ECLI:NL:RBOVE:2025:7326

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
ak_24_2820
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om intrekking en actualisatie van omgevingsvergunningen ForFarmers en handhaving tegen overlast

Deze uitspraak betreft de verzoeken van eisers om een aantal omgevingsvergunningen voor de diervoederfabriek van ForFarmers in te trekken of te actualiseren, en om handhavend op te treden tegen ForFarmers wegens overlast van geluid, stof en geur. Het college heeft het handhavingsverzoek voor geluid toegewezen en ForFarmers een last onder dwangsom opgelegd, maar de overige verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van één eiser niet-ontvankelijk is omdat hij is verhuisd, en dat de overige beroepen ongegrond zijn. De rechtbank concludeert dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom niet te lang is en dat er geen overtredingen zijn geconstateerd die aanleiding geven om de omgevingsvergunningen te actualiseren of in te trekken. De rechtbank bevestigt dat de verzoeken van eisers terecht zijn afgewezen, en dat de afwijzing van hun verzoeken in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2820

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp (hierna: Middelkamp)),
en
het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder (hierna: het college)
(gemachtigden: mr. R. Orie en mr. B.R. Tadema).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
ForFarmers Nederland B.V.uit Delden (hierna: ForFarmers) (gemachtigde: E.L. Bos).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verzoeken van eisers om een aantal omgevingsvergunningen van ForFarmers in te trekken of te actualiseren en om handhavend op te treden tegen ForFarmers wegens overlast van geluid, stof en geur. Het college heeft het handhavingsverzoek voor het aspect geluid toegewezen en ForFarmers naar aanleiding daarvan een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft de overige verzoeken afgewezen. Eisers zijn het niet eens met de begunstigingstermijn die is verbonden aan de last onder dwangsom. Ook zijn zij het niet eens met de afwijzing van hun overige verzoeken. Verder zijn eisers het er niet mee eens dat het college het bezwaar van één van hen niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij is verhuisd. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of de niet-ontvankelijkverklaring terecht is, of de begunstigingstermijn te lang is en of het college de overige verzoeken terecht heeft afgewezen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het bezwaar van één van de eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep niet-ontvankelijk is, voor zover het is ingesteld namens een andere eiser. Daarnaast komt de rechtbank tot het oordeel dat de begunstigingstermijn niet te lang is en dat het college de overige verzoeken van eisers terecht heeft afgewezen
.Er zijn geen overtredingen geconstateerd en wat eisers hebben aangevoerd geeft geen aanleiding om de omgevingsvergunningen van ForFarmers te actualiseren of in te trekken. De overige eisers krijgen dus ook geen gelijk en hun beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met een besluit van 2 november 2023 heeft het college de verzoeken van eisers deels toegewezen en deels afgewezen. Met een besluit van 25 april 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van één eiser tegen het besluit van 2 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard, heeft het college het bezwaar van de overige eisers ongegrond verklaard en is het college bij het besluit van 2 november 2023 gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. Eisers werden op de zitting vertegenwoordigd door Middelkamp. Namens het college zijn zijn gemachtigden en [naam 1] verschenen. Namens ForFarmers zijn haar gemachtigde en [naam 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
3.1.
ForFarmers exploiteert een fabriek voor het produceren van diervoeders aan de [adres 1] (hierna: de fabriek). De fabriek staat op een industrieterrein en heeft een eigen kade aan het Twentekanaal voor het laden en lossen van schepen.
3.2.
Met een besluit van 25 september 2015 heeft het college aan ForFarmers een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor het produceren van diervoeders aan de [adres 1] (hierna: de natuurvergunning).
3.3.
Met een besluit van 8 februari 2017 heeft het college aan ForFarmers een omgevingsvergunning verleend voor het verhogen van de schoorsteen van 55 naar 70 meter boven het maaiveld en het veranderen en in werking hebben van de gehele inrichting (hierna: de revisievergunning).
3.4.
Met een besluit van 21 juli 2017 heeft het college aan ForFarmers een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van vier graansilo’s bij de loskade van de inrichting (hierna: de vergunning voor de silo’s).
3.5.
In een brief van 29 april 2023 hebben eisers het college verzocht om:
