeds openbaar zijn gemaakt met het bestreden besluit, in stand blijft.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet de RUG het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank berekent deze kosten op € 222,60. Zij zal dit hierna uitleggen.
13.1.
Eiser heeft de rechtbank gevraagd om vergoeding van reiskosten (€ 10,60) en verletkosten (€ 717,48). De RUG heeft ter zitting verklaard dat zij eisers proceskosten zal vergoeden als het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser geclaimde reiskosten voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser geclaimde verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser is uitgegaan van een tijdsbesteding van drie uren. Gelet op de reistijd tussen eisers woonplaats en de rechtbank en de duur van de zitting, vindt de rechtbank een tijdsbesteding van twee uren redelijk. Eiser is uitgegaan van een tarief van € 19,93 per vijf minuten. Dit komt overeen met een uurtarief van € 239,16. Dit tarief is hoger dan het maximale bedrag dat is genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht van € 106,- per uur. Daarom gaat de rechtbank uit van dit maximale bedrag.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 april 2024, voor zover daarbij is geweigerd om de financiële documenten openbaar te maken;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de RUG het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de RUG tot betaling van € 222,60 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

artikel 8:29

1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken. […]
3 De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
6 Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid neemt, in zo verre in afwijking van het eerste en derde lid, uitsluitend de bestuursrechter kennis van de stukken waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend.
Wet open overheid (Woo)

artikel 2.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
publieke informatie: informatie neergelegd in documenten die berusten bij een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid.

artikel 4.1

1 Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan […].

artikel 5.1

1. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit: […]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld; […].
2 Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: […]
b. de economische of financiële belangen van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen […].

artikel 8.8

De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.

Bijlage bij artikel 8.8 van de Woo

De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden. […]
• Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek: artikel 1.25; […].
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw)

artikel 1.2

Deze wet heeft betrekking op de volgende instellingen en academische ziekenhuizen:
a. de in artikel 1.8 bedoelde universiteiten […].

artikel 1.8

1 De bekostigde instellingen voor hoger onderwijs zijn de instellingen, opgenomen in de bijlage van deze wet onder a tot en met i. […].

artikel 1.25

Onderzoeksgegevens die louter tot stand zijn gekomen met een wetenschappelijk oogmerk of in het kader van onderzoek gericht op de beroepspraktijk en die geen betrekking hebben op de bestuursvoering van een instelling als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a of onderdeel c alsmede op de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, kunnen beschikbaar worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.

Bijlage bij de Whw

In deze bijlage zijn in de onderdelen a tot en met i opgenomen de bekostigde instellingen voor hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, en zijn in onderdeel j opgenomen de academische ziekenhuizen, bedoeld in artikel 1.13, eerste lid. De namen van de privaatrechtelijke rechtspersonen in deze bijlage worden weergegeven, zoals zij luiden op 1 januari 2024.
a. De openbare universiteiten te: […]; Groningen; […].
Besluit proceskosten bestuursrecht

artikel 1

Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 […] van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op: […]
d. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
e. verletkosten van een partij of een belanghebbende, […].

artikel 2

1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak […] als volgt vastgesteld: […];
e. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel e: overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 9 en € 106 per uur bedraagt; […].

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:640, rechtsoverweging (hierna: r.o.) 3.4.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:322.
3.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3139, r.o. 9., en 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1735, r.o. 4.1.
4.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1734, r.o. 7.2., en 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1513, r.o. 10.1. en 10.2.