ECLI:NL:RBOVE:2025:4384

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
11367953 \ CV EXPL 24-3832
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatigheidstoeslag en looncomponenten bij vakantie en ziekte van ambulanceverpleegkundige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, staat de vraag centraal of de onregelmatigheidstoeslag van een ambulanceverpleegkundige, die op verzoek in de vorm van vrije dagen wordt ontvangen, moet worden meegenomen in de berekening van zijn loon tijdens vakantie en ziekte. De eiser, werkzaam bij Witte Kruis, ontving een onregelmatigheidstoeslag die hij omgezet had in vrije dagen. De kantonrechter oordeelt dat deze toeslag een looncomponent blijft, ongeacht de keuze van de werknemer om deze in vrije dagen te ontvangen. De rechter verwijst naar de cao Ambulancezorg, waarin is vastgelegd dat de onregelmatigheidstoeslag als onderdeel van het loon moet worden beschouwd, ook tijdens vakantie en ziekte. De procedure omvatte een dagvaarding, een mondelinge behandeling en pleitnotities van de gedaagde partij. De kantonrechter concludeert dat de onregelmatigheidstoeslag moet worden meegenomen bij de berekening van het vakantieloon en het ziekteloon, en wijst de vorderingen van de eiser toe, inclusief de betaling van de ORT over ziekte- en vakantie-uren, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11367953 \ CV EXPL 24-3832
Vonnis van 1 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. H.B.Th. Koekkoek
tegen
de besloten vennootschap
WITTE KRUIS MIDDELEN B.V.,
gevestigd in IJsselmuiden,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Witte Kruis,
gemachtigde: mr. G.H. Boelens.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] is ambulanceverpleegkundige en werkt daarom soms op onregelmatige tijden. Daarvoor ontvangt [eiser] een onregelmatigheidstoeslag. Deze zaak gaat kort gezegd over de vraag of de onregelmatigheidstoeslag, die [eiser] op zijn eigen verzoek ontvangt in de vorm van (extra) vrije dagen, moet worden meegenomen in de berekening van zijn loon tijdens vakantie en ziekte.
1.2.
De kantonrechter is – kort samengevat – van oordeel dat de onregelmatigheidstoeslag van [eiser] een looncomponent blijft die moet worden meegenomen bij het bepalen van de waarde van zijn loon tijdens vakantie en ziekte. Dat [eiser] op grond van de mogelijkheid in de cao de keuze heeft gemaakt om zijn onregelmatigheidstoeslag niet te laten uitkeren in de vorm van loon, maar in de vorm van vrije dagen, maakt niet dat er geen sprake (meer) is van een looncomponent die meetelt voor de waarde van loon tijdens vakantie of ziekte.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 17 oktober 2024,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnotities van Witte Kruis.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is per 1 november 2016 in dienst getreden bij Witte Kruis, in de functie van Ambulanceverpleegkundige, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen een brutoloon van € 5.586,00, met een vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van 8,33%.
3.2.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Ambulancezorg 2021 – 2025 (hierna: de cao) van toepassing. In de cao staan onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 8.1
4. Indien de werknemer daarom verzoekt kan de vergoeding voor onregelmatige dienst worden verstrekt in de vorm van vrije tijd. De vrije tijd wordt bepaald door de berekende geldelijke vergoeding te delen door het geldende uurloon van de
werknemer. Tenzij de belangen van de werkgever zich hiertegen verzetten, wordt het verzoek door de werkgever ingewilligd. De werknemer kan deze tijd ook in de
tijdspaarreling onderbrengen.
(…)
Artikel 12.1
1. De werknemer met een voltijd dienstverband als bedoeld in artikel 6.1 heeft met
behoud van het salaris recht op 172 vakantie-uren per kalenderjaar. Dit zijn 144
wettelijke vakantie-uren en 28 boven wettelijke vakantie-uren. De bovenwettelijke
vakantie-uren kunnen worden ingezet bij de uitruil van arbeidsvoorwaarden
(artikel 4.15). De werknemer behoudt gedurende zijn vakantie recht op loon conform artikel 7.639 BW en ontvangt daarom tevens een vergoeding onregelmatigheids-, overwerk- en toeslag voor inzet tijdens aanwezigheidsdiensten tijdens het opnemen van wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren.
