ECLI:NL:RBROT:2015:9664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
ROT 15/1585
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag afvalstoffenheffing en de inzamelverplichting door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar van een woning in Rotterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag afvalstoffenheffing van € 372,50 voor het belastingjaar 2014, opgelegd door de gemeente. De gemeente had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen een uitspraak van het Hof Den Haag in te brengen, die relevant was voor de zaak. Eiseres voerde aan dat zij niet was gehoord in bezwaar, wat volgens haar de rechtmatigheid van het bestreden besluit in gevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat het aan de gemeente was om aan te tonen dat eiseres het faxbericht met de uitnodiging voor de hoorzitting had ontvangen. Aangezien de gemeente hierin niet slaagde, concludeerde de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Desondanks besloot de rechtbank het gebrek te passeren, omdat eiseres niet in haar belangen was geschaad. Eiseres voerde ook aan dat de gemeente niet voldeed aan de inzamelverplichting voor gft-afval, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente aan haar verplichtingen voldeed. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de gemeente het griffierecht moest vergoeden en de proceskosten moest betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/1585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres],

gemachtigde: mr. A. Bakker,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Thomas.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 17 januari 2014, met betrekking tot de tussenwoning [a] te Rotterdam (de woning), voor het belastingjaar 2014 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd van € 372,50 (de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 29 januari 2015 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Eiseres en verweerder zijn ter zitting verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld de uitspraak van het Hof Den Haag van 15 september 2015 in geding te brengen.
Bij faxbericht van 9 oktober 2015 heeft eiseres de uitspraak overgelegd.
Verweerder heeft bij brief van 26 oktober 2015 hierop gereageerd.
Bij faxbericht van 4 november 2015 heeft eiseres haar reactie gegeven.
Na daartoe van partijen toestemming te hebben ontvangen, heeft de rechtbank het onderzoek op 25 november 2015 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar en gebruiker van de woning. In geschil is of verweerder terecht de aanslag heeft opgelegd aan eiseres.
2. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
2.1
Niet in geschil is dat eiseres in haar bezwaarschrift heeft verzocht om gehoord te worden en dat verweerder haar daartoe bij brief van 30 december 2014 heeft uitgenodigd op 16 januari 2015 om 9.30 uur. Eiseres heeft bij brief van 1 januari 2015 aangegeven dat zij die dag is verhinderd, maar dat zij op 15 januari 2015 wel kan.
In het dossier bevindt zich verder een faxbericht en een faxverzendrapport van verweerder van 12 januari 2015 waarin eiseres wordt uitgenodigd voor een hoorzitting op 15 januari 2015 om 10.00 uur.
Eiseres stelt dat zij op 12 januari 2015 enkel een blanco faxbericht heeft ontvangen.
2.2
Het is in een situatie als deze aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres het faxbericht van 12 januari 2015 heeft ontvangen. Een geslaagde verzending hiervan doet vermoeden dat het faxbericht is ontvangen. Vervolgens ligt het op de weg van eiseres dat vermoeden te ontzenuwen (vergelijk Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL0693). Naar analogie met de jurisprudentie over verzending van stukken per post, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, oordeelt de rechtbank dat indien eiseres erin slaagt de ontvangst van het faxbericht te ontzenuwen, vervolgens op verweerder de plicht rust aannemelijk te maken dat het faxbericht wel in goede orde is ontvangen.
2.3
Met het faxverzendrapport dat vermeldt
“12/01 11.28”en de mededeling
“verzending ok”, maakt verweerder de verzending van dat bericht op 12 januari 2015 aannemelijk. Het daaruit voortvloeiende vermoeden dat eiseres dit faxbericht ook in goede orde heeft ontvangen, ontzenuwt zij met het door haar overgelegde blanco faxbericht dat correspondeert met het tijdstip van verzending van de fax van verweerder. Aan de vervolgens op verweerder rustende plicht om naast de verzending ook de goede ontvangst van het faxbericht aannemelijk te maken, voldoet hij niet.
