ECLI:NL:RBOVE:2025:6034

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
ak_25_1039
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht door eiser met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van eiser door het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland. Eiser was het niet eens met de intrekking van zijn bijstandsuitkering over de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024, waarbij een bedrag van € 3.128,60 werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij zich bezighield met een hennepkwekerij. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op volledige bijstand, indien hij aan de inlichtingenverplichting had voldaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en herroept de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk een operationele hennepplantage had, en dat de aangetroffen goederen niet voldoende zijn om te concluderen dat hij inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Eiser krijgt gelijk en het college moet het griffierecht en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1039

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.M. Melief),
en
het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland,verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. S. Ilkince en [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Eiser is het er niet mee eens dat het college zijn bijstandsuitkering over de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 heeft ingetrokken en tot een bedrag van € 3.128,60 heeft teruggevorderd. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de intrekking en terugvordering terecht zijn.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de intrekking en terugvordering komen te vervallen. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 31 juli 2024 heeft het college eisers recht op algemene en bijzondere bijstand over de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 ingetrokken en zijn bijstand tot een bedrag van € 3.128,60 teruggevorderd. Met het bestreden besluit van
12 februari 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1.
Eiser ontvangt sinds 18 augustus 2021 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Daarnaast ontvangt eiser sinds 15 februari 2024 periodiek bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
3.2.
Op 8 maart 2024 heeft de Politie Oost-Nederland (hierna: de politie) aan het college een melding gedaan. In de melding staat dat de politie op 1 februari 2024 bij de woning van eiser is geweest en dat de politie op 22 februari 2024 in die woning feiten en omstandigheden heeft aangetroffen waaruit blijkt dat daar een hennepkwekerij heeft gezeten waarbij de hennepplanten waren geoogst. Daarop heeft de Sociale Recherche Twente (hierna: SRT) nader onderzoek verricht. Dit heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van partijen
Standpunt college
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij niet bij het college heeft gemeld dat hij in de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 activiteiten heeft verricht die zijn gericht op het starten van een hennepkwekerij en het exploiteren daarvan. Volgens het college had eiser in die periode een hennepkwekerij in zijn woning.
4.2.
Het college stelt dat eiser over de periode van 15 december 2023 tot en met
22 februari 2024 geen recht heeft op algemene en bijzondere bijstand, omdat het college dit recht niet kan vaststellen. Het college heeft immers geen inzicht in de in het kader van de hennepkwekerij verrichte werkzaamheden en de daaruit ontvangen inkomsten of te ontvangen inkomsten. Daarom heeft het college eisers algemene en bijzondere bijstand over de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 ingetrokken.
4.3.
Het college zijn geen dringende redenen bekend, die zouden moeten leiden tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering.
4.4.
Dit alles heeft ertoe geleid dat het college de bijstand die eiser in de periode van
15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 ten onrechte heeft ontvangen van hem heeft teruggevorderd tot een bedrag van € 3.128,60.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de intrekking en terugvordering van zijn algemene en bijzondere bijstand onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid en/of onvoldoende zijn gemotiveerd.
5.1.
Volgens eiser heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Naar de mening van eiser blijkt uit het dossier niet dat op
22 februari 2024 in zijn woning een hennepkwekerij aanwezig was en dat daaruit is geoogst.
5.2.
Eiser verwijst naar de dagvaarding van 25 oktober 2024 en het voorwaardelijk sepot van 21 januari 2025. Eiser wijst erop dat het in huis hebben van spullen waarmee een wietkwekerij kan worden begonnen weliswaar strafbaar is, maar geen op geld waardeerbare activiteit of ander feit is dat in verband met de inlichtingenplicht gemeld had moeten worden.
5.3.
Verder vindt eiser van belang dat heel veel van de spullen die zijn aangetroffen tijdens het onderzoek gebruikt kunnen worden voor zijn hobby’s: tuinieren en een aquarium.
5.4.
Daarnaast verwijst eiser naar de verklaring van zijn GGD-begeleider tijdens de hoorzitting. Deze heeft verklaard dat hij nooit een wietlucht in het huis van eiser heeft geroken, terwijl hij daar wekelijks kwam in de periode in geding. Hij heeft ook nooit iets dergelijks van de gemeentelijke wijkhulp gehoord die er in die periode veel vaker kwam. Eiser is van mening dat het college deze personen nader had moeten bevragen.
5.5.
Verder stelt eiser dat de politie en buurbewoners een wietlucht geroken kunnen hebben, omdat eiser af en toe wel eens een stickie rookt.
