ECLI:NL:RBROT:2015:2068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
ROT 14/3454, ROT 14/3455, ROT 14/3456, ROT 14/3457, ROT 14/3458 en ROT 14/3069
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en dwangsommen inzake bijstandsuitkering

In deze zaak heeft eiseres, een Rotterdamse, herhaaldelijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, over haar aanvragen voor bijstandsuitkeringen. Eiseres heeft op 7 mei 2014 digitaal beroep ingesteld, gevolgd door twee andere beroepschriften in mei en september 2014. De rechtbank heeft eerder een beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft later het verzet daartegen gegrond verklaard. Tijdens de zitting op 25 maart 2015 was eiseres niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in vier van de zes aanhangige zaken griffierecht heeft voldaan, wat betekent dat zij niet in verzuim is. De rechtbank oordeelt dat de wijze van procederen door eiseres, die herhaaldelijk identieke beroepschriften indiende, grenst aan misbruik van recht. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 27 november 2013 en 7 augustus 2014 ongegrond verklaard en de overige beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verzoeken van eiseres om dwangsommen niet opgaan, omdat deze geen besluiten op aanvraag zijn.

De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2015 behandeld en de uitspraak is openbaar uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 14/3454, ROT 14/3455, ROT 14/3456, ROT 14/3457, ROT 14/3458 en ROT 14/3069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2015 in de zaken tussen