2. De vergoeding als bedoeld in lid 1 wordt gebaseerd op de gemiddelde ontvangen
onregelmatigheidstoeslag, geldelijke beloning voor overwerk en ontvangen toeslag
voor inzet tijdens aanwezigheidsdienst over het kalenderjaar voorafgaande aan die
waarin de vakantie-uren worden opgenomen. In geval bij indiensttreding van een
nieuwe werknemer berekening over voorgaand kalenderjaar niet mogelijk is, wordt de vergoeding gebaseerd op de maanden in het lopende jaar voorafgaand aan de
vakantie.
(…)
Artikel 14.2
1. De werknemer die wegens arbeidsongeschiktheid verhinderd is werkzaamheden te verrichten en de werkgever hiervan direct op de hoogte heeft gesteld, heeft op grond van het BW gedurende een termijn van maximaal 104 weken recht op 70% van het naar tijdsruimte vastgestelde loon. Onder het naar tijdsruimte vastgestelde loon wordt verstaan het salaris van de werknemer vermeerderd met structurele looncomponenten zoals onregelmatigheidstoeslag en bereikbaarheidsdienstentoeslag. De structurele looncomponenten worden gemeten op maandbasis over een periode van zes maanden voorafgaand aan de maand waarin de arbeidsongeschiktheid is ontstaan.
3.3.
Per 1 januari 2021 is in de cao de ‘tijdspaarregeling’ opgenomen. Deze regeling houdt kort gezegd in dat een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die verlof opbouwt, tijd kan sparen tot maximaal 100 maal de arbeidsduur per week. Hiervoor kunnen verschillende bronnen worden ingezet, namelijk het Persoonlijk Levensfase Budget, bovenwettelijke vakantie uren, de vergoeding in tijd voor overwerk en de in tijd vertaalde vergoeding voor onregelmatigheidstoeslag (hierna: ORT).
3.4.
In maart 2023 heeft [eiser] bij zijn leidinggevende een aanvraag ingediend om gebruik te maken van de tijdspaarregeling. Daarbij heeft [eiser] de keuze gemaakt om zijn in tijd vertaalde vergoeding voor ORT in te zetten. Op 7 maart 2023 is de aanvraag van [eiser] goedgekeurd.
3.5.
Op 19 maart 2024 heeft [eiser] een e-mail aan de heer [naam 1],
manager HR & Communicatie bij Witte Kruis (hierna: [naam 1]), gestuurd waarin hij heeft aangegeven dat er binnen de organisatie onduidelijkheid bestaat over de derving van ORT bij vakantie en ziekte in combinatie met de tijdspaarregeling. [eiser] heeft [naam 1] in deze e-mail gevraagd of hij het juist heeft begrepen dat Witte Kruis geen derving ORT bij ziekte en vakantie uitbetaalt als er gebruik gemaakt wordt van de tijdspaarregeling.
3.6.
Bij e-mail van 21 maart 2024 heeft [eiser] mevrouw [naam 2], senior HR
Adviseur bij Witte Kruis, laten weten dat hij over zijn ziektedagen in 2023 te weinig derving ORT heeft ontvangen en heeft hij haar verzocht om deze gederfde ORT over ziekte-uren
te verrekenen met zijn toekomstige salarisbetaling.
3.7.
In reactie op de e-mail van [eiser] van 19 maart 2024 heeft [naam 1] op 22 maart 2024 aangegeven dat er tussen de cao-partijen een verschil van interpretatie van de cao bestaat als het gaat om het bepalen van de gemiddelde derving ORT tijdens vakantie en ziekte, in de situatie dat de ORT niet in geld maar in tijd is vergoed. Bij de uitvoering van de regeling volgt Witte Kruis het standpunt van de werkgeversvereniging Ambulancezorg Nederland (AZN), dat inhoudt dat ORT die in tijd is vergoed, niet meetelt bij het loon tijdens ziekte en vakantie.
3.8.
