ECLI:NL:RBOVE:2025:584

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
AK_24_2137
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar en invordering van dwangsommen in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen opgelegde lasten onder dwangsom beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring ongegrond is, omdat de bezwaren niet tijdig zijn ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daarnaast wordt het beroep tegen de invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 gegrond verklaard, omdat het rapport van de toezichthouder niet voldoet aan de minimaal daaraan te stellen eisen. De rechtbank herroept het invorderingsbesluit voor de vermeende overtreding op 19 juli 2023, maar laat de overige invorderingsbesluiten in stand. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Enschede de besluiten op de juiste wijze heeft verzonden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de termijnoverschrijding niet aan eisers kan worden toegerekend. De rechtbank wijst erop dat adequate handhaving vereist dat opgelegde sancties worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden en hen ook een vergoeding voor proceskosten moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2137

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], uit [woonplaats 1], eiseres I,

[eiser 1], uit [woonplaats 2], eiser I,
[eiseres 2], uit [woonplaats 3], eiseres II,
[eiser 2], uit [woonplaats 4], eiser II,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, het college,

(gemachtigden: M. Mört en D. Proost).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet-ontvankelijk verklaren van hun bezwaar tegen de opgelegde lasten onder dwangsom. Tevens beoordeelt de rechtbank in deze procedure de bezwaren van eisers tegen de aan hen gerichte invorderingsbesluiten van 15 juli 2024.
Bij besluiten van 10 maart 2023 heeft het college aan eisers afzonderlijk een last onder dwangsom opgelegd.
Eisers hebben bij brief van 17 november 2023 hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 31 januari 2024 heeft het college de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaren niet verschoonbaar buiten de termijn zijn ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 15 juli 2024 heeft het college aan eisers gerichte invorderingsbesluiten genomen.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres I, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

1. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tegen het bestreden besluit van 31 januari 2024 ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tegen de invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit van 31 januari 2024
Wat is voorafgegaan aan het bestreden besluit?
3. Eisers zijn gezamenlijk eigenaar van het pand aan de [adres]. Dit pand wordt gebruikt voor de verhuur van kamers.
4. Bij brief van 8 april 2021 heeft het college eiseres I erop gewezen dat zij niet in het bezit is van een geaccepteerde melding brandveilig gebruik. Dezelfde brief is op 8 april 2021 ook verstuurd aan eiser I. Brieven met dezelfde inhoud zijn op 27 mei 2021 verzonden aan eiser II en eiseres II.
5. Een inspecteur van de Brandweer Twente heeft op 8 maart 2022 een hercontrole uitgevoerd bij het pand aan de [adres]. Geconstateerd is dat het bouwwerk in gebruik is zonder geldige gebruiksmelding en dat de verblijfsruimten in de woonfunctie voor kamergewijze verhuur niet zijn uitgevoerd als beschermd subbrandcompartiment en niet zijn voorzien van rookmelders volgens de norm NEN 2555.
6. Op 13 juni 2022 zijn eisers ieder afzonderlijk aangeschreven. In deze brieven zijn de bevindingen van de hercontrole beschreven en is aangegeven welke maatregelen getroffen moeten worden. Het college heeft in deze brieven ook het voornemen geuit om eisers te verplichten een einde te maken aan de overtredingen.
7. Op 10 augustus 2022 heeft een hercontrole op brandveiligheid plaatsgevonden. Uit het rapport van 10 augustus 2022 volgt dat het bouwwerk in gebruik is zonder geldige gebruiksmelding en dat de keuken en de nevenruimte richting toilet niet zijn voorzien van rookmelders volgens de norm NEN 2555.
8. Bij besluiten van 10 maart 2023 heeft het college eisers ieder afzonderlijk twee lasten onder dwangsom opgelegd. Eisers worden gelast om de overtreding van artikel 1.18, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 of te heffen (lastgeving 1) en om in alle verblijfsruimtes rookmelders te plaatsen die voldoen en geplaatst zijn volgens de norm NEN 2555 (lastgeving 2). Aan lastgeving 1 wordt voldaan door in het bezit te komen van de benodigde gebruiksmelding dan wel de kamergewijze verhuur te staken en gestaakt te houden. Dat wil zeggen dat er maximaal twee huishoudens in het pand mogen wonen en ingeschreven mogen staan. Het college heeft eisers tot 21 april 2023 de tijd gegeven om aan lastgeving 1 te voldoen en tot 7 april 2023 om aan lastgeving 2 te voldoen. Als niet of niet geheel aan deze lasten wordt voldaan, wordt per direct een dwangsom verbeurd. Deze
dwangsom bedraagt: € 3.000,- per constatering per maand met een maximum van € 15.000,- voor het niet voldoen aan lastgeving 1 en € 200,- per constatering per maand met een maximum van € 1.000,- per ontbrekende, niet gekoppelde, defecte rookmelder, zoals genoemd in lastgeving 2.
9. Op 19 juli 2023 en 19 september 2023 hebben controles plaatsgevonden aan de [adres].
10. Bij brieven van 8 november 2023 heeft het college eisers ieder afzonderlijk aangeschreven. In deze brieven is vermeld dat niet is voldaan aan lastgeving 1 en dat daarmee van rechtswege dwangsommen zijn verbeurd. Het gaat om vijf keer (voor de maanden april, mei, juni, juli en augustus 2023) een dwangsom van € 3.000,- en daarmee is de maximale dwangsom van € 15.000,- verbeurd. In de brieven van 8 november 2023 is verder vermeld dat iedere mede-pandeigenaar hoofdelijk de dwangsommen heeft verbeurd. Eenieder dient de maximale verbeurde dwangsom van € 15.000,- separaat te voldoen. Ook is vermeld dat het college van plan is tot invordering van het bedrag over te gaan als het bedrag niet binnen de gegeven termijn wordt betaald.
11. Bij brief van 17 november 2023 is namens eisers bezwaar gemaakt tegen de opgelegde lasten onder dwangsom van 10 maart 2023.
12. Het college heeft daarop het bestreden besluit van 31 januari 2024 genomen.
Standpunten van partijen
13. Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Naar de mening van het college is het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn ingediend en is het te laat indienen van het bezwaarschrift niet verschoonbaar. Het college heeft hierbij gesteld dat de brieven van 10 maart 2023 aan alle vier eigenaren per aangetekende post en per gewone post zijn verzonden. Het college heeft ter onderbouwing verzendinformatie overgelegd.
14. Naar de mening van eisers is de termijnoverschrijding verschoonbaar, omdat zij de besluiten van 10 maart 2023 niet (allemaal) hebben ontvangen. Volgens eisers blijkt uit de verzendinformatie niet dat de brief aan eiseres I is aangeboden of dat er een afhaalbericht is achtergelaten. Hiermee heeft het college niet bewezen dat het stuk door eiseres I is ontvangen. Ook is er volgens eisers geen bewijs overgelegd dat Cycloon Post BV (Cycloon) de brieven heeft bezorgd bij eiser I en eiser II. Het college had naar de mening van eisers via het overleggen van een handtekening die bij ontvangst moet worden gezet, aannemelijk moeten maken dat de brieven door eiser I en eiser II zijn ontvangen. Volgens eisers moet een bestuursorgaan, dat stukken verzendt via een andere aanbieder van postdiensten dan PostNL, rekening houden met een zwaardere bewijslast als de ontvangst van het stuk wordt ontkend. Niet alleen moet aannemelijk worden gemaakt dat het stuk is verzonden, maar ook dat het stuk is ontvangen. Verder hebben eisers zo spoedig mogelijk nadat eiseres I van het bestaan van de last onder dwangsom op de hoogte is geraakt, bezwaar gemaakt en is er aanleiding om vanwege de geringe verwijtbaarheid de termijnoverschrijding niet aan eisers toe te rekenen.
