ECLI:NL:RBROT:2014:8652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
10/740238-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging van geldbedragen door middel van pintransacties en verduistering van bankbescheiden met bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging en verduistering van bankbescheiden. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van geldbedragen door middel van pintransacties en het verwerven van bankbescheiden die toebehoorden aan derden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 maart 2010 in Rotterdam, samen met anderen, een bedrag van € 35.750,- heeft weggenomen van de rekening van een rechtspersoon door gebruik te maken van een vervangende bankpas. Dit gebeurde na een reeks van frauduleuze handelingen, waaronder het aanvragen van een vervangende bankpas en het overboeken van geldbedragen naar verschillende rekeningen van derden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij andere ten laste gelegde feiten, waardoor hij voor deze feiten werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, omdat de machtiging van de rechter-commissaris ontbrak voor het verkrijgen van bepaalde identiteitsbewijzen. Dit leidde tot bewijsuitsluiting van de onderzoeksbevindingen die in combinatie met deze informatie waren verkregen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, wat ook invloed had op de strafmaat.

De benadeelde partijen die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat zij niet rechtstreeks schade hadden geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging voor de benadeelde partijen op nihil vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M.C. Franken als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/740238-10
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 en 8 oktober 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 7 oktober 2014 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. R.H.I. van Dongen, heeft gerekwireerd tot:
  • vrijspraak van het onder 2, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het 1, 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAKEN
Het onder 2, 3 primair en subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nu de officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde en de raadsman daarvan eveneens vrijspraak heeft bepleit, zal dit oordeel niet nader worden gemotiveerd.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat de medeverdachte [medeverdachte 3], als hem een foto van de verdachte wordt getoond, uiteindelijk niet met zekerheid durft te zeggen dat de persoon afgebeeld op die foto bij de fraude in Schiedam betrokken is geweest. Verder is niet met voldoende zekerheid komen vast te staan dat de persoon die door de medeverdachte [medeverdachte 1] ‘Scarry’ wordt genoemd, dezelfde persoon is als de verdachte. Dit betekent dat er geen bewijsmiddel is waaruit blijkt dat de verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de onder 3 ten laste gelegde oplichting van de [benadeelde partij 2].
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1en 4 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 maart 2010 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
geld (ten bedrage van
35.750,- euro)
dat werd opgenomen bij geldautomat
enin [bedrijf]
([adres 2]), toebehorende aan
[rechtspersoon], ;
4 meer subsidiair.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 september 2010
te Rotterdam
opzettelijk
(bank
)bescheiden,
toebehorende aan
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of
[betrokkene 3] en/of
[betrokkene 4] en/of
[betrokkene 5] en/of[betrokkene 6] en/of
[betrokkene 7], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten
als gevonden voorwerpen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de door [bedrijf] verstrekte identiteitsbewijzen waar - blijkens het proces-verbaal van uitkijken videobeelden van 30 maart 2010 – de herkenning van de verdachte door verbalisanten gedeeltelijk op is gestoeld, gevorderd is zonder een daartoe door de rechter-commissaris verleende machtiging. Nu de betreffende identiteitsbewijzen moeten worden aangemerkt als gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin van het Wetboek van Strafvordering, was een dergelijke machtiging wel noodzakelijk. De afwezigheid daarvan levert een onherstelbaar vormverzuim op, waaraan de rechtbank de consequentie verbindt dat de gevorderde identiteitsbewijzen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Voor zover in het de betreffende processen-verbaal onderzoeksbevindingen zijn gecombineerd met de informatie uit de gevorderde identiteitsbewijzen zullen deze bevindingen slechts met uitsluiting van de identiteitsgegevens voor het bewijs worden gebruikt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt de aan hem tenlastegelegde geldopnames. Voorts is de verdachte een reeds voltooide diefstal ten laste gelegd. Het wegnemen van geldbedragen van [rechtspersoon] is immers geschied door de overboeking van geldbedragen van de betaalrekening van [rechtspersoon] naar rekeningen die niet aan [rechtspersoon] toebehoren. Vanaf dat moment was sprake van een voltooide wegneming van geldbedragen van [rechtspersoon], hetgeen betekent dat de geldopnames die de verdachte worden verweten niet kunnen worden aangemerkt als het wegnemen van geldbedragen van [rechtspersoon]
