5.1.1.Standpunt verdediging
Misbruik van bevoegdheden
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de kofferbak van de auto van de verdachte aangetroffen goederen van het bewijs uitgesloten moeten worden. Hiertoe heeft de raadsman - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verdachte is staande gehouden op grond van de Wegenverkeerswet, omdat de verbalisanten hem met verhoogde snelheid zagen rijden. Uit niets blijkt dat die verhoogde snelheid op een of andere manier aanleiding heeft gegeven tot het uitoefenen van bevoegdheden onder de Wegenverkeerswet. Wel hebben de verbalisanten na de aanhouding de auto op grond van het door de officier van justitie op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) gegeven bevel doorzocht. Er is sprake van het aanwenden van een bevoegdheid voor een ander doel, namelijk het doorzoeken van een auto op basis van voornoemd bevel, dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven. Dit levert strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk op. In een soortgelijke zaak gaf dit voor het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:5307) aanleiding om bewijs uit te sluiten. Daar ging het om een dynamische verkeerscontrole, waarbij auto’s op grond van de Wegenverkeerswet werden stopgezet en het belangrijkste doel daarvan niet het controleren van de naleving van de Wegenverkeerswet was, maar de opsporing van overige strafbare feiten. Aanwijzingsbesluit en bevel op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de WWM
Subsidiair verzoekt de raadsman om uitsluiting van het bewijs van de in de kofferbak van de auto aangetroffen goederen, omdat het aan de doorzoeking ten grondslag liggende bevel niet rechtmatig is. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Het in het aanwijzingsbesluit van de burgemeester omschreven gebied omvat grote delen van Charlois. Daarmee is niet voldaan aan het wettelijke vereiste van beperking in grootte. Verder is de aanwijzing van het gebied als veiligheidsrisicogebied keer op keer verlengd. Er is dus geen beperking in duur. Ook is onduidelijk op grond waarvan het bevel dringend noodzakelijk is. Uit niets blijkt dat in het aangewezen veiligheidsrisicogebied aan de WWM gerelateerde misdaad disproportioneel meer aanwezig is dan in een derde deel van de wijken van Rotterdam. Volgens de redenering van de burgemeester is er voldoende aanleiding om een derde deel van de Rotterdamse wijken als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen. Uit de cijfers bij het aanwijzingsbesluit blijkt dat er zes wapens per maand in beslag zijn genomen, waarvan het merendeel uit steek- of slagwapens bestond. De vraag is of die wapens niet ook op een andere manier van straat zouden gaan en of dit inderdaad wapengeweld heeft teruggebracht.
De stelling van de burgemeester dat er een driehoeksoverleg heeft plaatsgevonden, wordt niet nader onderbouwd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door de gemeente geboden motivering sterk onvoldoende is.
De bescherming van burgers tegen de overheid om zonder de noodzakelijke vermoedens of bevelen over te gaan tot aanhouding en doorzoeking is in ernstige mate geschonden. De verdachte gaf zelf geen aanleiding tot een vermoeden van deelname aan strafbare feiten. Daarbij is op zijn recht op privéleven een ernstige inbreuk gemaakt.
Aan de officier van justitie is verzocht om aan te geven hoe vaak een bevel tot preventief fouilleren wordt gegeven. Ook dit bevel moet beperkt zijn in duur.
Ook de door de verdachte afgelegde verklaringen dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Als de politie de auto van de verdachte niet had doorzocht, waren deze verklaringen nooit afgelegd. Daarmee zijn de verklaringen een direct gevolg van het onrechtmatig staande houden en het doorzoeken van de auto.
Materieel verweer
Van de in feit 1 van de tenlastelegging omschreven middelen staat niet vast dat het inderdaad verdovende middelen betreft. Uit het dossier blijkt niet dat er een test is gedaan. Zolang niet middels een test is vastgesteld dat het inderdaad om verdovende middelen ging, is het niet zeker dat de verdachte die bezat.