[eiser] heeft bij e-mail van 22 maart 2024 aan [naam 1] laten weten dat hij van mening is dat de interpretatie van de werkgeversvereniging niet klopt. [eiser] heeft in deze e-mail ook aangegeven dat hij zich samen met een aantal collega’s aan het beraden is om een juridische procedure te starten tegen Witte Kruis.
3.9.
Op 19 juli 2024 heeft de gemachtigde van de heer [eiser] een e-mail naar
Witte Kruis gestuurd. De gemachtigde heeft Witte Kruis – kort samengevat – verzocht om binnen 14 dagen na 19 juli 2024 de ORT aan [eiser] na te betalen over de ziekte-uren vanaf 1 september 2023 en over de vakantie-uren vanaf 1 maart 2024 onder verstrekking van een specificatie. Ook is Witte Kruis in deze e-mail verzocht te bevestigen dat voortaan de waarde van ORT blijft meetellen over het vakantieloon en over het ziekteloon.
3.10.
Op 25 juli 2024 heeft de gemachtigde van Witte Kruis per brief gereageerd op de e-mail van 19 juli 2024. In deze reactie is – kort gezegd – aangegeven dat Witte Kruis niet aan de verzoeken van de heer [eiser] zal voldoen nu daar geen grond voor bestaat.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort samengevat en na vermindering van eis ter zitting – een verklaring voor recht dat Witte Kruis gehouden is de (in tijd vertaalde) ORT vergoeding als een looncomponent van het vakantieloon en van het ziekteloon aan te merken, waarbij de vergoeding wat betreft het vakantieloon wordt gebaseerd op de gemiddelde ontvangen onregelmatigheidstoeslag over het kalenderjaar voorafgaande aan die waarin de vakantie uren worden opgenomen, en wat betreft het ziekteloon de vergoeding wordt gemeten op maandbasis over een periode van zes maanden voorafgaand aan de maand waarin de arbeidsongeschiktheid is ontstaan. Daarnaast vordert [eiser] – samengevat – veroordeling van Witte Kruis tot:
- betaling aan [eiser] van de ORT over de ziekte-uren vanaf 1 september 2023 tot 30 september 2024 te weten 40 uur, en over – mogelijke – ziekte uren daarna tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig komt te eindigen,
- betaling aan [eiser] van de ORT over 181 vakantie-uren opgenomen tot 30
september 2024, en over daarna opgenomen vakantie uren tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig komt eindigen,
- betaling van de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over de hiervoor gevorderde bedragen, als ook de wettelijke rente over de wettelijke verhoging,
- het verstrekken van een specificatie over de hiervoor gevorderde bedragen, op straffe van een dwangsom,
- tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
Witte Kruis voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1.
De kern van dit geschil is de vraag of de keuze die [eiser] heeft gemaakt over zijn ORT, namelijk de keuze om de ORT in de vorm van vrije dagen te ontvangen, invloed zou moeten hebben op de waarde van zijn loon tijdens ziekte en vakantie. Dat is op dit moment het geval, omdat Witte Kruis bij de bepaling van de waarde van het vakantieloon en ziekteloon van [eiser] vanwege de omzetting in tijd niet meer (de waarde van) zijn ORT-vergoeding meeneemt. Volgens [eiser] is dit niet juist.
Het standpunt van [eiser]
5.2.
[eiser] heeft aangevoerd dat uit artikel 12.1 lid 1 en 2 van de cao volgt dat de werknemer tijdens vakantie recht heeft op loon, en daarbij ook een vergoeding voor ORT ontvangt. Daarnaast heeft [eiser], met verwijzing naar het arrest
[naam 3] e.a. / British Airways(ECLI:EU:C:2011:588) van het Hof van Justitie, aangevoerd dat alle looncomponenten die intrinsiek samenhangen met de werkzaamheden van de werknemer en waarvoor hij een financiële compensatie ontvangt tot het vakantieloon behoren. Volgens [eiser] hangt ORT in de vorm van doorbetaalde vrije tijd intrinsiek samen met de verrichte werkzaamheden. [eiser] heeft verder aangevoerd dat er bij een vergoeding van ORT in de vorm van vrije tijd, waar hij voor heeft gekozen, nog steeds sprake is van ‘ontvangen van ORT’ in de zin van de cao, zodat ook in dat geval de waarde van de ORT moet worden meegenomen bij de vaststelling van het vakantieloon. Dit geldt volgens [eiser] ook voor het loon tijdens ziekte zoals verwoord in artikel 14 van de cao.