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bewijs voor het in vereniging plegen van het onder 1 tenlastegelegde feit ontbreekt. Daartoe voert de raadsman aan dat uit het dossier niet blijkt dat tussen de verdachte en medeverdachten in [bedrijf] pinpassen zijn uitgewisseld. Ook overigens blijkt niet uit het dossier dat de verdachte en de medeverdachten samen zijn opgetrokken, zodat hem, als het toch tot een bewezenverklaring zou komen, slechts de aan hem door de politie toegeschreven geldopnames verweten kunnen worden, en niet de door de medeverdachten in [bedrijf] verrichte pintransacties.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte, in vereniging met zijn medeverdachten, zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een geldbedrag van in totaal € 39.500,-, toebehorende aan [rechtspersoon]
Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat
voorafgaand aan de gebeurtenissen van 10 maart 2010 een persoon die zich voordeed als
[betrokkene 8] – en die de verificatievragen van de [benadeelde partij 1] correct wist te beantwoorden – per telefoon eerst op 8 februari 2010 een vervangende bankpas heeft aangevraagd voor de betaalrekening van [rechtspersoon], vervolgens op 5 maart 2010 een nieuwe pincode heeft aangevraagd en uiteindelijk op 9 maart 2010 heeft verzocht om activering van die recent aangevraagde pas voor het doen van internetbetalingen. Op 10 maart 2010 zijn vervolgens met dat vervangende bankpasje via internetbankieren geldbedragen zonder toestemming van de rechthebbende overgemaakt van de betaalrekening van [rechtspersoon] naar 19 verschillende bankrekeningen van derden die hun rekening, bankpas en pincode, al dan niet bewust, ter beschikking hebben gesteld. Direct na die overboekingen zijn nog op dezelfde dag, op verschillende locaties in Rotterdam, van die laatstgenoemde bankrekeningen grote geldbedragen – veelal gelijk aan het bedrag dat er vanaf de betaalrekening van [rechtspersoon] op was gestort – opgenomen via (met name) geldautomaten.
Eén van die locaties waar op 10 maart 2010 geld is opgenomen dat eerder was overgeboekt van de betaalrekening van [rechtspersoon] betrof [bedrijf] aan [adres 2]te Rotterdam.
In [bedrijf] zijn op 10 maart 2010, tussen 14.04 uur en16.59 uur 25 pintransacties verricht door 4 personen. Daarbij is in totaal een geldbedrag van € 35.750,-, dat oorspronkelijk afkomstig was van [rechtspersoon], opgenomen van enkele van die bankrekeningen van derden, waaronder de rekening van [betrokkene 9]. Vanaf deze rekening is 14 keer geld gepind. Dat de verdachte bij deze geldopnames in [bedrijf] betrokken was, volgt uit zijn bij de politie afgelegde verklaring van 28 september 2010, in samenhang bezien met de verklaring van de getuige [getuige] van 8 juni 2010. De verdachte heeft tegen de politie verklaard dat hij op 10 maart 2010 in [bedrijf] geld heeft opgenomen met bankpassen van derden en dat zijn medeverdachte [medeverdachte 2] daarbij aanwezig was.
Zoals door de raadsman betoogd, zijn er binnen de hiervoor beschreven toedracht twee momenten aan te wijzen waarop het geld van hand is gewisseld, te weten bij de overboeking van het geld van [rechtspersoon] op de 19 bankrekeningen van derden en bij de geldopname van die laatste rekeningen. De rechtbank is echter, anders dan de raadsman, van oordeel dat deze twee momenten niet op zichzelf staan. Immers, de hiervoor beschreven toedracht is slechts uitvoerbaar wanneer daarbij meerdere personen betrokken zijn en de verschillende handelingen worden gecoördineerd en op elkaar worden afgestemd. Zo had kennelijk de verdachte weet van het tijdstip waarop het geld van [rechtspersoon] was overgeboekt op de rekening van [betrokkene 9] gezien de korte tijd waarbinnen de verdachte vervolgens dat geld in het [bedrijf] van die rekening heeft opgenomen en had hij de beschikking over een bankpas waarmee hij toegang had tot de rekening van [betrokkene 9]. Bovendien hebben naast de verdachte, die middag in [bedrijf], medeverdachten eveneens geld gepind van de rekening van [betrokkene 9].
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen;
4 meer subsidiair.

