15.1.Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
16. Niet in geschil is dat eisers na afloop van de bezwaartermijn bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten tot oplegging van de last onder dwangsom. Wel in geschil is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiseres I, eiser I en eiser II ontkennen namelijk de ontvangst van het besluit van 10 maart 2023.
17. Het college heeft de besluiten van 10 maart 2023 zowel per gewone post als per aangetekende verzending via Cycloon naar eisers afzonderlijk verstuurd.
18. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in een uitspraak van 2 oktober 2024het volgende overwogen: “Als een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Als het bestuursorgaan of de rechter op grond van de bevindingen van dat onderzoek concludeert dat PostNL het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht in de brievenbus achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk voor risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van PostNL ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belanghebbende aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat hij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de belanghebbende erin het vermoeden van regelmatige bezorging te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van die partij is aangeboden.”.
19. Cycloon is een bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postbedrijf. Gelet op een uitspraak van 16 juni 2020van de Centrale Raad van Beroep acht de rechtbank de onder 18. beschreven lijn van de Afdeling ook van toepassing op de aangetekende verzending via Cycloon.
20. Uit de door het college verstrekte verzendinformatie van Cycloon volgt dat het besluit van 10 maart 2023 op 13 maart 2023 en op 14 maart 2023 aan eiseres I is aangeboden en op 23 maart 2023 retour afzender is gestuurd. Ook volgt uit deze informatie dat eiseres I op 14 maart 2023 in de gelegenheid is gesteld een nieuwe bezorgafspraak in te plannen. De rechtbank concludeert op basis van deze informatie dat het besluit van 10 maart 2023 op regelmatige wijze op het adres van eiseres I is aangeboden. Eiseres I heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te twijfelen aan de door Cycloon verstrekte verzendinformatie. Het niet maken van een nieuwe bezorgafspraak komt hierbij voor haar risico. Dat eiseres I in de betrokken periode niet in Nederland verbleef, maakt dit niet anders. Het is haar verantwoordelijkheid om te controleren of te laten controleren of op haar adres post is ontvangen. Dat geldt ook voor de plaats van haar postbus waarbij het volgens haar vaker fout gaat bij de postbezorging. Ook dat valt binnen haar risicosfeer.
21. Uit de door het college verstrekte verzendinformatie van Cycloon volgt verder dat het besluit van 10 maart 2023 op 11 maart 2023 bij eiser I is bezorgd, op 11 maart 2023 bij eiser II is bezorgd en op 29 maart 2024 door eiseres II is afgehaald. De rechtbank ziet in de enkele ontkenning van de ontvangst door eiser I en eiser II geen aanleiding om te twijfelen aan de correcte aangetekende verzending van het besluit van 10 maart 2023 aan eiser I, eiser II en eiseres II.
22. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het college het besluit van 10 maart 2023 op de juiste wijze aan eisers heeft verzonden. De rechtbank acht hier verder geen bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat de termijnoverschrijding niet aan eisers kan worden toegerekend. Daarom heeft het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit van 31 januari 2024 is ongegrond.
De invorderingsbesluiten van 15 juli 2024
23. Het college heeft in de afzonderlijk aan eisers gerichte invorderingsbesluiten van 15 juli 2024 geconcludeerd dat op 19 juli 2023 en 19 september 2023 niet is voldaan aan lastgeving 1, dat daarmee € 6.000,- is verbeurd (€ 3.000,- per constatering per maand) en dat er geen reden is om af te zien van de invordering van dit bedrag. Eisers hebben de invordering betwist, zodat de rechtbank – gelet op artikel 5:39 van de Awb – de rechtmatigheid daarvan zal onderzoeken.
24. De rechtbank stelt voorop dat de ongegrond verklaring van het beroep tegen het bestreden besluit betekent dat de last onder dwangsom als rechtmatig wordt aangemerkt.
25. Uit vaste jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat een belanghebbende in de procedure tegen het invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
26. Eveneens volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. De rechtbank verwijst ook wat dit betreft naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling. Adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
27. Voor zover eisers wat betreft de invordering hebben gesteld dat geen sprake is van een brandonveilige situatie, dat de gemeente al wist dat er studentenverhuur in het pand plaatsvond, dat er geen gevolgen of risico’s voor derden zijn en dat de opgelegde last disproportioneel dan wel onevenredig is, overweegt de rechtbank dat dit in essentie gronden zijn die gericht zijn tegen de oplegging van de last onder dwangsom. Van een uitzonderlijk geval – zoals beschreven in 25. – is geen sprake, zodat de rechtbank deze gronden niet zal bespreken.
28. Aan een invorderingsbesluit moet een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag liggen. Daarom moet de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot de verbeurte van een dwangsom worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundige persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundige persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden moeten op een duidelijke wijze worden vastgelegd. Dat kan in een schriftelijk rapport, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gebruikt. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een stuk zijn vastgelegd, moet een inzichtelijke beschrijving worden gegeven van wat is vastgesteld of waargenomen.
29. Het college heeft aan de invorderingsbesluiten de constateringen van 19 juli 2023 en 19 september 2023 ten grondslag gelegd. In het procesdossier bevindt zich een Rapport Brandveiligheid Kamerverhuur van 19 juli 2023 en een controlerapport Bouwen en Milieu van 20 september 2023.