Het standpunt van Witte Kruis
5.3.
Witte Kruis heeft het standpunt van [eiser] gemotiveerd betwist. Volgens Witte Kruis is artikel 7:639 BW het uitgangspunt voor de uitleg van artikel 12.1 van de cao, waarbij artikel 7:639 BW richtlijnconform moet worden uitgelegd. Met verwijzing naar het arrest
[naam 3] e.a. / British Airwayskan volgens Witte Kruis bij een vergoeding in de vorm van vrije tijd, zoals in het geval van [eiser], geen sprake zijn van een ‘financiële vergoeding’. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt dat een vergoeding in tijd niet kan meetellen bij het bepalen van loon tijdens vakantie, heeft Witte Kruis verwezen naar uitspraken van Nederlandse rechters over compensatie in tijd. Verder heeft Witte Kruis aangevoerd dat een werknemer zoals [eiser], die extra vrije dagen opneemt, minder werkt, en dat de logische gevolgtrekking daarvan is dat die werknemer ook minder vakantieloon ontvangt. Het zou volgens Witte Kruis oneerlijk dan wel een voordeel zijn wanneer een werknemer zijn ORT-vergoeding ontvangt in de vorm van vrije tijd, en dat daarbij die ORT ook in zijn vakantieloon wordt meegenomen. Die redenering geldt ook voor het loon gedurende ziekte, aldus Witte Kruis.
Het oordeel van de kantonrechter
5.4.
De kantonrechter zal hierna eerst beoordelen of de ORT-vergoeding moet worden meegenomen bij de bepaling van de waarde van het vakantieloon van [eiser] en daarna aanvullend ingaan op het loon bij ziekte.
5.5.
Op grond van artikel 7:639 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) behoudt de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon. Van dit artikel kan op grond van artikel 7:645 BW niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken, tenzij zodanige afwijking bij die artikelen is toegelaten. Voor de invulling van het vakantieloonbegrip moet worden gekeken naar de jurisprudentie (uitspraken) van het Europese Hof van Justitie. De Nederlandse rechter moet artikel (7:634 BW en) 7:639 lid 1 BW (implementatiewetgeving van artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG) richtlijnconform uitleggen.
5.6.
In het arrest
[naam 3] e.a. / British Airways(ECLI:EU:C:2011:588) heeft het Hof van Justitie (onder meer) over vakantie met behoud van loon – kort gezegd – geoordeeld dat het vakantieloon overeen moet stemmen met het gebruikelijk arbeidsloon van de werknemer (punt 21) en, als het gebruikelijke loon uit verschillende componenten bestaat (punt 22) dan moet elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt, worden gerekend tot de globale beloning van de werknemer (punt 24), terwijl alleen occasionele of bijkomende kosten (punt 25) niet meetellen voor de berekening van het te betalen bedrag aan vakantieloon.
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] zijn werkzaamheden (ook) op onregelmatige tijden verricht en dat dit behoort tot de aan hem opgedragen taken. Er is dan ook sprake van een intrinsieke samenhang tussen de ORT en de werkzaamheden van [eiser]. In de cao is ook bepaald dat de financiële vergoeding hiervoor (de ORT) dient te worden gerekend tot het gebruikelijke loon van [eiser] en dat hij tijdens vakanties recht heeft op doorbetaling van het loon inclusief de ORT. Partijen zijn het ook eens over het recht op doorbetaling van ORT voor de situatie dat de werknemer ORT in geld ontvangt. Het gaat in deze zaak om de vraag of dit recht nog steeds bestaat wanneer een werknemer ervoor kiest de ORT in de vorm van vrije dagen te ontvangen.
5.8.