de natuurvergunning, revisievergunning en vergunning voor de silo’s in te trekken;
handhavend op te treden tegen de overtreding van de voor het bedrijf geldende geur-, geluid- en stofvoorschriften en tegen het in werking hebben van de inrichting in afwijking van de verleende omgevingsvergunningen;
handhavend op te treden tegen het in werking hebben van de inrichting zonder toereikende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb);
e bestaande vergunningen van ForFarmers te actualiseren.
3.6.
Op 16 mei 2023 heeft de Omgevingsdienst Twente (hierna: de ODT) een controle uitgevoerd bij de fabriek op de aspecten geluid, geur en stof. De bevindingen van deze controle staan in een rapport van 14 maart 2024. In het rapport staat dat de geluidsbelasting van de afzuiging van de hamermolens 1 en 2 wordt geschat op minimaal 100 dB en dat deze, voor zover geconstateerd, niet is voorzien van een geluiddemper. In het rapport wordt onder meer geconcludeerd dat wordt voldaan aan de geurvoorschriften uit de omgevingsvergunning, dat in die vergunning geen voorschriften staan over stof, dat veel maatregelen zijn getroffen om stofverspreiding te voorkomen en dat daaraan regelmatig onderhoud wordt gepleegd.
3.7.
Op 26 juni 2023 heeft de ODT opnieuw een controle uitgevoerd bij de fabriek op de aspecten stof en geluid. De bevindingen van deze controle staan in een rapport van 14 maart 2024. In het rapport staat dat een bronmeting is uitgevoerd bij de meest overheersende geluidsbron, namelijk de afzuiging van de hamermolens 1 en 2 op het dak. Verder staat in het rapport dat tijdens de controle stofwolken zichtbaar waren bij het lossen van een schip, dat daarbij goed te zien was dat de afzuiging doelmatig werkt en dat geen stofverspreiding op andere plaatsen is geconstateerd. In een rapport van de ODT van 2 augustus 2023 staat dat uit de meetresultaten blijkt dat het geluidvermogenniveau van de hamermolens 103,5 dB(A) is, terwijl bij de invoer van het rekenmodel voor het akoestisch rapport van 28 januari 2016 is uitgegaan van een geluidvermogenniveau van 85,6 dB(A).
3.8.
Met een besluit van 6 oktober 2023 heeft het college ForFarmers onder oplegging van een dwangsom gelast om de overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen en beëindigd te houden door vóór 31 december 2023 te voldoen aan het langtijdgemiddeldebeoordelings-niveau zoals staat aangegeven in voorschrift 7.2.1 van de vergunning van 8 februari 2017. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat uit geluidsmetingen is gebleken dat het geluidsvermogen van de uitlaat van de hamermolens 1 en 2 hoger is dan het vermogen waarvan is uitgegaan in de revisievergunning en dat daardoor het langtijdgemiddelde-beoordelingsniveau ter plaatse van een aantal adressen in de omgeving wordt overschreden.
3.9.
Met een besluit van 27 oktober 2023 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot 29 februari 2024.
3.10.
Met een besluit van 2 november 2023 heeft het college het handhavingsverzoek van eisers toegewezen, voor zover het betrekking heeft op geluidsoverlast. Het college heeft de verzoeken van eisers voor het overige afgewezen.
3.11.
Met een besluit van 22 december 2023 heeft het college aan ForFarmers een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting door het verbouwen van het pomphuis, het vervangen van twee tanks en het omschakelen van SalCurb naar Fysal Feed Liquid.
3.12.
Op 11 januari 2024 heeft de ODT opnieuw een controle uitgevoerd bij de fabriek op het aspect stof. Daarbij is gebruik gemaakt van een drone. De bevindingen van deze controle staan in een rapport van 14 maart 2024. In het rapport staat onder meer dat vanaf de openbare weg geen stof afkomstig van ForFarmers zichtbaar was, dat in de nabije omgeving geen stof afkomstig van ForFarmers zichtbaar was op auto’s, daken of zonnepanelen en dat ook op het dak, nabij de emissiepunten, geen stofverspreiding is waargenomen.
3.13.
Op 14 februari 2024 heeft de ODT een hercontrole uitgevoerd bij de fabriek op het aspect geluid. De bevindingen van deze controle staan in een rapport van 15 februari 2024. In het rapport staat dat de afzuiging van de hamermolens op het dak is vervangen door een nieuwe afzuiging, voorzien van een geluiddemper, en dat het effect daarvan duidelijk waarneembaar is. In een afzonderlijk rapport van de ODT van 15 februari 2024 staat dat op basis van op 14 februari 2024 verrichte metingen is berekend dat het geluidvermogenniveau van de uitlaat van de hamermolens na het plaatsen van de nieuwe afzuiging 81,5 dB(A) is.
3.14.
Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft het college het bezwaar van de Stichting Omgevingsrecht (hierna: de stichting) en [naam 3] (hierna: [naam 3]) niet-ontvankelijk en het bezwaar van de overige eisers ongegrond verklaard. Het college heeft de toewijzing van het handhavingsverzoek voor het aspect geluid en ook de afwijzing van de overige verzoeken in stand gelaten.