Daarnaast worden in het dossier verschillende hoeveelheden hennep en hasjiesj genoemd, waardoor niet duidelijk is wat de aangetroffen hoeveelheid is geweest. In de aanvullende processen-verbaal van 15 januari 2016 en 27 mei 2016 wordt ook niet duidelijk hoe de verbalisanten zo lang na dato nog weten wat zij gewogen hebben. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit wel wettig en overtuigend bewezen is, dan verzoekt de raadsman de verbalisanten hierop te horen.
De verdachte dacht dat de kentekenplaten afkomstig waren van een sloopauto en had geen reden om te vermoeden dat hun oorsprong elders lag.
5.1.2.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 7 oktober 2015 37,1 gram hennep en 4,41 gram hasjiesj aanwezig had en twee kentekenplaten, waarvan hij had moeten vermoeden dat die van misdrijf afkomstig waren. Daartoe heeft hij - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Van misbruik van bevoegdheden is geen sprake. De basis voor het staande houden van de verdachte op 7 oktober 2015 is weergegeven in het proces-verbaal van politie en betreft een controle op grond van de Wegenverkeerswet. Het aanwijzingsbesluit van 30 juni 2015 is niet strijdig met wettelijke voorschriften. Blijkens het besluit heeft de brief van de politiechef van 23 juni 2015 als basis voor het besluit gediend. In deze brief wordt de voortdurend zorgelijke veiligheidssituatie in het gebied uitvoerig en gemotiveerd omschreven.
Uit de motivering van het aanwijzingsbesluit blijkt dat de burgemeester de belangen van openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en van strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid heeft afgewogen tegen het individuele belang van de burgers. De (verlengde) aanwijzing is door de burgemeester nadrukkelijk begrensd in tijd en wel tot een periode van zes maanden. Dit is proportioneel gelet op de omvang en de zwaarte van de problematiek in het bewuste gebied.
Om de aanwezigheid van wapens in een gebied effectief tegen te gaan, kan het noodzakelijk zijn dat de politie actief naar die wapens op zoek moet gaan en dat dergelijke acties met regelmaat, maar ook met een grote mate van onvoorspelbaarheid moeten plaatsvinden. Dat kan met zich meebrengen dat het Openbaar Ministerie het op één moment geven van diverse bevelen op grond van de artikelen 50, 51 en 52 WWM opportuun acht en dat er enige tijd zit tussen het geven van het bevel en het moment van geldigheid daarvan. Dat laat onverlet dat elk bevel op zijn merites wordt beoordeeld. Daarvan is ook sprake in het onderhavige geval. Het bevel is derhalve rechtmatig gegeven. Het op basis van dit bevel uitgevoerde onderzoek in de auto van de verdachte heeft eveneens rechtmatig plaatsgevonden.
5.1.3.Beoordeling
5.1.3.1. Misbruik van bevoegdheden
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat wordt aangevoerd dat de verbalisanten de verdachte een stopteken hebben gegeven op grond van de Wegenverkeerswet met de bedoeling de auto te doorzoeken op grond van het bevel van de officier van justitie. In de door de raadsman aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam overweegt het hof dat de politie bij een dynamische verkeerscontrole doet ‘voorkomen dat aan de wettelijke vereisten is voldaan – doordat ‘formeel’ een verkeerscontrole wordt uitgevoerd – omdat er anders sprake zou zijn van détournement de pouvoir, nu de politie niet op andere grond bevoegd is een voertuig met inzittenden te controleren’. Niet gebleken is dat daarvan in het onderhavige geval sprake is.
De verbalisanten hebben in hun proces-verbaal met nummer PL1700-2015356236-6 gerelateerd dat zij een auto met verhoogde snelheid zagen rijden en dat zij vervolgens op grond van de Wegenverkeerswet een stopteken hebben gegeven. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
Aanwijzingsbesluit en bevel op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de WWM
Op grond van vaste rechtspraak (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ2475) geldt dat de rechtmatigheid van het bevel van de officier van justitie op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de WWM mede afhangt van de rechtmatigheid van het door de burgemeester gegeven besluit tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied (het aanwijzingsbesluit). In die uitspraak heeft de Hoge Raad tevens het kader geschetst waarbinnen de rechter het aanwijzingsbesluit van de burgemeester dient te toetsen. Hieruit volgt dat de burgemeester bij het nemen van een aanwijzingsbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan hem om, na overleg met de officier van justitie in het zogenaamde driehoeksoverleg, te beoordelen of verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied rechtvaardigt, en om daarbij alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen, waaronder enerzijds het belang van handhaving van de openbare orde en anderzijds het recht van een ieder op eerbiediging van zijn privé-leven. De duur van de aanwijzing dient niet langer, en de omvang van het gebied niet groter te zijn dan noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. De door de burgemeester gemaakte keuzen dienen deugdelijk te zijn gemotiveerd en proportioneel te zijn met de dreigende schending van het privé-leven van een ieder in het aangewezen gebied.
