In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 definitief was vastgesteld en de uitgekeerde voorschotten werden teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het verschil tussen de gefactureerde kosten en de door eiseres gemaakte kosten gering was. Indien eiseres het volledige bedrag van de ontvangen voorschotten zou moeten terugbetalen, zou de menselijke maat in deze zaak verloren gaan. De rechtbank merkte op dat uit jurisprudentie niet voortvloeit dat de Belastingdienst verplicht is de toeslag op nihil te stellen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in het bestreden besluit II volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres voor het berekeningsjaar 2010. Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven het beroep voor 2010 in te trekken, mits de proceskosten en het griffierecht vergoed werden, wat de Belastingdienst heeft bevestigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door eiseres aan het kinderdagverblijf betaalde eigen bijdragen niet voldoende waren voor de volledige betaling van de kosten van de kinderopvang.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst onvoldoende heeft aangetoond dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres moet vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 980,-.