Ontvankelijkheid van de bezwaren
4. De rechtbank volgt eisers niet in het standpunt dat het college het bezwaar van [naam 3] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan deze beslissing heeft het college ten grondslag gelegd dat [naam 3] ten tijde van het bestreden besluit geen belanghebbende was, omdat hij op dat moment geen eigenaar meer was van de woning aan [adres 2] en hij daar ook niet meer stond ingeschreven. De gemachtigde van eisers heeft bevestigd dat [naam 3] tussen het verzoek om handhaving en het bestreden besluit is verhuisd. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [naam 3] niet rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, omdat hij ten tijde van dat besluit niet meer in de omgeving van de fabriek woonde. De voor het eerst op de zitting naar voren gebrachte en niet onderbouwde stelling dat de overlast een rol heeft gespeeld bij de verhuizing en dat [naam 3] misschien een verzoek tot schadevergoeding zal indienen als het beroep gegrond wordt verklaard, vindt de rechtbank onvoldoende om toch een rechtstreeks belang aan te nemen. Hieruit volgt dat [naam 3] ten tijde van het bestreden besluit geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daarom heeft het college het bezwaar van [naam 3] terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
5. Het beroep is niet mede ingesteld namens de stichting. Reeds daarom zal de rechtbank in deze uitspraak niet ingaan op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van de stichting.
Is het beroep van [naam 4] ontvankelijk?
6. Middelkamp heeft het beroep mede ingesteld namens [naam 4] (hierna: [naam 4]). Bij het beroepschrift is geen machtiging gevoegd, waaruit blijkt dat Middelkamp bevoegd is om namens [naam 4] beroep in te stellen. De ingediende machtiging is namelijk ondertekend door alle eisers behalve [naam 4]. Daarom heeft de rechtbank overeenkomstig artikel 6:6 van de Awb bij aangetekende brief van 30 juli 2024 de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen binnen een daartoe gegeven termijn. Toen binnen deze termijn geen machtiging werd ingediend, heeft de rechtbank bij gewone brief van 9 september 2024 nogmaals de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen binnen een daartoe gegeven termijn. Ook binnen deze termijn is geen machtiging ingediend. Hieruit volgt dat de gestelde vertegenwoordiging niet is aangetoond. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een verzuim. De rechtbank heeft er in de brieven van 30 juli 2024 en 9 september 2024 niet op gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het verzuim niet wordt hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen reden om te oordelen dat geen sprake is van een verzuim. Daartoe overweegt zij dat Middelkamp een professionele rechtsbijstandsverlener is die vaak als gemachtigde optreedt bij rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en dat hij weet dat het indienen van een geldige machtiging een ontvankelijkheidsvereiste is. Dit kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit rechtsoverweging 4.3. van de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2270). De rechtbank is van oordeel dat Middelkamp voldoende kans heeft gehad om een machtiging in te dienen en zij ziet daarom geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om daartoe nogmaals gelegenheid te bieden. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het (beweerdelijk) is ingesteld namens [naam 4].
Welk recht is in dit geval van toepassing?
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (hierna: de Ow), de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (hierna: de Aanvullingswet) en de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: de Invoeringswet) in werking getreden. Als een verzoek tot intrekking of actualisatie van een vergunning op grond van de Wabo of een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Daarnaast geldt dat als vóór 1 januari 2024 een last onder dwangsom is opgelegd voor een gepleegde overtreding, op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet op die last en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow van toepassing blijft tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Verder geldt dat als vóór 1 januari 2024 een verzoek tot intrekking of actualisatie van een vergunning op grond van de Wnb of een verzoek om handhaving van de Wnb is ingediend, op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing blijft tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek tot intrekking of actualisatie van de vergunningen op grond van de Wabo en de Wnb en het verzoek om handhaving van de Wabo en de Wnb is gedaan op 23 april 2023 en op 6 oktober 2023 is een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en de Wnb, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
8. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak en die niet in deze uitspraak zijn uitgeschreven, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Stofhinder
