ECLI:NL:RBROT:2015:8509

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
15_2689
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van kosten door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014. Eiseres, woonachtig in Spijkenisse, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat het voorschot kinderopvangtoeslag had herzien naar nihil. De rechtbank oordeelde dat de stelling van verweerder, dat niet eenduidig kon worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang waren, ondeugdelijk was gemotiveerd. Eiseres had voldoende bewijs geleverd dat zij alle kosten voor de kinderopvang had voldaan, ondanks dat de kinderopvanginstelling failliet was gegaan en er onduidelijkheid bestond over de facturen.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) de ouder recht heeft op kinderopvangtoeslag, mits de kosten voor geregistreerde kinderopvang kunnen worden aangetoond. Eiseres had in de maanden januari tot en met mei 2014 maandelijks bedragen aan de kinderopvanginstelling betaald, die overeenkwamen met de jaaropgave. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst niet had mogen afleiden dat er sprake was van een wijziging van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken, en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/2689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te Spijkenisse, eiseres,

gemachtigde: mr. M.R. de Kok,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: mr. N. Mhamdi.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2014 (het primaire besluit), nader uitgewerkt in het besluit van
21 augustus 2014, heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2014 herzien naar nihil.
Bij besluit van 16 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid en onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) in de kosten van kinderopvang.
1.2.
Op grond van artikel 1.5, eerste lid en onder a, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Op grond van artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
1.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/ Toeslagen de belanghebbende, die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgende op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag. Op grond van het vijfde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Awir dient een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op, of de bepaling van de hoogte van, de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Op grond van artikel 26 van de Awir is de belanghebbende het bedrag van terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet eenduidig kan worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang zijn geweest. Het totaalbedrag van de jaaropgave (€ 7.308,40) komt immers niet overeen met het totaalbedrag van de facturen (€ 7.562,50). Daardoor kan niet worden vastgesteld of eiseres alle kosten voor de kinderopvang in 2014 heeft voldaan, aldus verweerder.
3. Eiseres voert hiertegen aan dat haar ten onrechte wordt tegengeworpen dat niet kan worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang zijn geweest. Zij dreigt de dupe te worden van het frauduleuze handelen van het, inmiddels failliete, kinderdagverblijf ’t Voortvarend Scheepje, dat zowel de facturen als de jaaropgave rechtstreeks aan verweerder heeft verstrekt. Nu eiseres wel degelijk alle kosten voor de kinderopvang heeft voldaan, stelt zij dat (volledige) terugvordering onevenredig is, temeer nu het verschil tussen het totaalbedrag van de jaaropgave en het totaalbedrag van de facturen slechts € 200,- bedraagt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 1 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2027), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Gelet op de uitspraken van de Afdeling van 1 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3548) en ECLI:NL:RVS:2014:3564) geldt voorts, dat als de ouder kan aantonen dat hij een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan, dat niet betekent dat hij aanspraak kan maken op een naar evenredigheid lagere toeslag. Verweerder mag in dat geval de toeslag op nihil stellen en is niet gehouden deze te berekenen op basis van het deel van de kosten waarvan de ouder de betaling wel heeft aangetoond.
4.2
Niet in geschil is dat eiseres in de maanden januari tot en met mei 2014 maandelijks een bedrag van € 1.312,- alsmede een bedrag van € 150,- aan eigen bijdrage aan kinderdagverblijf ’t Voortvarend Scheepje heeft overgemaakt. Deze bedragen corresponderen, rekening houdend met kleine afrondingsverschillen, met de jaaropgave 2014 (stuk 24.12), die is gebaseerd op een uurtarief van € 6,05 (hetzelfde uurtarief als in 2013) en met de door eiseres en de vertegenwoordiger van ’t Voortvarend Scheepje ondertekende overeenkomst uit december 2013 (door de gemachtigde van eiseres overgelegd als productie 2 bij het beroepschrift). Voor zover verweerder een beroep doet op stuk 12.22, voorzien van het opschrift contract 2014, stelt de rechtbank vast dat dit document niet van enige handtekening is voorzien en daarom – anders dan de door gemachtigde van eiseres overgelegde productie – niet kan gelden als (bewijs van) een rechtsgeldige overeenkomst.
4.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 21 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1784), gaat verweerder voor het bepalen van de hoogte van de kosten van kinderopvang voor het desbetreffende jaar in beginsel uit van de tussen partijen in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken over het aantal kinderen dat wordt opgevangen, het aantal uren aan opvang en het gehanteerde uurtarief. Het beleid van verweerder is dat niet in alle gevallen strikt aan de hiervoor weergegeven regels wordt vastgehouden. Zo erkent verweerder dat onder omstandigheden behoefte kan bestaan af te wijken van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken omtrent de kinderopvang of de betaling daarvan. In beginsel is verweerder in een dergelijk geval bereid om de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Volgens het beleid van verweerder kan, indien een dergelijke wijziging tot uitdrukking komt in de jaaropgave van het gastouderbureau, de aanspraak op kinderopvangtoeslag berekend worden aan de hand van het op de jaaropgave vermelde bedrag aan kosten voor kinderopvang, indien deze jaaropgave het daadwerkelijk genoten aantal uren kinderopvang per kind en de daarvoor afgesproken prijs vermeldt.
4.4
Met verweerder stelt de rechtbank vast dat zich in het dossier maandfacturen bevinden over de maanden januari tot en met mei 2014 (stukken 12.23 tot en met 12.27), die uitgaan van een maandbedrag van € 1.512,50, dat is gebaseerd op een uurtarief van € 6,25, welk bedrag gelijk is aan het uurtarief, opgenomen in het onder 4.2 genoemde stuk 12.22. Door gemachtigde van eiseres is ter zitting aangevoerd dat de kinderopvanginstelling
’t Voortvarend Scheepje inmiddels failliet is, dat eiseres evenals vele andere cliënten nimmer stukken ontving van deze instelling en dat de directrice van de kinderopvang achteraf facturen en jaaropgaven aan verweerder heeft verstrekt. Ook is aangevoerd – en dit is door verweerder niet betwist – dat de FIOD een onderzoek is gestart naar de handelwijze van de kinderopvanginstelling. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de kinderopvangstelling achteraf foutieve – op een onjuist uurtarief gebaseerde – facturen zijn opgesteld, die wel corresponderen met stuk 12.22 maar niet met de bedragen die door eiseres daadwerkelijk aan de kinderopvanginstelling zijn overgemaakt en evenmin corresponderen met de gesloten overeenkomst. Nu verweerder in beginsel pleegt uit te gaan van de in de overeenkomst vastgelegde afspraken heeft hij, in het licht van de hierboven genoemde omstandigheden, niet uit de genoemde facturen mogen afleiden dat sprake is geweest van een wijziging van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken, te meer nu de bedragen in de jaaropgave corresponderen met de in de overeenkomst vastgelegde afspraken.
4.5
Op grond van het onder 4.3 en 4.4 overwogene acht de rechtbank de stelling van verweerder dat niet eenduidig kan worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang zijn geweest en dat niet kan worden vastgesteld of eiseres alle kosten voor de kinderopvang in 2014 heeft voldaan, ondeugdelijk gemotiveerd.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet mogelijk acht, bepaalt zij dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt, en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Bamberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.