ECLI:NL:RBOVE:2025:5401

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
ak_25_1053_en_ak_25_1068
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het dagloon in het kader van de WIA en de vraag naar een gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 2 september 2025, wordt de rechtmatigheid van de vaststelling van het dagloon van eiser in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beoordeeld. Eiser, die zorg verleende aan zijn kinderen op basis van een persoonsgebonden budget (pgb), was het niet eens met de wijze waarop het UWV zijn dagloon had vastgesteld. Het UWV stelde dat er geen gezagsverhouding bestond tussen eiser en zijn partner, waardoor de zorgovereenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat de inkomsten uit de zorgovereenkomst buiten het dagloon zijn gebleven. Eiser heeft geen gelijk gekregen en zijn beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner niet aanwezig is, omdat de zorgverlening voortkwam uit hun rol als ouders en niet uit een arbeidsovereenkomst. De rechtbank benadrukt dat de kwalificatie van de rechtsverhouding niet alleen afhangt van de afspraken die partijen hebben gemaakt, maar ook van de feitelijke uitvoering van die afspraken. De uitspraak bevestigt dat de zorgovereenkomsten niet als arbeidsovereenkomsten kunnen worden gekwalificeerd, omdat de gezagsverhouding ontbreekt. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1053 en 25/1068

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van den Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P. Spoelstra).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het dagloon van eiser in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) op de juiste wijze is vastgesteld. Eiser is het niet eens met de wijze waarop het UWV dit heeft vastgesteld. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner. Daarom is de zorgovereenkomst niet tevens een arbeidsovereenkomst. De inkomsten die daaruit zijn verkregen zijn daarom terecht buiten het dagloon gebleven. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit en het procesverloop. Onder 3 staat het standpunt van verweerder. Onder 4 worden de beroepsgronden vermeld. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staan de conclusie van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de WIA. Het UWV heeft deze aanvraag bij besluit van 9 juli 2024 (primair besluit I) ingewilligd. Bij dit besluit is eiser met ingang van 6 juni 2024 in aanmerking gebracht voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Zijn uitkering is hierbij vastgesteld op € 2.009,77 bruto per maand.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarbij hij gesteld heeft dat het maandloon te laag is vastgesteld, omdat zijn inkomsten uit werkzaamheden voor zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] niet bij de beoordeling zijn betrokken.
Tevens heeft eiser een correctieverzoek ingesteld tegen de hoogte van zijn uitkering.
Bij besluit van 19 juli 2024 (primair besluit II) heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Het UWV stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser over de periode 9 september 2019 tot en met 31 december 2023 voor zijn werkzaamheden (zorg) voor zijn kinderen, niet verplicht verzekerd was op grond van artikel 3 van de Ziektewet (ZW), Werkloosheidswet (WW) en artikel 8 van de WIA.
Eiser heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit op bezwaar van 25 februari 2025 (bestreden besluit I) is het UWV bij primair besluit I gebleven.
Bij apart besluit op bezwaar van 25 februari 2025 ( bestreden besluit II) is het UWV bij de afwijzing van het correctieverzoek (primair besluit II) gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen beide bestreden besluiten.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn echtgenote [echtgenote] en de gemachtigde van eiser hebben deelgenomen via een beeldbelverbinding. De gemachtigde van het UWV was in de zittingszaal aanwezig.
Bestreden besluiten.
3. In de bestreden besluiten heeft het UWV gesteld dat alleen die werkzaamheden meetellen voor de berekening van de IVA-uitkering als zij zijn verricht in het kader van een dienstbetrekking. Eiser heeft in 2021 en 2022 inkomsten ontvangen voor de werkzaamheden die hij heeft verricht voor zijn zonen. Hij heeft deze werkzaamheden verricht op basis van zorgovereenkomsten die door hem en door zijn partner mevrouw [echtgenote] (hierna: partner) zijn ondertekend. Omdat eisers’ zonen in de dagloonreferteperiode van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 minderjarig waren, is beoordeeld of er tussen eiser en zijn partner een dienstbetrekking bestaat bij het uitoefenen van de werkzaamheden op basis van de zorgovereenkomsten.