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat hun verzoeken ten onrechte zijn afgewezen voor zover deze betrekking hebben op de aspecten stof en stofhinder. Zij zijn van mening dat het college handhavend had moeten optreden tegen de door de fabriek veroorzaakte stofoverlast en dat het college de vergunning had moeten actualiseren of (gedeeltelijk) had moeten intrekken, omdat de vergunde activiteiten niet meer voldoen aan de best beschikbare technieken (hierna: BBT). Daartoe voeren zij aan dat ForFarmers vergoedingen geeft om auto’s, daken en zonnepanelen van omwonenden schoon te maken omdat er stof op terecht is gekomen. Ook voeren zij aan dat in de vergunning ten onrechte geen voorschriften staan over stof. Verder zijn eisers van mening dat de door het college aangekondigde actualisatie van de vergunning veel te lang duurt.
10. De rechtbank is van oordeel dat het college de verzoeken van eisers terecht heeft afgewezen voor zover deze zien op stofhinder. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
10.1.
Het college heeft er terecht op gewezen dat in de omgevingsvergunningen geen voorschriften over stof en stofhinder zijn opgenomen en dat er vóór de invoering van de Ow ook geen algemene regels voor stof en stofhinder golden. Bovendien is tijdens de controles op 16 mei 2023 en 26 juni 2023 geen overmatige stofverspreiding waargenomen, zijn de stoffilters van het bedrijf tijdens de controle op 16 mei 2023 steekproefsgewijs gecontroleerd en zijn daarbij geen gebreken geconstateerd. Ook tijdens de controle op 11 januari 2024 is geen stofverspreiding waargenomen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze constateringen onjuist zijn. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van ForFarmers verklaard dat slechts eenmalig vergoedingen aan omwonenden zijn betaald voor het schoonmaken van auto’s, daken en zonnepanelen. Dit had ermee te maken dat Rijkswaterstaat in 2023 onderhoud heeft uitgevoerd aan het Twentekanaal, waardoor ForFarmers tijdelijk geen gebruik kon maken van haar loskade. Daarom werden de schepen in die periode gelost met een tijdelijke losinstallatie, waarbij grondstoffen werden gelost in bakken op een transportband. Hierdoor werd in die periode meer stof verspreid dan normaal. Dit is ook de reden waarom bij de controle van 26 juni 2023 stofwolken zijn waargenomen. Nadien is een nieuwe losinstallatie in gebruik genomen, waarbij dit probleem niet meer speelt. De schoonmaakvergoeding is niet betaald door ForFarmers maar door Rijkswaterstaat. De gemachtigde van eisers heeft aangegeven dat hij hier niet op kan reageren. Doordat eisers niet op de zitting aanwezig waren, hebben zij deze uitleg niet kunnen betwisten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om hen in de gelegenheid te stellen om nog nadere informatie te geven over de gestelde vergoedingen, nu de zitting het aangewezen moment was om deze informatie naar voren te brengen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de door ForFarmers gegeven informatie. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat in 2023 sprake was van een bijzondere situatie en ziet zij in de omstandigheid dat toen eenmalig een schoonmaakvergoeding is betaald geen aanwijzing dat na die periode nog sprake is geweest van overmatige verspreiding van stof door ForFarmers. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college ter zitting heeft aangegeven dat er in 2023 één klacht is ingediend over stof(hinder) en daarna niet meer. De gemachtigde van eisers heeft dit niet gemotiveerd betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding om eisers in de gelegenheid te stellen om hier nog op te reageren, omdat ook hier geldt dat de zitting daarvoor het aangewezen moment was. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een overtreding op het gebied van stof of stofhinder. Daarom is het college terecht gebleven bij de afwijzing van het handhavingsverzoek over stof.
10.2.
Het college heeft aangevoerd dat momenteel een actualisatie van de omgevingsvergunningen van ForFarmers in voorbereiding is. Het college heeft aangekondigd dat, vanwege het gewijzigde recht onder de Ow, in de geactualiseerde omgevingsvergunningen wel voorschriften met betrekking tot stof zullen worden opgenomen. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen reden om te oordelen dat het college al eerder had moeten overgaan tot het intrekken of actualiseren van de omgevingsvergunningen wegens de door hen gestelde stofhinder. Daarbij is vooral van belang dat eisers enkel hebben gesteld dat ForFarmers ten tijde van het bestreden besluit handelde in strijd met de BBT, maar dat zij dit niet hebben geconcretiseerd. Eisers hebben bijvoorbeeld niet aangegeven om welke BBT het gaat, laat staan in strijd met welke punten van deze BBT wordt gehandeld. De enkele niet onderbouwde stelling dat “bijna alles lek is” en “het stof overal vandaan komt”, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat in strijd wordt gehandeld met een BBT. Ook hebben eisers niet aangegeven of er sinds de verlening van de vergunningen relevante nieuwe (technische) ontwikkelingen zijn geweest, zoals de vaststelling van nieuwe of herziene BBT-conclusies, laat staan dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat dit het geval is. Dit geldt te meer omdat uit de uitgevoerde controles niet is gebleken dat na 2023 nog sprake is geweest van overmatige stofverspreiding. Om diezelfde reden bestond ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake was van zodanige stofverspreiding dat dit kon leiden tot ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu.
10.3.
Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Geurhinder
11. Eisers stellen zich op het standpunt dat hun verzoeken ten onrechte ongegrond zijn verklaard voor zover deze betrekking hebben op het aspect geur. Zij zijn van mening dat het college ten onrechte niet handhavend is opgetreden en de vergunning ten onrechte niet heeft geactualiseerd of ingetrokken. Zij voeren aan dat de in de vergunningvoorschriften gestelde geurnormen niet streng genoeg zijn, dat deze voorschriften niet meer voldoen aan de BBT en dat dit voor hen nadelig uitpakt. Eisers hebben de rechtbank verzocht om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB) om advies te vragen.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college de verzoeken van eisers terecht heeft afgewezen voor zover deze zien op geurhinder. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
12.1.
In de revisievergunning zijn geurvoorschriften opgenomen en tijdens de controles zijn geen overtredingen van deze voorschriften geconstateerd. De door eisers aangevoerde omstandigheid dat tijdens de controles geen metingen zijn uitgevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie dat geen sprake is van overtredingen. De geurnormen die zijn opgenomen in de voorschriften zijn gekoppeld aan de hoeveelheden van de diervoeders die in de fabriek worden geproduceerd. Met het toegepaste rekenmodel kan aan de hand van deze hoeveelheden en de temperatuur waarmee de grondstoffen zijn verhit, worden berekend hoeveel geur is geproduceerd. Uit deze berekeningen is gebleken dat de geurnormen niet zijn overschreden. Daarom heeft het college het handhavingsverzoek terecht afgewezen.
12.2.
Ook hier geldt dat het college heeft aangegeven dat een proces van actualisering van de omgevingsvergunningen is gestart. Het college heeft aangekondigd dat in de nieuwe vergunning zal worden aangesloten bij landelijk gangbare normen, waarin niet alleen wordt gekeken naar de jaarproductie maar ook naar de pieken. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen reden om te oordelen dat het college al eerder had moeten overgaan tot het intrekken of actualiseren van de omgevingsvergunningen wegens de door hen gestelde geurhinder. Eisers hebben de door hen gestelde geurhinder niet geconcretiseerd. Daarnaast geldt ook hier dat eisers wel hebben gesteld dat niet wordt voldaan aan de BBT, maar dat zij dit niet hebben geconcretiseerd. Eisers hebben bijvoorbeeld niet aangegeven om welke BBT het gaat, laat staan in strijd met welke punten van deze BBT wordt gehandeld. Ook hebben eisers niet aangegeven of er sinds de verlening van de vergunningen relevante nieuwe (technische) ontwikkelingen zijn geweest, zoals de vaststelling van nieuwe of herziene BBT-conclusies, laat staan dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat dit het geval is. De enkele niet geconcretiseerde stelling dat omwonenden geuroverlast ervaren, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat in strijd wordt gehandeld met een BBT. Dit geldt te meer omdat uit de uitgevoerde controles niet is gebleken dat meer diervoeders worden geproduceerd dan op grond van de geurvoorschriften is toegestaan. Om diezelfde reden bestond ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake was van zodanige geurverspreiding dat dit kan leiden tot ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu.
12.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om advies te vragen van de StAB en wijst zij het verzoek daartoe af.
12.4.
Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond niet.
Wijziging van het productieproces
13. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het in werking zijn van de inrichting zonder toereikende vergunning. Deze beroepsgrond van eisers heeft betrekking op de wijziging van het productieproces bestaande uit het vervangen van een middel op basis van formaldehyde (SalCurb) door een middel op basis van mierenzuur (Fysal Feed Liquid). Deze verandering van (de werking van) de inrichting is vergund in het besluit van 22 december 2023. Hieruit volgt dat de bedoelde wijziging van het productieproces ten tijde van het bestreden besluit was vergund en dat er op dat moment dus geen sprake was van een overtreding. De door eisers gestelde omstandigheid dat het besluit van 22 december 2023 nog niet onherroepelijk is, doet daar niet aan af. Daarom heeft het college de weigering om handhavend op te treden terecht in stand gelaten. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Begunstigingstermijn
14. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom die is opgelegd wegens overschrijding van de geluidsnormen ten onrechte heeft verlengd.
15. De rechtbank is van oordeel dat deze begunstigingstermijn niet te lang is. Zij zal dit hierna uitleggen.
15.1.
Het college heeft ForFarmers in het besluit van 6 oktober 2023 gelast om de overschrijding van de geluidsnormen vóór 31 december 2023 te beëindigen. Het college heeft toegelicht dat voor deze datum is gekozen, omdat ForFarmers had aangegeven dat de hamermolens voor die datum zouden worden vervangen. Later bleek dat dit pas eind 2024 zou gebeuren. Daarom moest ForFarmers andere maatregelen treffen om de overtreding te beëindigen. Omdat dit meer tijd zou kosten, heeft het college de begunstigingstermijn met twee maanden verlengd tot 29 februari 2024. ForFarmers heeft vervolgens een tweede geluidsdemper in de afzuiging van de hamermolens geplaatst. Bij de controle van 14 februari 2024 heeft de ODT geconstateerd dat de overtreding hierdoor is beëindigd.
15.2.
Op grond van artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb wordt bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
15.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling heeft het college enige vrijheid bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn. Daarbij geldt als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn is er niet op gericht om de mogelijke legalisering van niet vergunde activiteiten af te wachten. Voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld, is slechts van belang of binnen die termijn aan de last kan worden voldaan en niet of de overtreder dat op een vanuit bedrijfseconomisch opzicht zo gunstig mogelijke wijze kan doen. [1]
15.4.
De rechtbank is van oordeel dat een termijn van vijf maanden, gelet op de door het college gegeven toelichting, in dit geval niet wezenlijk langer is dan noodzakelijk was om de overtreding te beëindigen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Natuurvergunning
16. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college de natuurvergunning van ForFarmers had moeten intrekken, omdat deze niet meer toereikend is. Daartoe voeren zij aan dat geen natuurvergunning is verleend voor het gewijzigde productieproces. Eisers zijn van mening dat dit voor het college ook aanleiding had moeten zijn om handhavend op te treden tegen ForFarmers. Eisers stellen dat het relativiteitsvereiste niet aan hen kan worden tegengeworpen, omdat dit in strijd is met het in het Verdrag van Aarhus neergelegde recht op toegang tot de rechter. Eisers verzoeken de rechtbank om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
17. De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereiste eraan in de weg staat dat het bestreden besluit wordt vernietigd naar aanleiding van deze beroepsgrond. Daarom zal de rechtbank deze beroepsgrond niet inhoudelijk bespreken. Zij zal dit hierna uitleggen.
17.1.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
17.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in strijd is met het Verdrag van Aarhus. Daartoe overweegt zij dat de toepassing van deze bepaling niet als gevolg heeft dat een rechtzoekende in het geheel geen toegang tot de rechter heeft, maar alleen dat bepaalde gronden niet tot vernietiging van het besluit door de bestuursrechter kunnen leiden. [2] Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.
17.3.
De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. [3] Als een natuurlijke persoon een beroep doet op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. [4]
17.4.
Eisers komen in deze procedure op voor het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. Hun woningen staan op een afstand van meer dan tien kilometer van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Lonnekermeer. De rechtbank is van oordeel dat deze afstand te groot is om te kunnen oordelen dat het belang van het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving verweven is met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Dat betekent dat de door eisers ingeroepen normen uit de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. [5] Daarom laat de rechtbank deze beroepsgrond verder buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld namens [naam 4]. Voor het overige is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat de afwijzing van hun verzoeken in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld namens [naam 4];
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)