verduistering.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich medeschuldig gemaakt aan een goed voorbereide, geraffineerde diefstal van een aanzienlijk geldbedrag, toebehorende aan [rechtspersoon] Voorts hebben zijn gedragingen ertoe bijgedragen dat het vertrouwen in banken, en de [benadeelde partij 1] in het bijzonder, geschaad is. De verdachte heeft zich voorts nog schuldig gemaakt aan de verduistering van bankbescheiden. Dit soort praktijken vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en daarop past, mede met het oog op de generale preventie, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 september 2014 niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Daarnaast is in aanmerking genomen dat de verdachte op 27 september 2010 door politieambtenaren is aangehouden, teneinde als verdachte in de onderhavige zaak te worden gehoord. Hij is diezelfde dag ook in verzekering gesteld. De verdachte mocht vanaf dat moment vrezen dat hij door het openbaar ministerie in een strafprocedure zou worden betrokken. In een zaak als de onderhavige geldt als uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. Sindsdien is een periode van ruim vier jaar verstreken, hetgeen, gelet op het verloop van de procedure, de verdediging niet valt te verwijten. De behandeling van de zaak heeft dan ook niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Bij het bepalen van de op te leggen straf zal zij hiermee rekening houden.
Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal na te noemen gevangenisstraf deels voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde partij 1], gevestigd te Ridderkerk, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 132.146,62 aan materiële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de [benadeelde partij 1] door de diefstal van geld van [rechtspersoon] niet rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde, maar zij [rechtspersoon] schadeloos heeft gesteld. Om die reden kan zij niet worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Als benadeelde partij heeft zich voorts in het geding gevoegd
[benadeelde partij 2], gevestigd te Utrecht, ter zake van het onder 3 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 365.641,74 aan materiële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte, ter zake van het onder 3 ten laste gelegde, geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14, 14c, 57, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 primair, 3 subsidiair, 4 primair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 4 meer subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaren, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. P. Volker en E. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2014.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I bij vonnis van 22 oktober 2014.

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2010 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(meermalen) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
geld (ten bedrage van 41.500,- euro en/of (een) ander(e) geldbedrag(en)
het welk werd opgenomen bij een geldautomaat in het [bedrijf]
([adres 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Beheermaatschappij [rechtspersoon], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s);
(art. 311 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2010, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(meermalen) een voorwerp, te weten geld (een geldbedrag van 41.500,- euro
en/of (een) ander(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten geld (een
geldbedrag van 41.500,- euro en/of (een) ander(e) geldbedrag(en), gebruik
heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist, althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(art. 420 bis Wetboek van Strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3 primair.
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2010 tot en met 26 maart 2010 te
Schiedam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot
- het verlenen van een dienst (te weten het (doen) toevoegen van een van zijn
medeverdachten, [medeverdachte 1], als gemachtigde aan een Overeenkomst Toegang
[benadeelde partij 2] ten name van [rechtspersoon 2] en/of
het die [medeverdachte 1] toegang (doen) verlenen tot de dienst Internetbankieren van [benadeelde partij 2]
met betrekking tot de bij die bank aangehouden bankrekening(en) van die
[rechtspersoon 2]), en/of
- de afgifte van geldbedragen (omstreeks EUR 718.000) ten nadele van
[rechtspersoon 2] (rekeningnummers [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2]),
in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid
- een vals/vervalst rijbewijs ten name van [betrokkene 10],
directeur/eigenaar van [rechtspersoon 2] (ter identificatie) getoond aan
de baliemedewerkster van het [benadeelde partij 2] te Schiedam en/of
(vervolgens)
- ( aldaar) verzocht [medeverdachte 1] toe te voegen als gemachtigde tot de bij de
[benadeelde partij 2] door [rechtspersoon 2] aangehouden bankrekeningen, en/of
(vervolgens)
- ( daartoe) een Overeenkomst toegang [rechtspersoon 2] ten name van[rechtspersoon 2]
en/of een bij die overeenkomst behorende Specificatie Bevoegden
Overeenkomst Toegang [benadeelde partij 2] ondertekend met een valse handtekening,
gelijkend op die van [betrokkene 10], althans op de tot het ondertekenen
van die overeenkomst en/of specificatie gerechtigde persoon, en/of (vervolgens)
- een handtekeningenformulier ondertekend, en/of (vervolgens)
- verzocht[medeverdachte 1] toe te voegen aan het contract Internetbankieren van
[rechtspersoon 2], en/of (vervolgens)
- door middel van de autorisatie/machtiging van [medeverdachte 1], in/via
verschillende overschrijvingsopdrachten een bedrag van (omstreeks) EUR 718.000
over doen schrijven naar in totaal (ongeveer) 30 bankrekeningen van personen
die tot het ontvangen van die bedragen niet gerechtigd waren,
waardoor [rechtspersoon 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(artikelen 47 Sr en 326 Sr)
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 subsidiair.