Het UWV stelt dat geen sprake is van een dienstbetrekking, omdat niet aan alle vereisten die daarvoor gelden wordt voldaan. Er is sprake van arbeid en loon, maar de gezagsverhouding ontbreekt. In de arbeidsverhouding tussen eiser en zijn partner overheerst de familieband. Dat er loonheffingen en loonbelasting zijn betaald maakt dit oordeel niet anders. Doorslaggevend is of sprake is van een gezagsverhouding. Eiser en zijn partner zijn gehuwd en hebben gezamenlijk gezag over hun kinderen. Dit houdt in dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Instructies kunnen weliswaar gegeven en opgevolgd worden, maar vanwege de wettelijke verantwoordelijkheid is geen sprake van ondergeschiktheid. Het UWV is niet gebleken dat toch sprake is van een gezagsverhouding tussen hem en zijn partner in de verlening van de bovengebruikelijke zorg waar de zorgovereenkomsten op ziet.
Vanwege de medische beperkingen van zijn zonen is zorg nodig die de gebruikelijke zorg overstijgt. Voor deze zorg is een persoongebonden budget (pgb) verleend. Het is niet gebleken dat deze bovengebruikelijke zorg naar aard en inhoud verschilt van de opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen. De zorg is bovengebruikelijk vanwege de intensiteit en omvang als gevolg van medische beperkingen. Eiser verrichtte de zorg- en begeleidingstaken al geruime tijd voor het sluiten van de zorgovereenkomst, aldus het UWV. Met het aangaan van de zorgovereenkomsten is beoogd dat deze werkzaamheden tegen betaling worden verricht. Het is niet gebleken dat beoogd werd om diezelfde zorgtaken onder een gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner te laten vallen.
De ontvangen evaluatieverslagen over de jaren 2021 en 2022 zien volgens het UWV meer op het juist afstemmen van de zorgtaken en de verantwoording voor de verleende zorg ten aanzien van de gemeente en niet op een evaluatie tussen werkgever en werknemer.
Aanvullend is meegewogen dat gekozen is voor een zorgovereenkomst in plaats van een arbeidsovereenkomst. Dit staat ook expliciet in de zorgovereenkomst. Ook is meegewogen dat geen premies zijn afgedragen en dat in de zorgovereenkomsten geen afspraken zijn gemaakt over vakantiedagen, verlof of ziekmelden, terwijl dat wel essentiële onderwerpen zijn van een arbeidsovereenkomst.
Ten slotte heeft het UWV gewezen op de ingevulde vragenlijsten in het onderzoek naar het bestaan van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner. Op deze vragenlijsten is ten aanzien van ziekte en/of verlof aangegeven dat dit in overleg gebeurde met zijn partner en dat zijn partner de enige was die hem kon vervangen. Hij heeft de vrijheid om zonder bericht weg te blijven, later te komen en eerder weg te gaan, omdat zij beiden in hetzelfde huis wonen en in overleg alles gepland kan worden.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt dat het WIA-maandloon te laag is vastgesteld omdat geen rekening is gehouden met alle inkomsten in de referteperiode. Eiser was in de referteperiode ook werkzaam als zorgverlener voor zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] . Met die inkomsten is ten onrechte geen rekening gehouden. Uit de loonstroken blijkt dat er in de referteperiode loon uit het pgb is ontvangen en dat hierover ook gewoon loonheffing is ingehouden en dus ook loonbelasting is betaald.
In het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen staat dat onder loon wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv (Wet financiering sociale verzekeringen). Eiser meent dat het loon vanuit de werkzaamheden voor zijn kinderen ook onder dit dagloonbegrip valt en dus meegenomen had moeten worden bij de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering en dat gevolg gegeven had moeten worden aan het correctieverzoek van eiser.
Dat deze inkomsten niet meegenomen zijn klemt in de situatie van eiser te meer nu hij vanwege het verrichten van deze werkzaamheden niet meer uren in ander werk heeft kunnen werken. Had hij immers niet de bovengebruikelijke zorg aan zijn kinderen moeten verlenen dan had eiser meer uren in andere arbeid kunnen werken.
Eiser ziet zich in zijn standpunt dat de pgb inkomsten ook meegenomen moeten worden in de berekening van het dagloon van de IVA-uitkering gesteund door bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:481) waarin aangegeven wordt dat pgb-dienstverleners niet van de sociale zekerheid uitgesloten mogen worden.