Tussen partijen bestaat in dit kader een verschil van inzicht over de uitleg van het loonbegrip in de artikelen 8.1 lid 4, 12.1 lid 1 en 2 en 14.2 lid 1 van de cao zoals weergegeven in r.o. 3.2 hiervoor. Bij uitleg van de cao zijn in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst, doorslaggevend, waarbij het niet aankomt op de bedoelingen van partijen, voor zover deze niet uit de bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de tekst (en de eventuele toelichting daarop) zijn gesteld (cao-norm). Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de tekst gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
5.9.
In artikel 12.1 van de cao is bepaald dat de werknemer gedurende de vakantie recht behoudt op loon en tevens een vergoeding onregelmatigheidstoeslag (ORT) ontvangt. In artikel 14.2 is bepaald dat ORT een looncomponent van het loon bij ziekte. Op grond van de cao is de ORT dus als looncomponent onderdeel van het vakantieloon en het ziekteloon. Partijen twisten concreet over de vraag of er in het geval van [eiser], die op grond van artikel 8.1 van de cao de keuze heeft gemaakt om de vergoeding van ORT te ontvangen in de vorm van vrije dagen, ondanks de omzetting in vrije tijd (nog) sprake is van ‘een vergoeding ORT’ in de zin van artikel 12.1 en 14.2 van de cao die moet worden betrokken bij het vakantieloon en het loon bij ziekte. Volgens Witte Kruis is de ORT in de loonbepalingen bij vakantie en ziekte beperkt tot ORT als financiële vergoeding.
5.10.
De kantonrechter stelt vast dat de werknemers van Witte Kruis in beginsel de ORT als financiële vergoeding krijgen. Alleen als zij daar zelf om verzoeken, kan de ORT op grond van artikel 8.1 van de cao worden verstrekt in de vorm van vrije tijd. Als [eiser] niet de keuze maakt om zijn vergoeding van ORT in de vorm van vrije dagen te ontvangen, krijgt [eiser] de ORT dus in de vorm van geld, als onderdeel van zijn loon. Zoals gezegd is tussen partijen niet in geschil dat in dat geval de ORT op grond van artikel 12.1 van de cao moet worden meegenomen bij de bepaling van de waarde van het vakantieloon, zoals Witte Kruis dat doet bij werknemers die niet dezelfde keuze als [eiser] hebben gemaakt met betrekking tot de ORT-vergoeding en die vergoeding wel in geld hebben laten uitkeren.
5.11.
De kantonrechter is van oordeel dat Witte Kruis ook in de situatie van [eiser], die de keuze heeft gemaakt zijn ORT-vergoeding in de vorm van vrije dagen te ontvangen, die ORT-vergoeding moet meetellen bij het bepalen van de waarde van het vakantieloon van [eiser]. Voor dit oordeel is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat de ORT-vergoeding op grond van de cao een looncomponent is, dat werknemers van Witte Kruis zoals [eiser] die vergoeding in beginsel ontvangen in geld als onderdeel van hun salaris en dat de ORT wordt doorbetaald gedurende de vakantie zoals bepaald in artikel 12.1 van de cao. Het enkele feit dat werknemers zoals [eiser] er voor kiezen om de ORT-vergoeding om te zetten en aldus in de vorm van vrije dagen te ontvangen, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er op dat moment geen sprake meer is van een looncomponent in de zin van de cao (en die dus meetelt bij de bepaling van de waarde van het vakantieloon). De vergoeding van de ORT in tijd is in de cao namelijk rechtstreeks gekoppeld aan de ORT in geld. In artikel 8.1 van de cao staat immers dat de vrije tijd wordt bepaald door de berekende geldelijke vergoeding te delen door het geldende uurloon. [1] De door Witte Kruis opgeworpen vraag of vrije tijd valt onder ‘het ontvangen van een financiële vergoeding’, is gelet daarop dan ook niet relevant. De ORT-vergoeding is in dit geval namelijk in oorsprong geen compensatie in de vorm van vrije tijd maar een looncomponent, ongeacht welke keuze de werknemer daarna maakt met betrekking tot de vorm waarin hij of zij die vergoeding ontvangt. In de cao is vervolgens niet expliciet bepaald dat die keuze tot het gevolg zou hebben dat de ORT niet meer meetelt bij het vakantieloon en het loon bij ziekte, zodat ook dat geen reden is voor een ander oordeel. De kantonrechter volgt Witte Kruis dan ook niet in die uitleg en toepassing van de cao.