5.6.
Eiser vindt dat er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. Eiser is een kwetsbare persoon, die zeer ontdaan is door deze kwestie.
Toetsingskader
6. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Overwegingen van de rechtbank
Goede procesorde
7.1.
Tijdens de zitting is besproken dat documenten, die partijen op 1 juli 2025, één dag voor de zitting, aan de rechtbank hebben toegestuurd, in verband met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.
Schending inlichtingenplicht
7.2.
Intrekking of herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking of herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
7.3.
Het college heeft het bestreden besluit met name gebaseerd op een rapport van SRT van
18 juli 2024 en een nader onderzoek van het college van 28 november 2024. Uit deze documenten blijkt het volgende.
7.4.1.
In het rapport van 18 juli 2024 van SRT bevindt zich een hennepbericht van
8 maart 2024 van de politie, dat is gebaseerd op processen-verbaal. Hierin staat dat buurbewoners de politie tijdens de surveillance hebben aangesproken en hebben gemeld dat eiser zich bezighoudt met drugszaken. De politie heeft op 1 februari 2024 door een openstaande poort gezien dat bij de woning meerdere benodigdheden stonden voor het kweken van hennepplanten. Daarnaast was te zien dat het zolderraam was afgeplakt.
7.4.2.
In het rapport van SRT staat verder dat de politie op 22 februari 2024 in de woning van eiser onderzoek heeft gedaan. De politie heeft gezien dat in de woning hennepbenodigdheden lagen, zoals diverse mestsoorten en een snoeischaar. Ook stonden in de bijkeuken naast de voordeur meerdere isolatiematerialen. De bijkeuken werd tevens als wasruimte gebruikt. In deze ruimte heeft de politie een zeer scherpe lucht geroken die herkend werd als een henneplucht. In de bijkeuken bevond zich ook een houten kweekruimte. Deze kweekruimte was met een trap te betreden. In de kweekruimte van ongeveer 6 m² heeft de politie aangetroffen: 1 slakkenhuis, 2 armaturen, 1 led-kweeklamp, 3 transformatoren, 1 assimilatielamp, 2 dompelpompen, 1 stekkerdoos met tijdsschakelaar, 1 PH-meter, 23 grote kweekpotten en 2 stekkweekbakken.
7.4.3.
Met het nadere onderzoek van 28 november 2024 heeft het college foto’s aan het dossier toegevoegd. Op deze foto’s is het volgende te zien: ongebruikte en gebruikte rollen isolatiemateriaal, in de kweekruimte een hoeveelheid kweekpotten, die gebruikt worden in hennepkwekerijen, een afzuigmotor, een led-kweeklamp, een dekzeil, een stekkerdoos met tijdschakelaar en potgrond op de vloer. Verder tonen de foto’s een slakkenhuis, transformatoren, een assimilatielamp, een led-kweeklamp, PH-meters, een voedingsmeter, potgrondresten, ongeopende zakken met potgrond, een net, groei- en bloeimiddelen, resten van hennepplanten, kettingen en kabels, een vuilniszak met 2 armaturen, gebruikte stekbakjes, een gebruikte afvoerslang en een gebruikte dompelpomp en een bewateringsysteem. Volgens de sociaal rechercheur van SRT kunnen deze goederen gebruikt worden voor een hennepkwekerij en zijn ze te specialistisch voor huis-, tuin- en keukenkweken.
7.4.4.
In het rapport van SRT bevindt zich ook een proces-verbaal van verhoor van eiser van 14 mei 2024. Verder hebben twee sociaal rechercheurs van SRT met eiser gesproken op
31 mei 2024. Eiser heeft op 14 mei 2024 verklaard dat hij zijn huis in Duitsland leeg moest halen en heeft op 31 mei 2024 gezegd dat de spullen uit zijn vorige woning uit Duitsland komen. Hij heeft uitgelegd dat hij een bouwbedrijf heeft gehad en dat hij daarvoor een aantal goederen gebruikte. Hij gebruikte onder andere een afzuiger voor het zagen van gipsplaten, de PH-meter en de tijdschakelaar waren voor zijn aquarium. Verder heeft eiser op 14 mei 2024 verklaard dat hij in 2023 een keer viooltjes, Afrikaantjes en vlinderstruiken heeft gemaakt, niet gekweekt. Hij brak alleen een takje af en zette dat vervolgens weer in de aarde. Eiser heeft gezegd dat hij de potgrond zelf in de kweekruimte heeft neergelegd. De kweekpotten en andere spullen heeft hij niet weggegooid, omdat ze kostbaar zijn. Eiser heeft op 31 mei 2024 gesteld dat hij niet wist dat het hebben van bepaalde attributen strafbaar is.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college met wat onder 7.4.1. tot en met 7.4.4. is vermeld aannemelijk heeft gemaakt dat eiser activiteiten heeft verricht die zijn gericht op (het starten van) een hennepkwekerij. Dat eiser de aangetroffen spullen alleen gebruikte of gebruikt heeft voor zijn bouwbedrijf, zijn aquarium en tuinieren vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Uit de waarnemingen van de politie in combinatie met de aangetroffen goederen heeft het college mogen concluderen dat eiser zich bezighield met een hennepkwekerij.
