ECLI:NL:RBROT:2013:10124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
DOR 12/1386
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het belanghebbendebegrip in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot exploitatievergunningen voor coffeeshops

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de vraag of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt in verband met de verleende exploitatievergunning en gedoogverklaring voor een coffeeshop. Eiser, eigenaar van diverse horecapanden in Dordrecht, stelde dat hij benadeeld werd doordat aan een concurrent een vergunning was verleend, terwijl zijn huurders geen vergunning kregen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat hij niet in de omgeving van de coffeeshop woont of panden in zijn bezit heeft. Ook was er geen sprake van een concurrentiebelang of andere feiten die hem onderscheiden van anderen. De rechtbank concludeerde dat de vrees voor een toename van criminaliteit door de exploitatie van de coffeeshop onvoldoende was om een persoonlijk belang aan te nemen. Eiser had ook rechtsmiddelen aangewend tegen de weigering van de vergunningen aan hem en zijn huurders, wat zijn positie verder ondermijnde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van het belanghebbendebegrip in het bestuursrecht, waarbij een natuurlijk persoon een voldoende objectief en persoonlijk belang moet hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: DOR 12/1386

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], eiser,

en

de burgemeester van de gemeente Dordrecht, verweerder,

gemachtigden: mr. G. Boukich, mr.drs. J.E. Ossewaarde en mr. E.A. van Dommelen.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2012 (primair besluit 1) heeft verweerder aan [vergunninghouder], eigenaar van [belanghebbende], (vergunninghouder) een exploitatievergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf gevestigd aan de [adres belanghebbende].
Bij besluit van dezelfde datum (primair besluit 2) heeft verweerder aan vergunninghouder een gedoogverklaring afgegeven voor de duur van 2 jaar voor de exploitatie van een coffeeshop, gevestigd aan de [adres belanghebbende].
Bij besluit van 8 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten primair niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat eiser niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende bij de primaire besluiten, subsidiair niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en meer subsidiair ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
.Namens derde-partij is niemand verschenen.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft aan vergunninghouder voor het [belanghebbende] een exploitatievergunning verleend en daarbij een gedoogbeschikking afgegeven voor de duur van twee jaar met betrekking tot de aanwezigheid en verkoop van softdrugs.
2.
Verweerder heeft, met overneming van het advies van 24 september 2012 van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Dordrecht, het volgende ten grondslag aan het bestreden besluit.
Eiser, eigenaar van diverse (horeca)panden in Dordrecht, wil met zijn bezwaar bereiken dat alle aanvragers van exploitatievergunningen gelijk worden behandeld met betrekking tot het al dan niet onderwerpen aan een onderzoek op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). Eiser kan volgens verweerder niet als rechtstreeks belanghebbende aangemerkt worden, omdat eiser met de primaire besluiten niet rechtstreeks wordt geraakt in een objectief en persoonlijk belang. Gesteld noch gebleken is dat eiser in bijvoorbeeld een concurrentie- of vermogensbelang wordt geraakt of dat het besluit concrete werking heeft voor de omgeving van zijn eigendommen of woongebied.
Daarnaast stelt verweerder dat voor zover eiser wel rechtstreeks belanghebbende is, hij geen procesbelang heeft. Tijdens de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de afgegeven exploitatievergunning en gedoogbeschikking. Hetgeen eiser nastreeft, namelijk dat aan hem of zijn huurders exploitatievergunningen worden verstrekt, kan hij met zijn bezwaar tegen het onderhavige besluit niet bereiken.
Ten overvloede heeft verweerder overwogen dat eisers bezwaar ook op inhoudelijke gronden niet kan slagen. De door eiser aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot herroeping van de primaire besluiten. Gronden die betrekking hebben op de wijze waarop eiser zelf is behandeld, hebben geen betrekking op die besluiten en kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat die besluiten onrechtmatig zijn. De toepassing van verweerders bibob-beleidslijn leidde er toe dat in de onderhavige zaak geen bibob-onderzoek behoefde te worden aangevraagd.
3.
Eiser voert in beroep - samengevat - aan dat het besluit hem rechtstreeks treft omdat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, nu aan huurders van eiser, zonder strafbare feiten of onherroepelijke veroordelingen, geen vergunning wordt verstrekt, omdat zij in een crimineel samenwerkingsverband met eiser zouden werken. Door een exploitatievergunning en gedoogbeschikking af te geven faciliteert verweerder criminaliteit als illegale kweek en in- en verkoop van wiet, witwassen en belastingfraude. Op grond van de maatschappelijke belangen om dat te voorkomen en de schade in de toekomst voor de buurt en anderen moet de vergunning ingetrokken worden. Er is geen zekerheid over de integriteit van de aanvrager of diens zakelijke relaties. Er moet handhavend opgetreden worden. Het door eiser ingediende handhavingverzoek van 4 april 2012 paste ook precies in het bibob-beleid van verweerder. Verweerder had zich daarmee geloofwaardig kunnen maken, aldus eiser.
4.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5.
Op grond van vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2538, dient een natuurlijk persoon, om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eisers stelling dat de primaire besluiten hem rechtstreeks treffen, niet slagen.
Gesteld noch gebleken is dat eiser in de omgeving van [adres belanghebbende] woont of panden in zijn bezit heeft. Evenmin is door eiser gesteld dat sprake is van een concurrentiebelang. Van andere feiten en/of omstandigheden die hem onderscheiden van anderen is de rechtbank niet gebleken. Eisers stelling dat door de exploitatie van de coffeeshop de vrees aanwezig is dat de criminaliteit zal toenemen, is onvoldoende om een belang aan te kunnen nemen dat eiser in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat aan eiser en zijn huurders geen exploitatievergunning is verleend en dat, gelet daarop, geen sprake is van gelijke behandeling, kan niet tot de conclusie leiden dat hij door de onderhavige primaire besluiten rechtstreeks persoonlijk wordt geraakt. Tegen de aan hem en zijn huurders geweigerde exploitatievergunning staan rechtsmiddelen open en deze zijn ook door eiser ingezet.
7.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht niet heeft aangemerkt als belanghebbende. Het bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. De subsidiaire niet-ontvankelijkverklaring het en de meer-subsidiaire ongegrondverklaring van eisers bezwaar behoeven derhalve geen bespreking.
8.
Het beroep dient ongegrond verklaard te worden.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
mr. M.A. Veneberg, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.