ECLI:NL:RBOVE:2025:6678

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
AK_25_861
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontslag politieambtenaar wegens ongeschiktheid en andere gronden

In deze zaak gaat het om het beroep van een politieambtenaar tegen zijn ontslag door de korpschef, dat primair is verleend wegens ongeschiktheid en subsidiair op andere gronden. De rechtbank Overijssel heeft op 18 november 2025 uitspraak gedaan. De eiser, die sinds 1 november 2002 in dienst is bij de politie, betwistte zijn ontslag en voerde aan dat hij niet ongeschikt was en dat er onvoldoende reden was voor ontslag op andere gronden. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet kon stellen dat de eiser ongeschikt was voor zijn functie, omdat er geen verbeterkans was geboden en het ontslagbesluit niet op andere gronden kon worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de korpschef. De rechtbank benadrukte dat het aan de korpschef is om te beslissen of het ontslagbesluit wordt gehandhaafd of ingetrokken. De eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/861

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. N. Entzinger),
en

de korpschef van politie

(gemachtigde: mr. J.J. van den Berg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van [eiser] tegen het besluit van de korpschef, waarbij hem primair ontslag is verleend wegens ongeschiktheid en subsidiair ontslag is verleend op andere gronden. [eiser] is het niet eens met dit ontslagbesluit. Hij voert aan dat hij niet ongeschikt is en dat er ook onvoldoende reden is voor een ontslag op andere gronden. Volgens hem had de korpschef hem de kans moeten bieden om op een andere afdeling te re-integreren.
1.1.
De rechtbank oordeelt dat de korpschef zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat [eiser] ongeschikt is voor het ambt van politieambtenaar. Ook heeft de korpschef het ontslagbesluit op andere gronden niet kunnen nemen. De korpschef was daarom onbevoegd om [eiser] ontslag te verlenen. [eiser] krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding en procesverloop

2. [eiser] is sinds 1 november 2002 in dienst bij de politie, meest recent in de functie van bedrijfsvoeringsspecialist B binnen de Dienst Bedrijfsvoering, team Planning en Capaciteitsmanagement in de Eenheid Noord-Nederland.
2.1.
Op 30 januari 2023 heeft de leidinggevende van [eiser], [naam 2], hem een aanzegging gedaan van een traject ter verbetering van zijn functioneren. Hierbij is onder verwijzing naar een aantal incidenten opgemerkt dat het onvoldoende functioneren voornamelijk ziet op houding- en gedragsaspecten.
2.2.
Op 20 februari 2023 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Bijna 5 maanden later is hij beter gemeld. Vervolgens kreeg [eiser] een opdracht om re-integratie werkzaamheden te starten binnen de sector bedrijfsvoering onder leiding van de heer [naam 1]. Kort daarop is [eiser] opnieuw ziek gemeld. De bedrijfsarts spreekt van situationele arbeidsongeschiktheid en adviseert onder meer om de mogelijkheden te onderzoeken tot het oplossen van de verstoorde onderlinge arbeidsrelatie middels mediation en re-integratie elders te laten plaatsvinden.
2.3.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgaande re-integratie opdracht, welke bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard omdat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar open staat.
2.4.
Op 31 mei 2024 heeft de korpschef het voornemen geuit om [eiser] primair ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid en subsidiair ontslag te verlenen op andere gronden.
2.5.
[eiser] heeft een zienswijze ingediend.
2.6.
Met het besluit van 2 augustus 2024 heeft de korpschef besloten om [eiser] primair ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid en subsidiair ontslag te verlenen op andere gronden.
2.7.
[eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.8.
Op 7 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden van de Bezwaaradviescommissie HRM. Deze commissie heeft op 13 februari 2025 advies uitgebracht en geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het ontslagbesluit te herroepen. Kort samengevat was volgens de bezwaaradviescommissie zowel voor als na de aanzegging van het verbetertraject geen sprake van functieongeschiktheid. Wel is sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en een vertrouwensbreuk, maar omdat geen inspanningen zijn verricht om [eiser] te herplaatsen, is er geen grond voor ontslag.
2.9.
[eiser] heeft op 17 februari 2025 een beroep wegens het niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland.
2.10.
De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep met een verwijzingsbeslissing van 27 februari 2025 doorgezonden naar de rechtbank Overijssel.
2.11.
Met het bestreden besluit van 10 maart 2025 op het bezwaar van [eiser] heeft de korpschef besloten om het advies van de bezwaaradviescommissie niet over te nemen, maar het bezwaar van [eiser] ongegrond te verklaren en het ontslagbesluit in stand te laten.