7.6.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat het verrichten van activiteiten die zijn gericht op (het starten van) een hennepkwekerij wordt aangemerkt als een omstandigheid waarvan eiser redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Of het in bezit hebben van de spullen strafbaar is, is niet van belang. Het gaat erom dat de goederen gebruikt werden voor (het starten van) een hennepkwekerij. Daarvan had eiser het college direct mededeling moeten doen, ongeacht of daaruit inkomsten werden verworven. Eiser heeft dit niet gedaan, zodat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Vaststellen van het recht op bijstand
7.7.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [2] De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7.7.1.
De hennepgerelateerde goederen waren volgens het hennepbericht van 8 maart 2024 gebruikt. De politie stelt dat dit onder andere blijkt uit de stof die op de armaturen lag. Verder vindt de politie van belang dat zand is aangetroffen in de stekbakken en plantenpotten en dat in de kweekruimte potgrondresten lagen. Ook wijst de politie op een gedroogde henneptop die in de woonkamer onder de bank lag, plantenresten op zolder in twee bakken, die afkomstig zijn van hennep en stukjes resten van planten in een geopende koelbox, die groen/bruin van kleur waren. In de brief van 28 november 2024 heeft het college voorts gewezen op onder meer het proces-verbaal van 9 maart 2024. Daarin staat dat de medewerker van de politie op basis van kennis en ervaring aan de hand van de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, heeft geconstateerd dat de aangetroffen plantenresten hennepresten waren.
7.7.2.
Tijdens het verhoor op 14 mei 2024 heeft eiser echter verklaard dat hij verslaafd is aan tabak en wiet en dat hij medicinaal wiet gebruikt voor zijn rug in verband met een
auto-ongeluk in 2016. Ook heeft eiser op 14 en 31 mei 2024 verklaard dat geen sprake was van een geoogste hennepplantage, dat niet is geoogst en dat hij niet heeft gekweekt. Volgens hem waren de aangetroffen plantenresten geen hennepplantresten. Hij heeft diverse malen gesteld dat hij geen kwekerij had. Over de aangetroffen gedroogde henneptop en de plantenresten, die volgens de politie afkomstig zijn van hennep, heeft eiser op 31 mei 2024 gezegd dat dit niet klopt, dat de politie er gewoon naast zit. Eiser heeft verklaard dat in zijn woning geen hennepkwekerij was en dat hij geen kwekerij heeft gehad.
7.7.3.
Het college heeft in de brief van 28 november 2024 ook gewezen op een proces-verbaal van 24 mei 2024. Daarin heeft de politie vermeld dat eiser in de periode november 2023 tot februari 2024 een stroomverbruik van 1200 kilowattuur (kWh) heeft, terwijl hij zonnepanelen heeft. Het college verwijst ook naar een proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2024 van de sociaal rechercheur. Volgens dit proces-verbaal heeft een politiemedewerker een collega horen zeggen dat Enexis voor de politie geen rapport had opgemaakt, dat de Enexis-rapporteur ter plaatse de meter had uitgelezen en hierdoor kon zien dat in de woning een verhoogd elektraverbruik was. Het college heeft uitgezocht dat een eenpersoonshuishouden gemiddeld 1.750 kWh per jaar aan stroom verbruikt. In dit licht vindt het college een stijging van 1200 kWh in een periode van drie maanden terwijl zonnepanelen aanwezig zijn, opmerkelijk.
7.7.4.
Eiser heeft er op 14 mei 2024 echter op gewezen dat het verhoogde verbruik van elektriciteit vanaf november 2023 over drie maanden kan worden verklaard, doordat hij in die periode minder sliep.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat het college er ten onrechte vanuit gaat dat niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiser in de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden.
7.8.1.