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 23 maart 2010 tot en met 26 maart 2010 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot
- het verlenen van een dienst (te weten het (doen) toevoegen van een van zijn/hun medeverdachten, [medeverdachte 1], als gemachtigde aan een Overeenkomst Toegang [rechtspersoon 2] ten name van [rechtspersoon 2] en/of het die [medeverdachte 1] toegang (doen) verlenen tot de dienst Internetbankieren van [benadeelde partij 2] met betrekking tot de bij die bank aangehouden bankrekening(en) van die [rechtspersoon 2]), en/of
- de afgifte van geldbedragen (omstreeks EUR 718.000) ten nadele van[rechtspersoon 2] (rekeningnummers[rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2]), in elk geval van enig goed,
hebbende die/deze onbekend gebleven persoon/personen met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid door middel van de autorisatie/machtiging van[medeverdachte 1], in/via verschillende overschrijvingsopdrachten een bedrag van (omstreeks) EUR 718.000 overgeschreven en/of over doen schrijven naar in totaal (ongeveer) 30 bankrekeningen van personen die tot het ontvangen van die bedragen niet gerechtigd waren, waardoor [benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot en/of bij welk het plegen van welk misdrijf hij - verdachte - en/of zijn mededader(s) in de periode van 23 maart 2010 tot en met 26 maart 2010 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
hebbende hij en/of zijn mededader(s)
- [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] vervoerd naar de [benadeelde partij 2] in Schiedam en/of
- [medeverdachte 3] in het bezit gesteld van een vals/vervalst rijbewijs ten name van [betrokkene 10] met daarop een foto van [medeverdachte 3] en/of,
- een vals/vervalst rijbewijs ten name van [betrokkene 10], directeur/eigenaar van [rechtspersoon 2] (ter identificatie) getoond aan de baliemedewerkster van het [benadeelde partij 2] te Schiedam en/of (vervolgens)
- ( aldaar) verzocht [medeverdachte 1] toe te voegen als gemachtigde tot de bij de [benadeelde partij 2] door [rechtspersoon 2] aangehouden bankrekeningen, en/of (vervolgens)
- ( daartoe) een Overeenkomst toegang [benadeelde partij 2] ten name van[rechtspersoon 2] en/of een bij die overeenkomst behorende Specificatie Bevoegden Overeenkomst Toegang [benadeelde partij 2] ondertekend met een valse handtekening, gelijkend op die van [betrokkene 10], althans op de tot het ondertekenen van die overeenkomst en/of specificatie gerechtigde persoon, en/of (vervolgens)
- een handtekeningenformulier ondertekend, en/of (vervolgens)
- verzocht [medeverdachte 1] toe te voegen aan het contract Internetbankieren van [rechtspersoon 2], en/of (vervolgens)
- een bankpas en/of een pincode op naam van [medeverdachte 1] aangenomen.
artt. 47, 48 & 326 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 september 2010
te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
bankbescheiden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
1) [betrokkene 11]en/of
2) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of
3) [betrokkene 3] en/of
4) [betrokkene 4] en/of
5) [betrokkene 5] en/of[betrokkene 6] en/of
6) [betrokkene 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s);
(art. 311 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 september 2010
te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
bankbescheiden heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgen van voornoemde bankbescheiden wist(en) dat het (een)
door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(art. 416 Wetboek van Strafrecht)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 september 2010
te Rotterdam
opzettelijk bankbescheiden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan
1) [betrokkene 11] en/of
2) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of
3) [betrokkene 3] en/of
4) [betrokkene 4] en/of
5) [betrokkene 5] en/of[betrokkene 6] en/of
6) [betrokkene 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten
als gevonden voorwerpen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
(art. 321 Wetboek van Strafrecht)
art 321 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van 14 september 2010 tot en met
15 september 2010 te Krimpen aan den IJssel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
een of meer poststuk(ken), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan machinefabriek [rechtspersoon 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), heeft getracht voornoemde poststuk(ken) uit de brievenbus van
machinefabriek [rechtspersoon 3] te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(art. 311 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht