Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2014 in de zaak tussen
de stichting Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten, verweerster,
Procesverloop
Overwegingen
1 januari 2008 - in het bezit was van een eigen pensioenregeling die actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van verweerster, zoals als voorwaarde is gesteld in artikel 7, vijfde lid, van het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000 (VBB) in verbinding met
artikel 6 van het VBB. In de door de curator aangevoerde bijzondere, zwaarwegende omstandigheden in verband met het faillissement van Confesso ziet verweerster evenmin reden om tot vrijstelling op grond van artikel 6 van het VBB over te gaan. Zo is gebleken dat Confesso een doorstart heeft gemaakt via Tosca Medisch Interim B.V. (Tosca). De eerder door Tosca verzochte vrijstelling is afgewezen; het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 12 juli 2012 (zaaknummer AWB 11/5043, partijen bekend) ongegrond verklaard.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerster geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om het verzoek om onverplichte vrijstelling op grond van artikel 6 van het VBB af te wijzen. Derhalve zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit - er wordt geen vrijstelling verleend - in stand laten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven,
- bepaalt dat verweerster aan de curator het betaalde griffierecht van
mr. B.M. van der Kuil, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2014.