2.12.
Het beroep van [eiser] tegen het niet tijdig beslissen heeft, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het bestreden besluit.
2.13.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.14.
De korpschef heeft het bestreden besluit met het besluit van 23 september 2025 bekrachtigd.
2.15.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], de gemachtigde van [eiser], de gemachtigde van de korpschef, B.W. [naam 2] en H.J.W. van Klaveren.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. De korpschef heeft [eiser] primair ontslag verleend wegens gebleken ongeschiktheid [1] en subsidiair op andere gronden [2] .
3.1.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat het [eiser] ontbreekt aan de eigenschappen, mentaliteit of instelling die vereist zijn voor het op goede wijze vervullen van de functie. Volgens de korpschef bestond er voorafgaand aan de aanzegging van 30 januari 2023 voldoende aanleiding voor de start van een verbetertraject. De korpschef wijst ter onderbouwing op een aantal stukken die ook genoemd zijn in de aanzegging van het verbetertraject. Vervolgens heeft [eiser] volgens de korpschef evident niet tot herstel van de arbeidsrelatie willen komen, omdat [eiser] in discussie ging over de genoemde incidenten in plaats van mee te werken aan mediation en geen zelfreflectie toonde. Daarbij komt dat [eiser] enkele gedragingen heeft verricht die op zichzelf grensoverschrijdend en laakbaar zijn, zoals het maken van heimelijke opnames, het heimelijk indienen van een klacht over zijn leidinggevende, het aanzetten van een collega om zijn personeelsdossier in te zien en het gebruik van zijn werkmail door zijn partner. Deze gedragingen zijn op zichzelf maar ook in samenhang ongepast. Daarmee heeft [eiser] volgens de korpschef met name in de periode ná de aanzegging de ongeschiktheid voor zijn functie getoond.
3.2.
De korpschef heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding, dat niet van de korpschef verlangd kan worden dat het dienstverband wordt voortgezet. In dat kader is van belang dat [eiser] heeft nagelaten om zich in te spannen om de relatie te verbeteren en zelfs contraproductieve gedragingen heeft verricht. Volgens de korpschef heeft [eiser] geen pogingen ondernomen om tot herstel te komen. Er bestond geen aanleiding tot het (nader) verkennen van de mogelijkheden tot herplaatsing binnen de organisatie.
Beroep wegens het niet tijdig beslissen
4. De rechtbank is van oordeel dat het (proces)belang van [eiser] bij een beslissing van de rechtbank over het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, is weggevallen. De korpschef heeft immers met het bestreden besluit beslist op het bezwaar van [eiser].
4.1.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Ontslag wegens ongeschiktheid
5. [eiser] voert aan dat de korpschef ten onrechte heeft gesteld dat hij ongeschikt is voor het ambt van politiefunctionaris. Hij betwist dat sprake is van een langere tijd verminderd functioneren. [eiser] ontkent dat hij voorafgaand aan de aanzegging is aangesproken op zijn functioneren. Verder stelt [eiser] dat de korpschef hem geen inzicht heeft gegeven in de gewenste verbetering, omdat na de aanzegging geen gesprekken meer hebben plaatsgevonden over de inhoud van het verbetertraject. [eiser] stelt verder dat de korpschef hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij verschillende juridische wegen heeft bewandeld. [eiser] concludeert dat geen sprake is van ongeschiktheid voor de functie. In dat kader wijst hij op de positieve evaluatie die [naam 1] heeft opgesteld in het kader van zijn re-integratie. Tot slot stelt [eiser] dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te verbeteren.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Uit vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [4] volgt dat de ongeschiktheid voor de functie zich dient te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. [5] Uit de rechtspraak volgt verder dat het bestuursorgaan de ongeschiktheid voor het vervullen van de functie aannemelijk moet maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. [6] Verder is volgens vaste rechtspraak [7] een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is slechts anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet geconcludeerd kan worden dat bij [eiser] sprake was van functieongeschiktheid voorafgaand aan de aanzegging ter verbetering op 30 januari 2023. [eiser] heeft op de zitting concreet betwist dat hij voorafgaand aan de aanzegging meermaals is aangesproken op zijn functioneren. De korpschef heeft enkele documenten overgelegd, zoals een interne memo van [naam 2] en een voorbereiding van [naam 2] voor een ontwikkelgesprek met [eiser], maar hieruit blijkt niet dat [eiser] daadwerkelijk op zijn functioneren is aangesproken. Het komt voor risico van de korpschef dat geen documenten zijn waaruit volgt dat [eiser] eerder op zijn functioneren is aangesproken, zoals een formeel gespreksverslag. Nu [eiser] dat concreet heeft betwist, volgt de rechtbank die betwisting.