Het college heeft aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen goederen, het zand, de potgrondresten, de plantenresten en de henneptop gerelateerd zijn aan hennep. Maar de rechtbank is van oordeel dat, gelet op eisers verklaringen, door hem voldoende aannemelijk is gemaakt dat in de bedoelde periode niet is geoogst. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.8.2.
Eiser heeft bij zijn beroep een dagvaarding van 25 oktober 2024 gevoegd. Daaruit blijkt dat hij ervan werd verdacht dat hij op of omstreeks 22 februari 2024 te Denekamp, gemeente Dinkelland, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. De Officier van Justitie (hierna: OvJ) heeft eiser in een brief van
21 januari 2025 gemeld dat hij voor dit feit onder voorwaarden niet zal worden vervolgd, omdat een niet-strafrechtelijk ingrijpen de voorkeur verdient. Deze tenlastelegging en sepotbeslissing maken het minder aannemelijk dat in de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 daadwerkelijk is geoogst. Ze zien immers alleen op het voorhanden hebben van spullen die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten. De OvJ was kennelijk de mening toegedaan dat er onvoldoende bewijs was voor een strafrechtelijke vervolging voor hennepteelt. Deze tenlastelegging en sepotbeslissing ondersteunen daarmee eisers verklaringen ten aanzien van de afwezigheid van enige oogst.
7.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom met zijn verklaringen, in het bijzonder nu deze ondersteund worden door de tenlastelegging en de sepotbeslissing, aannemelijk gemaakt dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige bijstand zou hebben gehad.
7.10.
Aan het voorgaande doet geen afbreuk dat sprake is geweest van een verhoogd stroomverbruik van november 2023 tot februari 2024. Het college gaat daarbij namelijk uit van een algemene aanname over het gemiddelde stroomverbruik, terwijl eiser voor het verhoogde elektriciteitsverbruik een plausibele verklaring geeft. Bovendien mag algemeen bekend worden verondersteld dat het verbruik van energie gedurende de wintermaanden hoger kan zijn, terwijl zonnepanelen in die periode aanzienlijk minder stroom opwekken. Tegen die achtergrond is een stroomverbruik van 1200 KWH over drie aaneensluitende maanden in de koudere en donkerste periode van het jaar ook niet zonder meer opvallend te noemen.
7.11.
Dat verder een enkele henneptop en wat plantenresten zijn aangetroffen, doet evenmin afbreuk aan het voorgaande, nu deze ook alleen gerelateerd kunnen zijn aan de wiet die eiser gebruikt.
7.12.
Aldus is het door het college aan de besluitvorming ten grondslag gelegde bewijsmateriaal voldoende weerlegd door de verklaringen van eiser die worden ondersteund door de door hem overgelegde tenlastelegging en sepotbeslissing. Het bewijsmateriaal is daarmee onvoldoende om vast te kunnen stellen dat in de woning van eiser een operationele hennepplantage aanwezig was, zodat onvoldoende aannemelijk is dat eiser hieruit inkomsten heeft genoten. Het college is er dan ook ten onrechte vanuit gegaan dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiser had in de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 recht op volledige bijstand.
7.13.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college eisers algemene en bijzondere bijstandsuitkering over de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 ten onrechte heeft ingetrokken en ten onrechte de bijstand tot een bedrag van € 3.128,60 heeft teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 54, derde lid en artikel 58, eerste lid, van de PW. Dit leidt ertoe dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende SRT-rapportages de intrekking en de terugvordering van de bijstand van eiser niet kunnen dragen. De rechtbank is er daarom ook van overtuigd dat als het college opnieuw op het bezwaar zou moeten beslissen, hij tot de conclusie zal komen dat de intrekking en terugvordering geen stand kan houden. Om die reden neemt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het besluit van 31 juli 2024 wordt herroepen en dat de intrekking van eisers bijstandsuitkering over de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 en de terugvordering van zijn bijstand tot een bedrag van € 3.128,60 komen te vervallen.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 februari 2025;
- herroept het besluit van 31 juli 2024;
- bepaalt dat de intrekking van eisers algemene en bijzondere bijstandsuitkering over de periode van 15 december 2023 tot en met 22 februari 2024 en de terugvordering van zijn bijstand tot een bedrag van € 3.128,60 komen te vervallen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen moet vergaren.
Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de PW bepaalt dat, voor zover hier van belang, de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de PW bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand, herziet dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lid, van de PW bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.zie Centrale Raad van Beroep (CRvB) 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9977, CRvB 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3298 en CRvB 8 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:556
2.Zie onder meer CRvB 8 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:556.