De rechter zal zich bij de beoordeling van een aanwijzingsbesluit terughoudend moeten opstellen en zal slechts kunnen toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat gebiedsaanwijzing in verband met (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde noodzakelijk was, en of de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de aanwijzing heeft kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat het aanwijzingsbesluit van de burgemeester van 30 juni 2015 deze terughoudende toets kan doorstaan en motiveert dit als volgt.
Blijkens de aanhef in het besluit heeft, alvorens tot besluitvorming is overgegaan, overleg plaatsgevonden in de driehoek met de hoofdofficier van justitie en de politiechef van de Eenheid Rotterdam. Door de verdediging zijn geen argumenten naar voren gebracht die zouden doen twijfelen aan de juistheid van hetgeen de burgemeester heeft gesteld.
De burgemeester heeft zich bij het nemen van het besluit gebaseerd op het aan het besluit gehechte verzoek van de politiechef van de Eenheid Rotterdam van 23 juni 2015 tot aanwijzing van het veiligheidsrisicogebied Charlois in district Rotterdam Zuid voor een periode van zes maanden. In dit verzoek is uitgebreid beschreven wat de situatie is geweest in de periode van 22 december 2014 tot 22 juni 2015, in welke periode het gebied reeds als veiligheidsrisicogebied was aangewezen. Ter illustratie van de geweldsproblematiek in het betreffende gebied zijn een aantal ernstige geweldsincidenten vermeld die zich in de periode december 2014 - juni 2015 hebben voorgedaan in Charlois. Door de politie wordt het van groot belang geacht om het in het district Charlois reeds geruime tijd ingezette offensief tegen (vuur)wapenbezit en de aanpak van straatroven en overvallen, van welk offensief het instrument preventief fouilleren onderdeel uitmaakt, consequent voort te zetten. Tevens is overwogen dat de afgelopen jaren een onverminderd positieve grondhouding bij het publiek bestaat ten aanzien van de preventief fouilleeracties. Over het algemeen zijn burgers content met het optreden van de politie, waarbij ingezet wordt op mondelinge uitleg over doel en werkwijze van de acties, folders zijn uitgereikt en bij behoefte contact met de wijkagent wordt geboden.
Op basis van dit gemotiveerde verzoek heeft de burgemeester overwogen dat de belangen van openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en van strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid in het onderhavige geval zwaarder wegen dan het individuele belang van de burger in de zin van bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank is van oordeel, gegeven de motivering die aan het besluit ten grondslag heeft gelegen, een en ander zoals hiervoor is overwogen, dat de burgemeester het gebied zoals dat in het aanwijzingsbesluit is gedefinieerd in redelijkheid (wederom) heeft kunnen aanwijzen als veiligheidsrisicogebied voor de duur van zes maanden. Dat dit gebied groter is dan verdachte zou wensen en ook het leefgebied van verdachte omvat, kan daaraan niet afdoen.
Dat, zoals door de verdediging ter zitting van 20 juni 2016 is gesteld, andere gebieden in de regio Rotterdam net zo onveilig zouden zijn terwijl die gebieden niet zijn aangewezen als veiligheidsrisicogebied, maakt dit niet anders. De vraag of en zo ja, voor welke gebieden een aanwijzingsbesluit wordt genomen, behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het aanwijzingsbesluit rechtmatig is, en dit aanwijzingsbesluit ziet op de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016 was de officier van justitie in beginsel bevoegd om in die periode een bevel op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de WWM af te geven. De vraag is dan nog of het op 26 augustus 2015 gegeven bevel tot preventief fouilleren ingaande op dinsdag 6 oktober 2015 om 14.00 uur en eindigend op woensdag 7 oktober 2015 om 02.00 uur, zowel wat de wijze van tot stand komen als wat zijn inhoud betreft, in overeenstemming is met de van belang zijnde wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend.