5.4.
De korpschef heeft haar standpunt dat sprake is van functieongeschiktheid met name gestoeld op het handelen van [eiser] ná de aanzegging op 30 januari 2023. De korpschef wijst op concrete gedragingen, zoals het maken van heimelijke opnames van voortgangsgesprekken, het zich schofferend en intimiderend uitlaten tegenover [naam 2] en het aanzetten van een collega tot het bekijken van zijn personeelsdossier, om dit vervolgens te melden als datalek bij de organisatie. Ook heeft [eiser] mogelijke oplossingen van het conflict met [naam 2] via mediation afgehouden, ondertussen heimelijk een klacht ingediend over [naam 2] en zijn partner gebruik laten maken van zijn werkmail.
5.5.
[eiser] heeft op de zitting gesteld dat voor verschillende gedragingen een andere verklaring is, die hij ten onrechte niet heeft kunnen geven omdat er geen inhoudelijk gesprek mogelijk was, en dat meerdere van zijn gedragingen dan ook onjuist zijn geïnterpreteerd door de korpschef.
5.6.
De rechtbank is van oordeel uit het dossier kan worden geconcludeerd dat sprake is van een arbeidsconflict tussen [eiser] en zijn leidinggevende [naam 2]. De rechtbank ziet verder, evenals de bezwaaradviescommissie, dat de starre houding van [eiser] het arbeidsconflict met [naam 2] heeft versterkt. De rechtbank is van oordeel dat dit arbeidsconflict heeft geleid tot situationele ongeschiktheid, zoals ook de bedrijfsarts in juli 2023 heeft geconcludeerd. Anders dan de korpschef ziet de rechtbank hierin echter onvoldoende aanleiding om te stellen dat [eiser] ongeschikt is voor het ambt van politiefunctionaris. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de gedragingen die de korpschef aan [eiser] tegenwerpt, zoals het onvoldoende meewerken aan mediation, het opnemen van vertrouwelijke gesprekken en het gelijktijdig indienen van een klacht tegen [naam 2], allemaal voortkomen uit het conflict met [naam 2]. Van ongeschiktheid los van dit conflict, is niet gebleken. Hierbij acht de rechtbank van belang dat [eiser] in het kader van zijn re-integratie heeft gewerkt in het team van [naam 1] en dat deze op 29 februari 2024 een positieve evaluatie over [eiser] heeft geschreven. In deze evaluatie staat beschreven dat [eiser] goed reflecteert op zijn eerdere houding en gedrag, dat [naam 1] vaststelt dat [eiser] steeds minder primair begint te reageren en dat dit ertoe leidt dat hij erg zelfstandig kan werken en met verrassingen en/of oplossingsrichtingen komt. [naam 1] concludeert daarbij dat hij buitengewoon content is met de positieve ontwikkelingen, zowel op houding/gedrag als het niveau van het werk. De korpschef heeft erop gewezen dat aan deze evaluatie beperkte waarde moet worden gehecht, omdat de werkzaamheden in het team van [naam 1] lager zouden liggen dan [eiser]’s reguliere werkzaamheden en dat [naam 1] niet op de hoogte zou zijn van [eiser]’s contraproductieve gedragingen tijdens zijn re-integratie. Dat doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat hieruit wel volgt dat [eiser] los van zijn conflict met [naam 2] in staat is om te functioneren binnen de politieorganisatie, ook al was toen mogelijk nog geen sprake van volledige re-integratie op het niveau van [eiser]’s functie. Uit de evaluatie van [naam 1] volgt dat [eiser] in staat is om zich nog te verbeteren. Deze verbeterkans heeft de korpschef hem niet geboden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de korpschef niet bevoegd was om [eiser] ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid.
