In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding aan eiser na een Wob-verzoek. Eiser had aanvankelijk een verzoek om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle, dat op 10 juni 2013 werd afgewezen. Na een wijziging van dit besluit op 10 oktober 2013, waarbij de gevraagde informatie alsnog werd verstrekt, heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de proceskostenvergoeding die was toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de proceskostenvergoeding, die aanvankelijk was vastgesteld op € 109,25, niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving. Eiser was van mening dat de telefonische hoorzitting gelijkgesteld moest worden aan het fysiek bijwonen van een hoorzitting, en dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding ten onrechte als 'zeer licht' was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van het geschil inhoudelijk van aard was en dat de wegingsfactor 'gemiddeld' had moeten zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 974,-, waarbij ook het griffierecht van € 160,- aan eiser werd vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.