In bezwaar is namens eiser een geanonimiseerde beslissing op bezwaar van het UWV in een soortgelijke zaak overgelegd. In die zaak is het bezwaar wel gegrond verklaard en aangegeven dat inkomsten van de SVB via een opting-in regeling wel meegenomen moeten worden in de berekening van de hoogte van de uitkering. Uit het advies verzekeringsplicht van 15 juli 2024 blijkt dat bij eiser ook sprake is van de opting-in regeling en een pgb. Niet valt in te zien waarom de situatie van eiser anders zou zijn dan de situatie die in de in bezwaar overgelegde beslissing op bezwaar aan de orde is. Aangezien gelijke situaties gelijk moeten worden behandeld dient ook bij eiser het dagloon alsnog verhoogd te worden door rekening te houden met de inkomsten uit het pgb in de referteperiode.
Er is sprake van een gezagsverhouding. De werkzaamheden zijn schriftelijk overeengekomen en er was toezicht en controle op de kwaliteit en voortgang van de werkzaamheden door zijn partner, tevens wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen. Voorts waren er gesprekken en evaluaties tussen eiser en zijn partner. Ook staat aangegeven dat eiser door zijn partner ter verantwoording kon worden geroepen met betrekking tot de wijze waarop hij de werkzaamheden uitvoerde.
Het enkele gegeven dat beide ouders bij wet het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen hebben leidt er niet automatisch toe leidt dat er geen sprake kan zijn van een gezagsverhouding tussen de ouders als het gaat om het verrichten van werkzaamheden voor de kinderen vanuit het pgb door één van de ouders.
Van belang is alleen hoe die werkzaamheden zijn vormgegeven en hoe deze werden uitgevoerd en gecontroleerd. Het element ‘gezag’ in de definitie van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet op grond van de feitelijke gang van zaken worden beoordeeld.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de bestreden besluit. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking en in het bijzonder of er een gezagsverhouding bestaat tussen eiser en zijn partner (in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen) in het kader van de werkzaamheden die hij heeft verricht op grond van de zorgovereenkomst. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1
Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [1]
5.2
In de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2020 is voorts als vaste rechtspraak vermeld dat ook bij een arbeidsverhouding tussen partijen die tot elkaar in een familiebetrekking staan als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding geldt of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan gezag is onderworpen van de wederpartij. [2] Van gezag zal sprake zijn als laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. Het bestaan van een familierelatie is een element dat mede betrokken dient te worden in de beoordeling. De stelling van het UWV ter zitting dat in een familierelatie als onderhavige eigenlijk nooit sprake kan zijn van een gezagsverhouding kan daarom in zijn algemeenheid niet worden gevolgd, maar moet per geval worden beoordeeld. Gekeken moet worden naar de specifieke feiten en omstandigheden, zoals het UWV ook heeft gedaan in de bestreden besluiten.
5.3
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de kwalificatie die partijen zelf aan hun rechtsverhouding hebben gegeven niet doorslaggevend is [3] . Het is aan de rechter om, met inachtneming van de onder 5.1 weergegeven maatstaf, de verhouding tussen partijen al dan niet als arbeidsovereenkomst te kwalificeren.
5.4
Eiser heeft een tweetal door hem en zijn partner ondertekende “zorgovereenkomsten met een partner of familielid” overgelegd.
In de overeenkomst met [kind 1] is ingevuld dat de werkzaamheden van eiser bestaan uit individuele begeleiding vanaf 10 september 2019 tot en met 3 juli 2023 voor een variabel aantal uren, tegen vergoeding van € 19,80 bruto per uur. Voorts is in de zorgovereenkomst aangegeven dat door middel van opting-in de salarisadministratie is uitbesteed aan de SVB.
Pagina 5 vermeldt dat de zorgovereenkomst een overeenkomst is zoals bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek [4] . Op bladzijde 6 van de zorgovereenkomst staat onder de kop “Wat u verder nog afspreekt” onder andere dat budgethouder en de zorgverlener de zorgovereenkomst tussentijds mogen opzeggen. Er geldt een opzegtermijn van een maand. Maar in goed overleg kan de zorgovereenkomst ook zonder opzegtermijn worden beëindigd. De opdrachtnemer mag de overeenkomst alleen opzeggen als daarvoor dringende redenen zijn zoals deze in het Burgerlijk Wetboek staan. Dan geldt ook een opzegtermijn van 1 maand. In goed overleg kan een andere opzegtermijn worden afgesproken.