5.12.
De kantonrechter volgt daarnaast Witte Kruis gelet op het voorgaande niet in haar standpunt dat een werknemer die zijn of haar ORT-vergoeding omzet in vrije tijd, een voordeel heeft ten opzichte van een werknemer die die keuze niet maakt, als bij die werknemer de gemiddelde ORT wordt meegenomen in het vakantieloon. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat de werknemers die ervoor kiezen om de ORT uit te laten betalen en doorwerken – naast de ORT – op de gebruikelijke wijze loon voor de gewerkte uren ontvangen en dat zij over die uren ook verlof en emolumenten opbouwen. [eiser] krijgt in plaats daarvan omgerekende vrije tijd die gelet op artikel 8.1 rechtstreeks is gekoppeld aan de ORT. Een werknemer krijgt dus of meer loon of meer vrije dagen. Uit de stellingen van [eiser] blijkt bovendien juist dat hij op dit moment een nadeel heeft ten opzichte van collega’s die niet de keuze hebben gemaakt om de ORT om te zetten in vrije dagen. Zo heeft [eiser] op de zitting onweersproken uitgelegd dat hij op dit moment als gevolg van zijn keuze geen ORT opbouwt gedurende zijn arbeidsongeschiktheid, en dat als hij stopt met de tijdspaarregeling hij eerst weer een jaar lang onregelmatig moet werken om opnieuw ORT op te kunnen bouwen.
5.13.
De verwijzingen naar andere uitspraken door Witte Kruis leiden ook niet tot een ander oordeel, omdat de (feiten)kaders in die zaken anders zijn dan in deze zaak. Zo ging het in de zaken van civiele rechters waar Witte Kruis naar verwijst over een compensatie voor overwerk in de vorm van tijd. Het verschil met deze zaak is dat het in die zaken oorspronkelijk dus al ging om een vergoeding in de vorm van vrije uren, terwijl het in deze zaak in beginsel gaat om een vergoeding in geld vanwege het werken op onregelmatige tijden, die op grond van de cao onderdeel van het loon is. Dat geldt ook voor de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] . In die kwestie kreeg een begeleider van politiehonden ook alleen een compensatie in tijd.
5.14.
Gelet op het voorgaande moet de ORT-vergoeding in dit geval meetellen bij het bepalen van de waarde van het vakantieloon van [eiser].
5.15.
Deze redenering geldt gelet op de cao en het voorgaande ook voor het loon tijdens ziekte. Een werknemer die arbeidsongeschikt is ten gevolge van ziekte, heeft op grond van artikel 7:629 BW aanspraak op loondoorbetaling van 70% van het (maximum dag)loon, in het tweede jaar tot maximaal 70% van het minimumloon. Onder loon dient in dit verband het naar tijdruimte vastgestelde loon te worden verstaan, waaronder, indien het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld, ook het gemiddeld loon kan worden verstaan (art. 7:629 lid 8 BW jo. art. 7:628 lid 3 BW). In artikel 14.2 van de cao staat expliciet dat onder het naar tijdsruimte vastgestelde loon wordt verstaan het salaris van de werknemer vermeerderd met structurele looncomponenten zoals ORT en bereikbaarheidsdienstentoeslag.
5.16.
Gelet op artikel 14.2 van de cao moet de ORT, als vallende onder het loonbegrip, betrokken worden bij de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Zoals hiervoor ten aanzien van het vakantieloon is overwogen, wordt dit niet anders als gevolg van de keuze van [eiser] ex artikel 8.1 van de cao om de ORT om te zetten in tijd. Ook voor het loon tijdens ziekte moet de ORT van [eiser] daarom gelet op het voorgaande worden meegewogen.
Conclusie
5.17.
De door [eiser] gevraagde verklaringen voor recht zijn toewijsbaar.
Witte Kruis heeft namelijk geen specifiek verweer gevoerd tegen de manier waarop de ORT-vergoeding is gevorderd, dan wel berekend moet worden.