artikel 1:2

1 Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. […]

artikel 6:5

1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener; […].

artikel 6:6

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of […],
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
e. […]
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting […].

artikel 2.3

Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:
a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e; […].

artikel 2:30

1 Voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, beziet het bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Onder ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu wordt mede verstaan de vaststelling van nieuwe of herziene conclusies over beste beschikbare technieken, overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid, van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334). […]

artikel 2:31

1. Het bevoegd gezag wijzigt voorschriften van de omgevingsvergunning: […]
b. indien door toepassing van artikel 2.30, eerste lid, blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu, verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt; […]
2 Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op: […]
b. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is; […]

artikel 2.31a

1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, verbindt het bevoegd gezag voor zover nodig voorschriften aan de omgevingsvergunning die strekken tot toepassing van andere technieken dan die waaromtrent ingevolge artikel 2.8, eerste lid, tweede volzin, in of bij de aanvraag om de vergunning gegevens of bescheiden zijn verstrekt. […]

artikel 2.33

1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, voor zover: […]
b. deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, indien door toepassing van artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, redelijkerwijs niet kan worden bereikt dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast; […]
d. de inrichting of het mijnbouwwerk ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 2.31 daarvoor redelijkerwijs geen oplossing biedt; […]
Wet natuurbescherming (Wnb)

artikel 2.7

[…]
2 Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. […]

artikel 5.4

1. Een bij of krachtens deze wet verleende vergunning […] kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
a. de houder van een vergunning […] in strijd handelt met de hem verleende vergunning, […] of de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen; […];
d. de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning […] is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet, niet zonder beperkingen of voorwaarden, of onder andere beperkingen of voorwaarden zou zijn verleend, indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de vergunning […] is verleend zouden hebben bestaan.
2 Een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt in elk geval ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. […]

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:330, rechtsoverweging (hierna: r.o.) 4. en 4.1.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024: 1131, r.o. 9.3.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4192, r.o. 3.1.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.51.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2050, r.o. 6.2.