[Naam], te Rotterdam, eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 7 mei 2014 digitaal beroep ingesteld, omdat verweerder in gebreke zou zijn tijdig op een of meer aanvragen te beslissen. Nadien heeft eiseres op 24 mei 2014 en 16 september 2014 nogmaals elektronische beroepschriften ingediend.
De rechtbank heeft op 17 juli 2014 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van 7 mei 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak 4 december 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:9812) heeft de rechtbank het verzet daartegen gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. el Fizazi.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om verdaging van de zitting van 25 maart 2015 afgewezen, omdat het verzoek daartoe eerst op 17 maart 2015 is ontvangen en niet valt in te zien dat, nu de uitnodiging voor de zitting reeds op 16 februari 2015 is verzonden, zij niet eerder had kunnen aangeven dat zij in de week van 23 maart 2015 een reis naar het buitenland had gepland.
2. De rechtbank oordeelt thans dat eiseres op 7 mei 2014 digitaal beroep (het beroepschrift) heeft ingesteld, omdat verweerder na door eiseres in gebreke te zijn gesteld naar zij stelt niet tijdig besluiten heeft genomen inzake:
1. het verzoek tot het beëindigen van bijstandsuitkering uit hoofde van de Wet werk en bijstand met ingang van 20 december 2013;
2. het verzoek tot terugbetaling van onterecht op de bijstandsuitkering gekorte heffingskortingen;
3. het bezwaar tegen de beslissing tot het opnieuw opvragen van jaarstukken;
4. het bezwaar tegen het vastgesteld eigen vermogen; en
5. het bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstandsuitkering;
6. het niet tijdig nemen van dwangsombesluiten.
3. De bezwaren waarop de onderdelen 3, 4 en 5 van het beroepschrift zien hebben alle betrekking op het besluit van 13 september 2013 tot toekenning van bijstand aan eiseres met ingang van 17 juni 2013. Dit besluit is niet splitsbaar in besluitonderdelen waartegen afzonderlijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Met het beroepschrift lagen derhalve maximaal vier beroepen voor. Vast staat dat eiseres met betrekking tot deze beroepen, die door de rechtbank abusievelijk als één beroep wegens niet tijdig beslissen zijn aangemerkt, niet het griffierecht is voldaan. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres bij elektronisch bericht van 24 mei 2014 beroep wegens niet tijdig beslissen heeft ingesteld dat in feite identiek is aan het eerste beroep. Ter zake van het tweede beroep heeft de rechtbank dossiers aangelegd met de zaaknummers ROT 14/3454, ROT 14/3455, ROT 14/3456, ROT 14/3457 en ROT 14/3458. Voorts is in deze zaken griffierecht geheven. Eiseres heeft in vier van deze zaken het in rekening gebrachte griffierecht voldaan. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres op 16 september 2014 wederom een elektronisch beroepschrift heeft ingediend waarin zij opkomt tegen het volgens haar niet tijdig beslissen in de zaken waarop haar digitale beroepschrift van 7 mei 2014 ziet. Gelet op de omstandigheid dat eiseres meermaals beroep heeft ingesteld wegens het volgens haar niet tijdig afkomen van besluiten door verweerder inzake telkens dezelfde onderwerpen, hetgeen de rechtbank niet heeft onderkend, en gelet op de omstandigheid dat in een viertal van die zaken wel (tijdig) griffierecht is voldaan door eiseres, is de rechtbank thans van oordeel dat eiseres niet in verzuim is griffierecht te voldoen.
4. Met betrekking tot onderdeel 1 van het beroepschrift stelt de rechtbank vast dat verweerder op 22 mei 2014 besloten heeft tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 20 december 2013. Verweerder heeft eiseres voorts bij besluit van 22 mei 2014 een maximale dwangsom toegekend van € 1.260,- wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Ter voorlichting van partijen geeft de rechtbank in overweging dat hier geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb voorligt, omdat verweerder ambtshalve dient te beslissen omtrent beëindiging of intrekking van een op aanvraag toegekende bijstandsuitkering. Eiseres kan met betrekking tot onderdeel 1 van het beroepschrift thans niets meer bereiken nu inhoudelijk is besloten als is verzocht en haar de maximale dwangsom is toegekend. De rechtbank zal dit beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5. Met betrekking tot onderdeel 2 van het beroep stelt de rechtbank vast dat verweerder eiseres bij brief van 28 mei 2014 heeft bericht dat hij op 17 december 2013 (lees: 21 februari 2014) een ingebrekestelling heeft ontvangen en dat hij besloten heeft geen dwangsom toe te kennen omdat ter zake van het verzoek van 17 december 2013 inzake ten onrechte ingehouden alleenstaande ouderkorting geen sprake zou zijn van een aanvraag in de zin van artikel 4:1 van de Awb. Bij besluit van 7 augustus 2014 – waarin verweerder blijkbaar abusievelijk diverse tijdstippen heeft genoemd die ten tijde van dat besluit nog in de toekomt waren gelegen – heeft verweerder geoordeeld dat wel een aanvraag voorlag en heeft hij alsnog een maximale dwangsom toegekend van € 1.260,- wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Voorts heeft verweerder bij dit besluit overwogen dat eiseres eerder op 17 januari 2014 is geadviseerd om tegen de aanslag van de belastingdienst over 2012 in bezwaar te gaan, wat volgens verweerder als een impliciete afwijzing van het verzoek om terugbetaling is.
6. Hoewel verweerder met het besluit op bezwaar van 7 augustus 2014 terecht heeft geoordeeld dat wel een aanvraag voorlag en dat een maximale dwangsom wegens niet tijdig beslissen was verschuldigd komt dat besluit niet geheel tegemoet aan de aanvraag van eiseres. Zij heeft immers verzocht om terugbetaling van ingehouden alleenstaande ouderkorting, terwijl het besluit op bezwaar van 7 augustus 2014 kan worden opgevat als een bekrachtiging door verweerder van zijn eerdere impliciete beslissing die aanvraag af te wijzen. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om teruggave ziet op een periode waarover onherroepelijk bijstand is toegekend en waarop die korting ook onherroepelijk is toegepast. Omdat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd heeft verweerder deze aanvraag kunnen afwijzen en komt de rechtbank geen verdere toetsing toe. Het beroep is in zoverre ongegrond.
7. Eiseres heeft bij faxbericht van 17 september 2013 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 september 2013 tot toekenning van bijstand. De bezwaren zien op de ingangsdatum, het vereiste van het overleggen van jaarstukken 2012, de vaststelling van het vermogen en vastgestelde vermogensgrens (dit correspondeert met de onderwerpen die zijn genoemd in de onderdelen 3, 4 en 5 van het beroepschrift). Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld bij faxbericht van 14 november 2013. Bij besluit van 18 november 2013 heeft verweerder de bezwaren tegen het besluit van 13 september 2013 ongegrond verklaard. Anders dan eiseres meent is met het besluit van 18 november 2013 beslist op de bezwaren tegen het besluit van 13 september 2013. De beoordeling of een besluit is genomen, staat immers los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit (vgl. ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771). Voor zover eiseres meent dat niet op alle bezwaargronden tegen het besluit van 13 september 2013 was beslist stond het haar vrij beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar van 18 november 2013. Zij heeft dit gedaan, doch dat beroep is bij uitspraak van 4 augustus 2014 (ROT 14/171, ROT 14/172, ROT 14/173, ROT 14/174, ROT 14/175) niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. Eiseres heeft met de onderhavige beroepen voorts beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen. Dit laatste was echter niet mogelijk, omdat voordien reeds op de bezwaren was beslist. Het beroep wegens niet tijdig beslissen inzake de onderdelen 3, 4 en 5 van het beroepschrift is derhalve niet-ontvankelijk.
8. Verweerder heeft eiseres bij brief gedateerd op 21 november 2014 (lees: 27 november 2013, zo volgt onder meer uit een brief met gelijke inhoud in het dossier met zaaknummer 14/173) bericht dat binnen twee weken nadat eiseres hem in gebreke had gesteld is beslist op de bezwaren, zodat geen dwangsommen zijn verschuldigd. Deze brief van verweerder van 27 november 2013 is een besluit in de zin van artikel 4:18 van de Awb dat is genomen nadat eiseres beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op aanvraag. De rechtbank zal dit besluit gelet op de strekking van artikel 4:19 van de Awb betrekken in het beroep. De niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens het uitblijven van een beslissing op de bezwaren werkt niet door voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep van rechtswege tegen het besluit 27 november 2013. De rechtbank zal het beroep tegen dit besluit daarom inhoudelijk beoordelen. Dit beroep is ongegrond, omdat verweerder op juiste gronden heeft vastgesteld dat geen dwangsom is verschuldigd.
9. Met betrekking tot onderdeel 6 van het beroepschrift oordeelt de rechtbank dat
de daarin vervatte stelling van eiseres dat ook dwangsommen zijn verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van dwangsombesluiten niet opgaat, reeds omdat een besluit in de zin van artikel 4:18 van de Awb geen besluit op aanvraag is, doch ambtshalve moet worden genomen (zie ABvRS 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1290). Dit beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Tot slot merkt de rechtbank op dat de wijze waarop eiseres in deze zaken heeft geprocedeerd grenst aan misbruik van recht. De rechtbank doelt hier ten eerste op de ondoorzichtige wijze van procederen door eiseres, die er uit bestaat dat zij herhaaldelijk vrijwel identieke beroepschriften heeft ingediend, waarvan slechts bij nauwgezette bestudering duidelijk wordt op welke en hoeveel zaken die zien, en zij in aanvulling daarop overzichten van aanhangige procedures heeft verstrekt die ten dele niet bekend zijn bij de rechtbank of onherroepelijk zijn afgedaan. De rechtbank doelt hier ten tweede op de klaarblijkelijke inzet van eiseres om in deze (voornamelijk kansloze) zaken zoveel mogelijk dwangsommen te ontvangen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen de besluiten van 27 november 2013 en 7 augustus 2014 ongegrond en verklaart de overige beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.