Overwegingen
15. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen.
15.1.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
16. Niet in geschil is dat eisers na afloop van de bezwaartermijn bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten tot oplegging van de last onder dwangsom. Wel in geschil is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiseres I, eiser I en eiser II ontkennen namelijk de ontvangst van het besluit van 10 maart 2023.
17. Het college heeft de besluiten van 10 maart 2023 zowel per gewone post als per aangetekende verzending via Cycloon naar eisers afzonderlijk verstuurd.
18. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in een uitspraak van 2 oktober 2024 [1] het volgende overwogen: “Als een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Als het bestuursorgaan of de rechter op grond van de bevindingen van dat onderzoek concludeert dat PostNL het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht in de brievenbus achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk voor risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van PostNL ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belanghebbende aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat hij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de belanghebbende erin het vermoeden van regelmatige bezorging te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van die partij is aangeboden.”.
19. Cycloon is een bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postbedrijf. Gelet op een uitspraak van 16 juni 2020 [2] van de Centrale Raad van Beroep acht de rechtbank de onder 18. beschreven lijn van de Afdeling ook van toepassing op de aangetekende verzending via Cycloon.
20. Uit de door het college verstrekte verzendinformatie van Cycloon volgt dat het besluit van 10 maart 2023 op 13 maart 2023 en op 14 maart 2023 aan eiseres I is aangeboden en op 23 maart 2023 retour afzender is gestuurd. Ook volgt uit deze informatie dat eiseres I op 14 maart 2023 in de gelegenheid is gesteld een nieuwe bezorgafspraak in te plannen. De rechtbank concludeert op basis van deze informatie dat het besluit van 10 maart 2023 op regelmatige wijze op het adres van eiseres I is aangeboden. Eiseres I heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te twijfelen aan de door Cycloon verstrekte verzendinformatie. Het niet maken van een nieuwe bezorgafspraak komt hierbij voor haar risico. Dat eiseres I in de betrokken periode niet in Nederland verbleef, maakt dit niet anders. Het is haar verantwoordelijkheid om te controleren of te laten controleren of op haar adres post is ontvangen. Dat geldt ook voor de plaats van haar postbus waarbij het volgens haar vaker fout gaat bij de postbezorging. Ook dat valt binnen haar risicosfeer.
21. Uit de door het college verstrekte verzendinformatie van Cycloon volgt verder dat het besluit van 10 maart 2023 op 11 maart 2023 bij eiser I is bezorgd, op 11 maart 2023 bij eiser II is bezorgd en op 29 maart 2024 door eiseres II is afgehaald. De rechtbank ziet in de enkele ontkenning van de ontvangst door eiser I en eiser II geen aanleiding om te twijfelen aan de correcte aangetekende verzending van het besluit van 10 maart 2023 aan eiser I, eiser II en eiseres II.
22. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het college het besluit van 10 maart 2023 op de juiste wijze aan eisers heeft verzonden. De rechtbank acht hier verder geen bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat de termijnoverschrijding niet aan eisers kan worden toegerekend [3] . Daarom heeft het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit van 31 januari 2024 is ongegrond.
De invorderingsbesluiten van 15 juli 2024
23. Het college heeft in de afzonderlijk aan eisers gerichte invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 geconcludeerd dat op 19 juli 2023 en 19 september 2023 niet is voldaan aan lastgeving 1, dat daarmee € 6.000,- is verbeurd (€ 3.000,- per constatering per maand) en dat er geen reden is om af te zien van de invordering van dit bedrag. Eisers hebben de invordering betwist, zodat de rechtbank – gelet op artikel 5:39 van de Awb – de rechtmatigheid daarvan zal onderzoeken.
24. De rechtbank stelt voorop dat de ongegrond verklaring van het beroep tegen het bestreden besluit betekent dat de last onder dwangsom als rechtmatig wordt aangemerkt.
25. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat een belanghebbende in de procedure tegen het invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
26. Eveneens volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. De rechtbank verwijst ook wat dit betreft naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling. Adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
27. Voor zover eisers wat betreft de invordering hebben gesteld dat geen sprake is van een brandonveilige situatie, dat de gemeente al wist dat er studentenverhuur in het pand plaatsvond, dat er geen gevolgen of risico’s voor derden zijn en dat de opgelegde last disproportioneel dan wel onevenredig is, overweegt de rechtbank dat dit in essentie gronden zijn die gericht zijn tegen de oplegging van de last onder dwangsom. Van een uitzonderlijk geval – zoals beschreven in 25. – is geen sprake, zodat de rechtbank deze gronden niet zal bespreken.
28. Aan een invorderingsbesluit moet een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag liggen [5] . Daarom moet de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot de verbeurte van een dwangsom worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundige persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundige persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden moeten op een duidelijke wijze worden vastgelegd. Dat kan in een schriftelijk rapport, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gebruikt. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een stuk zijn vastgelegd, moet een inzichtelijke beschrijving worden gegeven van wat is vastgesteld of waargenomen.
29. Het college heeft aan de invorderingsbesluiten de constateringen van 19 juli 2023 en 19 september 2023 ten grondslag gelegd. In het procesdossier bevindt zich een Rapport Brandveiligheid Kamerverhuur van 19 juli 2023 en een controlerapport Bouwen en Milieu van 20 september 2023.
29.1.
Uit het rapport van 19 juli 2023 volgt dat op 19 juli 2023 een inspectie heeft plaatsgevonden door een inspecteur. Uit dit rapport volgt verder dat er 9 verhuurbare wooneenheden zijn, dat er geen geldige gebruiksmelding is en dat er rookmelders zijn.
29.2.
Uit het rapport van 20 september 2023 volgt dat op 19 september 2023 een controle heeft plaatsgevonden door een toezichthouder. Uit het rapport volgt dat de toezichthouder heeft vastgesteld dat er op dat moment 9 personen op het adres [adres] wonen en dat er 9 slaapkamers in gebruik zijn. In het rapport zijn tevens de 9 inschrijvingen in de Basisregistratie persoonsgegeven op dit adres weergegeven. In het rapport is geconcludeerd dat niet is voldaan aan de last, dat er nog steeds sprake is van kamerverhuur en dat er geen sprake is van een ingediende melding brandveilig gebruik op het moment van de controle.
30. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het rapport van 19 juli 2023 niet aan de minimaal daaraan te stellen eisen. Het rapport bevat geen deugdelijke beschrijving van hetgeen de toezichthouder tot zijn conclusies heeft gebracht. Nu lastgeving 1 tweeledig is opgesteld, is niet alleen de administratieve controle op de melding brandveilig gebruik van belang, maar ook een fysieke controle waarbij geconstateerd wordt of de kamergewijze verhuur is gestaakt. Uit het rapport van 19 juli 2023 volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende hoe feitelijk hierop is gecontroleerd. Met het rapport van 20 september 2023 is de overtreding van lastgeving 1 voor 19 september 2023 wel voldoende aannemelijk gemaakt.
31. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep tegen de invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 gegrond zal verklaren, omdat deze zijn genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Zij zal die besluiten herroepen voor zover daarbij dwangsommen zijn ingevorderd vanwege de constatering die is neergelegd in het rapport van 19 juli 2023. Dit betekent dat het college uitsluitend de constateringen die zijn neergelegd in het rapport van 20 september 2023 ten grondslag kon leggen aan de invorderingsbesluiten. De rechtbank acht voor het overige geen bijzonderheden aanwezig die maken dat van invordering moet worden afgezien. De dwangsom van € 3.000,- voor ieder van eisers afzonderlijk is daarom terecht ingevorderd.

Conclusie en gevolgen

32. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 31 januari 2024 is ongegrond.
33. Het beroep gericht tegen de invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 is gegrond wat betreft het invorderen van de dwangsommen die betrekking hebben op de vermeende overtreding op 19 juli 2023. De rechtbank herroept daarom de invorderingsbesluiten voor zover dit ziet op de invordering € 3.000,- voor de vermeende overtreding op 19 juli 2023. Voor het overige blijven de invorderingsbesluiten in stand.
34. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 31 januari 2024 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 gegrond;
- herroept de invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 voor zover deze zien op de invordering van een dwangsom van € 3.000,- die is verbeurd wegens overtreding van lastgeving 1 op 19 juli 2023;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zoals bedoeld in de uitspraken van 30 januari 2024 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven: ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34.
4.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
5.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179.