Ontslag op andere gronden
6. [eiser] voert aan dat ook geen aanleiding bestaat voor een ontslag op andere gronden. Hij betwist dat sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie met de politieorganisatie. [eiser] meent dat geen sprake is van een impasse en dat – eventueel met behulp van een mediator – mogelijkheden bestaan om tot herstel van de arbeidsrelatie te komen. Daarnaast voert [eiser] aan dat de korpschef ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of er mogelijkheden bestaan tot herplaatsing.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak [8] van de hoogte bestuursrechter, kan deze ontslaggrond worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Dat impliceert dat ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van een arbeidsconflict en daarmee van een verstoorde arbeidsverhouding tussen [eiser] en zijn leidinggevende [naam 2]. Ook op de zitting is daarvan gebleken.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de korpschef zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding met de gehele politieorganisatie. Volgens de korpschef is sprake van zodanig kenmerkend gedrag van [eiser], dat ditzelfde gedrag in de toekomst wordt verwacht. Ter onderbouwing heeft de korpschef gewezen op verklaringen van Van Klaveren en Van Norren die zij hebben afgelegd in het kader van de klacht van [eiser] tegen [naam 2]. Dit zijn echter verklaringen van mensen uit het team van [eiser] (en [naam 2]) en de verklaringen zien met name op de periode van ná de aanzegging. De korpschef heeft ook benadrukt dat [eiser] grensoverschrijdende gedragingen heeft verricht, zoals het schofferend en intimiderend uitlaten jegens [naam 2] en het maken van opnames van (vertrouwelijke) gesprekken tussen hen. De rechtbank leest hierin weliswaar een bevestiging dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen [eiser] en [naam 2], maar dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de arbeidsverhouding met de gehele politieorganisatie is verstoord. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet zij de gedragingen van [eiser] in het kader van zijn situationele ongeschiktheid om in het team van [naam 2] te werken. Ook hierbij is de evaluatie van [naam 1] van 29 februari 2024 van belang. Naar het oordeel van de rechtbank valt hieruit op te maken dat de verstoorde arbeidsrelatie tussen [eiser] en [naam 2] niet per definitie doorwerkt in de arbeidsrelatie tussen [eiser] en een ander team binnen de politieorganisatie.
6.4.
De rechtbank is, in het verlengde hiervan, van oordeel dat ten tijde van het ontslagbesluit onvoldoende duidelijk was dat herplaatsing elders binnen de politieorganisatie niet mogelijk was of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten was. De korpschef heeft niet ontkend dat geen concrete inspanningen zijn verricht tot herplaatsing, maar heeft ter zitting gesteld dat het vinden van een plek voor de re-integratie van [eiser] al lastig was en dat (daarom) geen resultaat te verwachten was van verdere inspanningen tot herplaatsing. Gelet op de grootte van de politieorganisatie en het lange werkverleden van [eiser] bij de politieorganisatie, had van de korpschef mogen worden verwacht dat concreet zou worden onderzocht of herplaatsing mogelijk was voor [eiser]. De niet onderbouwde stelling van de korpschef dat daar weinig vertrouwen in is, gelet op de specialistische en geografische beperkingen, is onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat hiervan geen resultaat te verwachten is.
6.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de korpschef niet bevoegd was ontslag te verlenen op andere gronden.
Overige beroepsgronden
7. [eiser] voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Awb en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7.1.
Uit het voorgaande volgt al dat het bestreden besluit gebreken bevat en om die reden niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding meer om deze beroepsgronden van [eiser] te bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op [eiser]’s bezwaar is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit is gegrond.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de korpschef een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.2.
De rechtbank benadrukt dat het voorgaande niet betekent dat [eiser] weer in dienst is bij de politie. De rechtbank heeft het ontslagbesluit van 2 augustus 2024 namelijk bewust niet herroepen. Dat komt omdat het verlenen van ontslag een discretionaire bevoegdheid van de korpschef betreft, waarbij de korpschef beoordelingsruimte heeft. Het is daarom aan de korpschef om in een nieuwe beslissing op bezwaar te beslissen of het ontslagbesluit wordt gehandhaafd of ingetrokken.
8.3.
Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht aan [eiser] vergoeden en krijgt [eiser] ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De korpschef moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt voor de kosten van rechtsbijstand € 1.814,- omdat de gemachtigde van [eiser] een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. [eiser] heeft daarnaast in het ingevulde formulier proceskosten verzocht om vergoeding van zijn reiskosten van in totaal € 51,56. De rechtbank stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding daarom vast op € 1.865,56.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 10 maart 2025;
- draagt de korpschef op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 194,- aan [eiser] moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 1.865,56 aan proceskosten aan [eiser].
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 94, eerste lid, onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
2.Zoals bedoeld in artikel 95, eerste lid, van het Barp.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1239.
4.De Centrale Raad van Beroep.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1548.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:861.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1289.