Zonder uitnodiging voor een hoorzitting is eiseres ondanks haar verzoek, niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Gelet hierop is het bestreden besluit tot stand gekomen in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelezen in samenhang met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
2.4
De rechtbank ziet aanleiding het gebrek in de totstandkoming van het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Naar zij ter zitting heeft verklaard wil zij niet dat na een eventuele vernietiging van het bestreden besluit op deze grond, de rechtbank de behandeling van de zaak terugverwijst naar de bezwaarfase om haar alsnog te horen.
3. Eiseres voert voorts aan dat de opgelegde aanslag niet in stand kan blijven omdat verweerder, door na te laten groente-, fruit en tuinafval (gft-afval) afzonderlijk in te zamelen, niet voldoet aan zijn inzamelverplichting.
3.1.1
Op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Wm) is de gemeenteraad bevoegd om (verkort weergegeven) met het instellen van een afvalstoffenheffing de kosten te bestrijden die zijn verbonden aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen, voor zover deze heffing wordt opgelegd voor percelen ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting geldt tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 15.33 vermeldt voor de bevoegdheid tot het instellen van een afvalstoffenheffing niet als voorwaarde dat moet zijn voldaan aan het tweede lid van artikel 10.21 van de Wm (het gebod tot afzonderlijke inzameling van gft-afval). Dit volgt ook niet uit het arrest van de Hoge Raad van 2 januari 1985, ECLI:NL:HR:1985:AW8380, waar eiseres een beroep op doet, noch uit andere jurisprudentie. Voldoende is dat ten aanzien van een perceel dat in de heffing wordt betrokken, krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting geldt tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en dat de gemeente deze verplichting nakomt. Dit is in lijn met het oordeel van het Hof Den Haag in zijn uitspraak van 15 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2903, inhoudende dat het niet nakomen van de verplichting om gft-afval afzonderlijk in te zamelen niet in de weg staat aan het opleggen van de afvalstoffenheffing.
3.1.2
Met artikel 2, eerste en tweede lid, van de Verordening afvalstoffenheffing 2014 (de Verordening) oefent de gemeenteraad haar voormelde bevoegdheid uit tot het instellen van een afvalstoffenheffing. Op grond van dat artikel wordt onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wm. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wm een verplichting geldt tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.
3.1.3
Op grond van artikel 3 van de Verordening wordt de belasting geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wm een verplichting geldt tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.
3.2
Omdat verder niet in geschil is dat eiseres gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wm een verplichting geldt tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en de gemeente deze verplichting ook nakomt door (wekelijks) huishoudelijke afvalstoffen bij het perceel van eiseres in te zamelen, was verweerder gehouden de aanslag op te leggen.
3.3
Deze beroepsgrond faalt.
4. Eiseres voert verder aan dat de Verordening onverbindend is, omdat de geraamde opbrengsten van de afvalstoffenheffing de geraamde kosten ter zake overschrijden. Hiertoe stelt eiseres dat de geraamde post “kwijtscheldingen” niet als een geraamde kostenpost mag worden opgenomen. Verweerder bestrijdt dit en heeft de begroting van de afvalstoffenheffing particulieren voor het jaar 2014 ingebracht.
4.1
Bij het opstellen van een begroting voor de afvalstoffenheffing mag de opsteller daarvan een inschatting maken hoeveel minder opbrengsten worden verwacht in verband met kwijtscheldingen. Dit staat los van het bedrijven van inkomenspolitiek. In dit geval wordt de inschatting van de verwachte mindere opbrengst vanwege het kwijtschelden van de afvalstoffenheffing als kostenpost in de begroting meegenomen, wat dus is toegestaan.
Voor het overige bestrijdt eiseres de door verweerder overgelegde begroting niet. Uit de begroting voor 2014 volgt dat de kostendekkendheid van de afvalstoffenheffing 91,5 % bedraagt. Van een overschrijding van de opbrengstenlimiet is derhalve geen sprake.
4.2
Deze beroepsgrond faalt eveneens.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Omdat bij de totstandkoming van het bestreden besluit artikel 7:2 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 25, eerste lid, van de Awr is geschonden, bestaat aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder eveneens in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).