4.1.Voor de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade op de voet van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts in het geval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.
5. Verweerder heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) om advies gevraagd. De SAOZ heeft in haar advies van mei 2011 de planologische situatie als gevolg van het bestemmingsplan vergeleken met het bestemmingsplan “Giessendam” dat tot 25 augustus 2005 ter plaatse gold. De SAOZ heeft uit de planologische vergelijking opgemaakt dat de grootste nadeel opleverende beperking de wijziging met betrekking tot de woningbouw betreft. In het oude plan konden eisers op het zuidoostelijke deel van de gronden een burgerwoning bouwen, terwijl afzonderlijk daarvan op de toenmalige bedrijfsgronden nog een bedrijfswoning mogelijk was. In de nieuwe situatie zijn al die gronden bestemd tot bedrijfsdoeleinden en is er nog slechts één bedrijfswoning toegestaan, te weten ter plaatse van de oorspronkelijke burgerwoning. Het niet meer kunnen bouwen van een bedrijfswoning dan wel het niet langer als bedrijfswoning kunnen gebruiken van een deel van de bestaande opstallen - waartoe met name het direct aan de Damstraat gelegen pand zich goed leende - is zonder meer als schadeveroorzakend te beschouwen. Daarnaast is nadelig dat de oorspronkelijke burgerwoning thans de status van bedrijfswoning heeft gekregen: dit pand mag alleen nog maar bewoond worden in samenhang met het bedrijf en kan niet meer als afzonderlijke woning worden verkocht aan en gebruikt door een derde die niets met het bedrijf van doen heeft. Het voorontwerp-bestemmingsplan is vanaf 7 mei 2003 ter inzage gelegd. Eisers hadden vanaf die datum tot aan het ter inzage leggen van het ontwerp-bestemmingsplan op 17 juni 2004 de mogelijkheid de bouw van de bedrijfswoning veilig te stellen. Daartoe zijn geen concrete pogingen ondernomen, zodat zij het risico hebben aanvaard dat de oude bouwmogelijkheid zou komen te vervallen. Eisers kan volgens de SAOZ geen riskant stilzitten worden tegengeworpen waar het erom gaat dat het voorheen tot burgerwoning bestemde woonpand in het nieuwe plan is bestemd tot een bedrijfswoning. Zij hadden in dat kader ook geen andere actie daartegen kunnen ondernemen dan het gebruikmaken van rechtsmiddelen, doch zulks is volgens vaste jurisprudentie nu juist geen verplichting om planschade te kunnen claimen. Voor zover daardoor schade is ontstaan, komt deze volgens de SAOZ wel voor vergoeding in aanmerking. De SAOZ heeft de waarde van de oorspronkelijke burgerwoning op de peildatum 25 augustus 2005 getaxeerd op € 450.000,-. Als gevolg van het bestemmingsplan is de waarde van het object per peildatum met een bedrag van € 90.000,- gedaald tot € 360.000,-. De SAOZ heeft verweerder geadviseerd eisers een tegemoetkoming toe te kennen van € 90.000,- en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2010 tot de dag der uitbetaling.
6. Verweerder heeft Verhagen gevraagd een contra expertise uit te voeren. Verhagen heeft in haar advies van 6 januari 2012 verweerder geadviseerd geen tegemoetkoming in planschade toe te kennen. Volgens Verhagen bedraagt de waarde als burgerwoning, rekening houdend met de ligging direct grenzend aan en de verbondenheid met het bedrijfspand, op de peildatum € 470.000,- en als bedrijfswoning € 457.000,- en dient de planschade in de vorm van waardevermindering van het pand derhalve te worden begroot op € 13.000,-. Naar het oordeel van Verhagen is, anders dan de SAOZ heeft geconcludeerd, in dezen sprake van passieve risicoaanvaarding door eisers. Verhagen is van mening dat het niet gaat om het wel of niet gebruiken van rechtsmiddelen als voorwaarde voor vergoeding van planschade, maar om het gebruikmaken van rechtsmiddelen om de rechten die het bestemmingsplan “Giessendam” bood, veilig te stellen. In die periode tussen 7 mei 2003 en 17 juni 2004 is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze of bedenkingengeschrift in te dienen tegen het bestemmingsplan om de bestaande bestemmingen veilig te stellen. Verhagen is bekend met de ambtshalve overwegingen die aan het besluit van 11 augustus 1998 tot het verlenen van bouwvergunning voor de bouw van de woning ten grondslag liggen. Alhoewel niet bekend is of deze overwegingen aan eisers kenbaar waren gemaakt, kan Verhagen zich niet aan de indruk onttrekken dat een en ander indertijd is besproken met eisers omdat van het bestemmingsplan “Giessendam” is afgeweken om de woning te faciliteren. Onder het oude bestemmingsplan had een dergelijke woning niet gerealiseerd kunnen worden gezien het gerealiseerde bouwvolume. Alhoewel de woning ten tijde van de bouw nog was bestemd als burgerwoning, is deze onlosmakelijk met het bedrijf verbonden, waardoor de woning de uitstraling heeft van een bedrijfswoning. Verhagen is van opvatting dat eisers konden verwachten dat bij een opvolgend bestemmingsplan de feitelijke situatie conserverend bestemd en planologisch ingepast zou worden.
7. Verweerder heeft het advies van Verhagen aan het primaire besluit en het bestreden besluit ten grondslag gelegd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de SAOZ eisers ten onrechte geen risicoaanvaarding heeft tegengeworpen.
8. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte artikel 3 van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hardinxveld-Giessendam (hierna: Procedureverordening) niet heeft gevolgd. Eisers voeren voorts aan dat in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het bestreden besluit geen heroverweging op basis van de inhoudelijke bezwaargronden heeft plaatsgevonden. Eisers voeren verder aan dat de overwegingen die aan de bouwvergunning van 11 augustus 1998 ten grondslag zouden hebben gelegen niet aan hen kenbaar zijn gemaakt. Eisers waren er niet van op de hoogte dat verweerder vanaf 1998 voor de percelen van eisers slechts één woning als bedrijfsbewoning voor ogen had. Verhagen heeft hiervoor geen objectieve redenen in handen gekregen. Tevens is het standpunt van de SAOZ juist dat om in aanmerking te komen voor planschade niet is vereist om rechtsmiddelen aan te wenden. Eisers onderschrijven dan ook het standpunt van de SAOZ dat hun geen riskant stilzitten kan worden tegengeworpen waar het erom gaat dat het voorheen tot burgerwoning bestemde woonpand in het nieuwe plan is bestemd tot bedrijfswoning en stellen zich op het standpunt dat verweerder het advies van de SAOZ aan de besluitvorming ten grondslag had moeten leggen.
9. In het verweerschrift stelt verweerder zich, voor zover de rechtbank tot de conclusie komt dat de gestelde planschade niet voorzienbaar was, onder verwijzing naar het bij het verweerschrift gevoegde aanvullend advies van Verhagen van 23 juli 2013, op het standpunt dat de gestelde schade tot het normale maatschappelijke risico behoort en om die reden voor rekening van eisers dient te blijven.
10. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Procedureverordening wordt voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.
Ingevolge het derde lid wordt, indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.
Ingevolge het vijfde lid vormen bij aanwijzing van meerdere adviseurs deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.