3.2.De rechtbank stelt vast dat de belangrijkste pijler voor het aan eiser gemaakte verwijt bestaat uit de verklaringen van twee collega’s. Beide collega’s hebben verklaard dat eiser op 4 juli 2013 aan het einde van de werkdag vanuit de kamer van de administratie met twee pakjes batterijen kamer [e] binnenliep, waar zij alle drie hun werkplek hadden, en dat eiser deze batterijen in zijn rugtas stopte. Eiser heeft vervolgens wisselend verklaard over wat er precies is gebeurd, waardoor verweerder de overtuiging heeft gekregen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedraging.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het op basis van de, afzonderlijk van elkaar afgelegde, verklaringen van twee collega’s aannemelijk is dat eiser op 4 juli 2013 twee pakjes batterijen heeft gepakt uit de kamer van de administratie en die vervolgens in zijn rugzak heeft gestopt en kamer [e] heeft verlaten. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de door de collega’s afgelegde verklaringen te twijfelen, nu niet is gebleken dat er sprake was van problemen in de bestaande verhoudingen tussen eiser en deze collega’s en eiser niet eenduidig heeft verklaard over wat er volgens hem gebeurd is op 4 juli 2013.
Voor de rechtbank is echter niet overtuigend komen vast te staan dat eiser de batterijen heeft gepakt en in zijn rugzak gestopt met het oogmerk zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. De vrijwel gelijkluidende verklaringen van de twee collega’s dat zij hebben gezien dat eiser de batterijen heeft gepakt en in zijn rugzak heeft gestopt, sluiten niet de reële mogelijkheid uit dat eiser deze batterijen niet voor eigen gebruik mee naar huis heeft genomen maar deze, zoals hij in beroep en ter zitting heeft verklaard, in zijn rugzak heeft gestopt om ze vervolgens in zijn werkzaklamp te stoppen die in zijn locker lag een etage lager. Anders dan verweerder meent, kan aan het enkele feit dat eiser steeds wisselend heeft verklaard, niet de conclusie worden verbonden dat eiser de batterijen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het eiser verweten plichtsverzuim staat derhalve onvoldoende vast. Verweerder was niet bevoegd om eiser disciplinair te straffen.
Dat betekent ook dat verweerder niet bevoegd was een ordemaatregel - in de vorm van een buitenfunctiestelling - te treffen.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, het bezwaar van eiser gegrond verklaren, en beide primaire besluiten herroepen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1). De gemachtigde van eiser heeft op het op 13 oktober 2015 ondertekende formulier proceskosten vermeld dat eiser reiskosten van € 21,12 heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting. Hiermee komt het totaal te vergoeden bedrag aan proceskosten op € 1.981,12.