In de overeenkomst voor bepaalde tijd met [kind 2] is ingevuld dat de werkzaamheden van eiser bestaan uit persoonlijke verzorging en begeleiding vanaf 30 september 2019 tot en met 30 september 2020 voor 9,47 uren per week, tegen vergoeding van € 465,-- bruto per maand. Voorts is in de zorgovereenkomst aangegeven dat door middel van opting-in de salarisadministratie is uitbesteed aan de SVB. Pagina 5 vermeldt dat de zorgovereenkomst een overeenkomst is zoals bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek. Op bladzijde 6 van de zorgovereenkomst staat onder de kop “Wat u verder nog afspreekt” onder andere dat budgethouder en de zorgverlener de zorgovereenkomst tussentijds mogen
opzeggen. Er geldt een opzegtermijn van een maand. Maar in goed overleg kan de zorgovereenkomst ook zonder opzegtermijn worden beëindigd. De opdrachtnemer mag de overeenkomst alleen opzeggen als daarvoor dringende redenen zijn zoals deze in het Burgerlijk Wetboek staan. Dan geldt ook een opzegtermijn van 1 maand. In goed overleg kan een andere opzegtermijn worden afgesproken.
5.5
In de zorgovereenkomsten zijn geen schriftelijk afspraken opgenomen over werktijden, overuren, ziekteverzuim, en vakantiedagen. Desgevraagd heeft de partner ter zitting toegelicht dat als eiser ziek was, of verhinderd, zij zijn werkzaamheden dan overnam vanuit haar taak als moeder van de kinderen. Daarbuiten was het voor eiser moeilijk om vrij te nemen, omdat hij dan als vader toch de zorgtaken moest uitvoeren. Soms ging men als gezin wel op vakantie, en dan namen eiser en zijn partner beurtelings of samen de zorgtaken waar. Vaak was de deur uitgaan al een probleem.
5.6.1
De rechtbank acht de onder 5.5. genoemde elementen van belang voor de beoordeling. [5] Uit de ter zitting afgelegde verklaringen en de zorgovereenkomsten blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner. Met name dat geen afspraken zijn gemaakt over die onderwerpen acht de rechtbank hierbij relevant. In de praktijk was het voor eiser niet goed mogelijk om verlof op te nemen. Hij moest ofwel in zijn rol als zorgverlener ofwel in zijn rol als vader de zorgtaken uitvoeren, tenzij er in overleg met zijn partner werd afgesproken dat zij zou vrij nemen van haar werk om de zorgtaken in haar rol als moeder op zich te nemen. . Er was geen sprake van (vaste) werktijden. Hierdoor liepen eisers rol als vader en zijn rol als zorgverlener door elkaar. De omstandigheden waaronder eiser de zorgtaken verrichtte zijn daarmee niet vergelijkbaar met de omstandigheden waaronder een professionele zorgverlener zijn werkzaamheden zou hebben verricht.
5.6.2.
Dit beeld vindt bevestiging in de overgelegde vragenlijsten van 21 mei 2024 die door eiser op verzoek van het UWV zijn ingevuld. Hierin is onder meer vermeld dat eiser de vrijheid had om zonder bericht weg te blijven, later te komen en eerder weg te gaan, omdat eiser en zijn partner in één huis woonden. Dit gebeurde in overleg met zijn partner, die de zorg dan van hem overnam. Dit deed zij, zoals hiervoor onder 5.5. overwogen, in haar rol als moeder van de kinderen. Ook dit laat zien hoezeer de taken als ouder en zorgverlener inwisselbaar waren. Eveneens laat het op dit punt zien hoezeer onderling overleg de boventoon voert. De rechtbank is niet gebleken dat de partner van eiser hem opdrachten of instructies gaf en evenmin dat eiser haar bijvoorbeeld om toestemming voor verlof moest vragen. Dit alles wijst niet op een gezagsverhouding tussen eiser en zijn partner.
5.6.3.
De evaluatieverslagen zoals opgenomen in het procesdossier zien naar het oordeel van de rechtbank meer op de ontwikkelingen van de zonen en zijn opgesteld in het kader van de Jeugdwet. Ze zijn, zoals ze thans zijn opgesteld, ook niet primair bedoeld als functioneringsverslag van eiser.
5.6.4.
Daarnaast acht de rechtbank van belang dat in de zorgovereenkomst zelf is opgenomen dat deze valt te karakteriseren als een overeenkomst is zoals bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek en dus niet als arbeidsovereenkomst. De in de zorgovereenkomst opgenomen bepalingen over de mogelijkheid van opzegging, wijken evenzeer af van wat er in arbeidsovereenkomsten geldt.
5.6.5
Het betoog van eiser dat de opting-in een belangrijk element is voor de beoordeling volgt de rechtbank niet. In het standaard formulier voor de zorgovereenkomst, zoals door eiser gebruikt, wordt dit als standaard optie geboden. Het strekt ook niet verder dan het uitbesteden van de salarisadministratie aan de SVB. Het beroep van de gemachtigde op het gelijkheidsbeginsel wordt ook daarom niet gevolgd, omdat uit het door eiser overgelegde besluit niet blijkt dat dit daarin een doorslaggevend element is geweest. Daar komt bij, dat in de aangehaalde zaak een andere familierelatie centraal stond dan de vader/zoon-relatie waar het in deze zaak om gaat, en eiser aan de rechtbank geen inzage heeft gegeven in alle relevante feiten die in die zaak speelden.
5.6.6
Dit alles tezamen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat eiser de werkzaamheden niet heeft verricht in een privaatrechtelijke dienstbetrekking, omdat een gezagsverhouding ontbreekt. Zo’n arbeidsrechtelijke gezagsverhouding, met eiser in een ondergeschikte positie ten opzichte van zijn kinderen en hun moeder als hun wettelijke vertegenwoordiger, is ook moeilijk voor te stellen, gegeven het feit dat eiser gelijktijdig gezaghebbende ouder is van zijn kinderen en hij tevens een gelijkwaardige positie heeft als zijn partner in de uitoefening van het gezamenlijke ouderlijk gezag. Eiser heeft niet aannemelijk weten te maken dat zo’n gezagsverhouding er in dit concrete geval niettemin toch was. Het UWV heeft de inkomsten afkomstig uit het pgb dan ook terecht niet bij het dagloon betrokken. De beroep zijn daarom ongegrond.
6. De rechtbank begrijpt dat dit niet is wat eiser en zijn partner mogelijk hebben beoogd bij het opstellen van de zorgovereenkomsten toen eiser minder is gaan werken. Nu eiser ziek is uitgevallen heeft dit behoorlijk financiële gevolgen voor hun gezin. Maar dat eiser en zijn partner in overleg met de gemeente een vorm hebben gevonden, waarin het voor de gemeente aanvaardbaar was om een pgb te verlenen, wil nog niet zeggen dat die vorm juridisch ook als een privaatrechtelijk dienstbetrekking kan worden opgevat. Het is de taak van de rechtbank om de rechtsverhouding naar de geldende maatstaven uit te leggen en te kwalificeren De rechtbank volgt daarin de vaste jurisprudentie dat de kwalificatie die partijen zelf aan hun rechtsverhouding hebben gegeven niet doorslaggevend is en dat gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 8.
1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:
a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of
die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat personen die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden aangemerkt, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen.
3 Bij de toepassing van het eerste lid blijft artikel 6, tweede lid, van de Ziektewet buiten toepassing ten aanzien van de persoon die geen arbeid verricht wegens het genieten van ononderbroken onbetaald verlof tot een maximum van achttien maanden, waarbij perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen als ononderbroken onbetaald verlof worden aangemerkt.
Ziektewet
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
(…)

Voetnoten

1.(zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:949, van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:156 en de in die uitspraak vermelde verwijzing naar ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en ECLI:NL:HR:2012:BU8926 maar recentelijk ook het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443).
3.Zie de onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1649
4.In artikel 7:400 lid 1 BW is bepaald: “De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten, (…)”
5.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2390