De officier van justitie heeft ter zitting van 20 juni 2016 nader toegelicht op welke wijze tot acties preventief fouilleren wordt gekomen. Daarbij is aangegeven dat op diverse momenten gedurende de aanwijzingsperiode overleg wordt gevoerd tussen de politie en het Openbaar Ministerie waarin (onder meer) wordt besproken op welke momenten de noodzaak aanwezig kan worden geacht om de bevoegdheid tot preventief fouilleren te gebruiken.
De noodzaak van een zekere regelmaat van dergelijke acties als ook de noodzakelijke onvoorspelbaarheid van de te houden acties kunnen met zich meebrengen dat het Openbaar Ministerie het opportuun acht om op één moment diverse bevelen te geven. Dit laat onverlet dat elk afzonderlijk bevel door de officier van justitie op zijn merites wordt beoordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie met zijn besluit van 26 augustus 2015 binnen de hem wettelijk toegekende bevoegdheden en gestelde grenzen is gebleven.
Hieruit volgt dat zowel het aanwijzingsbesluit van de burgemeester als het bevel ex artikelen 50, 51 en 52 van de WWM van de officier van justitie rechtmatig zijn genomen. Het verweer dat bewijsuitsluiting zou moeten volgen, wordt verworpen.
5.1.3.2 Beoordeling van de ten laste gelegde feiten
De politie heeft in de auto van de verdachte hennep, hasjiesj en twee gestolen kentekenplaten aangetroffen. De verdachte heeft bekend dat hij deze goederen voorhanden had, doch heeft benadrukt dat hij er niet van op de hoogte was dat de kentekenplaten gestolen waren.
Vrijspraak
In het dossier worden verschillende hoeveelheden hennep en hasjiesj genoemd.
- Op pagina 2 is vermeld: Weging en Monsterneming: Hennep 27 gram en hennep 441 gram.
- Op pagina 15 (PL1700-2015356236-6 – blad 1) is vermeld: 37,1 gram hennep en 4,41 gram hasjiesj.
- In de later aan het dossier toegevoegde kennisgeving van inbeslagname (PL1700-2015356236-5 – blad 1) is vermeld: 27 gram hennep (zonder vermelding van merk/type) en 441 gram hennep, merk/type: hasjiesj.
In de processen-verbaal van bevindingen van 15 januari 2016 (PL1700-2015356236-21) en 26 mei 2016 (PL1700-2015356236-22) is vermeld dat in de voornoemde kennisgeving van inbeslagname de hoeveelheden foutief zijn vermeld. Geen verklaring wordt gegeven voor het feit dat op pagina 2 (zie hiervoor het eerste gedachte-streepje) dezelfde hoeveelheden vermeld worden als in de kennisgeving van inbeslagname, waarbij het dan enkel om hennep zou gaan.
De in het dossier en de nagezonden stukken vermelde hoeveelheden lopen dermate uiteen dat de rechtbank niet kan vaststellen wat de daadwerkelijk aangetroffen hoeveelheden zijn geweest. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat het horen van de verbalisanten hier meer licht op zal laten schijnen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden welke hoeveelheden hennep en/of hasjiesj de verdachte vervoerde, zodat hij van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Om die reden komt de rechtbank aan het subsidiaire verzoek om op dit punt de verbalisanten als getuige te horen, niet toe.
Nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken behoeft het verweer ter zake de substantie van de aangetroffen middelen geen bespreking meer.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de in zijn auto aangetroffen kentekenplaten heeft gekocht van de jongens bij het straatracen. Hij heeft voorts verklaard dat hij de kentekenplaten wilde hebben en geen vragen heeft gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de kentekenplaten. Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte de kentekenplaten heeft gekocht, had hij redelijkerwijs moeten vermoeden dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren.
Bewezen is dat de verdachte twee kentekenplaten voorhanden heeft gehad, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.