5.18.
Wat betreft de door [eiser] gevraagde veroordelingen overweegt de kantonrechter als volgt.
5.19.
De vorderingen van [eiser] met betrekking tot betaling van ORT over de 40 ziekte-uren in september 2024, en van de ORT over de 181 opgenomen vakantie-uren tot 30 september 2024, zijn toewijsbaar. Dat geldt niet voor de vordering tot betaling van ORT over nog door [eiser] op te nemen vakantie-uren of ziekte-uren. Het is namelijk niet duidelijk of, en zo ja hoeveel, vakantie-uren en/of ziekte-uren [eiser] opgenomen heeft in de periode na 30 september 2024, en dus of de door [eiser] gevorderde ORT daarover opeisbaar is. Deze vorderingen worden dan ook afgewezen. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat [eiser] ook geen belang heeft bij toewijzing van deze vorderingen, omdat uit de toegewezen verklaringen voor recht volgt dat Witte Kruis deze ORT aan [eiser] (met terugwerkende kracht) verschuldigd is.
Wettelijke rente
5.20.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de ORT-vergoeding is toewijsbaar, nu Witte Kruis in verzuim is met betaling van een geldsom en hiertegen door Witte Kruis geen specifiek verweer is gevoerd.
Wettelijke verhoging
5.21.
[eiser] vordert de wettelijke verhoging over de toegewezen bedragen aan ORT. Dit wijst de kantonrechter af. Hiervoor is van belang dat het in deze zaak gaat om een principiële discussie, waarbij het Witte Kruis niet verweten kan worden dat zij het standpunt heeft ingenomen zoals zij heeft gedaan. Dit geldt temeer nu Witte Kruis zich daarbij heeft laten adviseren en bijstaan door juristen en de onderhandelende vakbonden ook van mening bleven verschillen. Hierbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat Witte Kruis zich in een eerder stadium welwillend heeft opgesteld, door voor te stellen de discussie tussen partijen aan de Ombudsman voor te leggen.
De loonspecificatie
5.22.
De vordering van [eiser] tot veroordeling van Witte Kruis tot het verstrekken van een loonspecificatie zal worden toegewezen, nu Witte Kruis hier geen verweer tegen heeft gevoerd. Nu Witte Kruis ook heeft gesteld dat zij bij een veroordeling zo spoedig mogelijk aan die veroordeling zal voldoen onder verstrekking van een deugdelijke specificatie, en de kantonrechter geen reden heeft om daar aan te twijfelen, zal de door [eiser] gevorderde dwangsom worden afgewezen.
De proceskosten
5.23.
Witte Kruis is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,17
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
Totaal
904,17
5.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat Witte Kruis gehouden is de in tijd vertaalde ORT-vergoeding, waarmee tijd gespaard kan worden, als looncomponent van het vakantieloon aan te merken, waarbij deze vergoeding conform artikel 12 lid 2 van de cao wordt gebaseerd op de gemiddelde ontvangen onregelmatigheidstoeslag over het kalenderjaar voorafgaande aan die waarin de vakantie-uren worden opgenomen,
6.2.
verklaart voor recht dat Witte Kruis gehouden is de in tijd vertaalde ORT-vergoeding, waarmee tijd gespaard kan worden, als looncomponent van het ziekteloon aan te merken, waarbij deze gemeten wordt op maandbasis over een periode van zes maanden voorafgaand aan de maand waarin de arbeidsongeschiktheid is ontstaan,
6.3.
veroordeelt Witte Kruis tot betaling aan [eiser] van de ORT over de 40 ziekte-uren van [eiser] in september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Witte Kruis tot betaling aan [eiser] van de ORT over de 181 vakantie-uren die [eiser] tot 30 september 2024 heeft opgenomen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt Witte Kruis tot het verstrekken van een specificatie over de bedragen onder 6.3. en 6.4.,
6.6.
veroordeelt Witte Kruis in de proceskosten van € 904,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Witte Kruis niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
veroordeelt Witte Kruis tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025. (wv)

Voetnoten

2.Gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:CRVB:2023:809.