ECLI:NL:RBROT:2016:5305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
ROT-15_02121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht. De eiser had op 1 augustus 2014 een verzoek ingediend om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college heeft op 25 augustus 2014 een besluit genomen waarin het aangaf niet over de gevraagde documenten te beschikken. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 4 maart 2015 een gedeeltelijk gegrond verklaard besluit genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft zich niet laten vertegenwoordigen op de zitting van 12 juli 2016.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser en zijn gemachtigde misbruik maken van de Wob door een groot aantal identieke verzoeken in te dienen bij verschillende bestuursorganen. Dit zou zijn gedaan met het doel om financiële voordelen te behalen, zoals dwangsommen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen door eiser is aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, wat blijk geeft van kwade trouw. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de doeleinden van Wob-verzoeken en de mogelijkheid van misbruik van procesrecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing is openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 15/2121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.M. Berendsen.

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser van 1 augustus 2014 om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 4 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen hebben aanvankelijk toestemming gegeven voor het achterwege laten van een zitting. Bij brief van 1 oktober 2015 heeft eiser de rechtbank verzocht het beroep alsnog op zitting te behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij beslissing van 27 januari 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiser in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken.
Eiser heeft bij ongedateerde brieven, door de rechtbank ontvangen op 3 februari 2016 en
11 februari 2016, gereageerd.
De rechtbank heeft bij brieven van 22 februari en 30 maart 2016 eiser een nadere termijn gegeven om de informatie te verstrekken.
Eiser heeft geen toestemming gegeven om af te zien van een nadere zitting.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 12 juli 2016. Eiser is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 1 augustus 2014 heeft eiser zich tot verweerder gewend met het volgende verzoek:
“In verband met een onderzoek naar de Wet dwangsom en beroep wegens niet tijdig beslissen bericht ik U hierbij het volgende.
Ik ben bezig met een vergelijkend onderzoek en zou gaarne een antwoord op de volgende vragen willen hebben:
- Hoeveel aanvragen en bezwaarschriften heeft U sinds de inwerktreding van de Wet dwangsom en beroep wegens niet tijdig beslissen ontvangen? Graag een onderverdeling maken in het onderwerp van de aanvraag en of er sprake is van een primair besluit of een bezwaarschrift of relevante documenten openbaar maken die een beeld geeft van het aantal aanvragen en bezwaarschriften?
- Hoe vaak heeft U een ingebrekestelling of klacht als bedoeld in artikel 9:4 van de Awb ontvangen?
- In hoeveel gevallen moest U een dwangsom betalen en wat is het totale bedrag?
- In hoeveel gevallen heeft U een WOB-verzoek aangemerkt als een verzoek
artikel 7:4, vierde lid, van de Awb?
- In hoeveel gevallen heeft U toepassing geven aan artikel 4 van de WOB en is dat binnen een redelijk te achten termijn geweest?
- Overschreed U de beslistermijn vanwege capaciteitsgebrek, de complexiteit van de materie of een andere reden?
- Wordt een financieel jaarverslag in verband met uitbetalingen van dwangsommen
bijgehouden?
- In hoeveel gevallen heeft U uit eigen beweging toepassing gegeven aan artikel 4:18 van de Awb?
- In hoeveel gevallen heeft is wettelijke rente over een dwangsom uitbetaald?
Voor wat betreft (al dan niet rechtsgeldige) ingebrekestellingen of bezwaarschriften wegens niet tijdig beslissen die zijn ingediend vanwege een WOB-verzoek of een verzoek om informatie op grond van het bepaalde in artikel 7:4, vierde lid, van de Awb in de periode van 01 oktober 2009 tot en met de datum van het onderhavige verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de WOB ontvang ik graag de bijbehorende documenten. Het gaat dan om o.a. het WOB-verzoek of verzoek artikel 7:4, vierde lid, van de Awb zelf, de ingebrekestelling, het dwangsombesluit, de beslissing op het WOB-verzoek, de beslissing op de ingebrekestelling en eventueel indien van toepassing rechterlijke uitspraken.”
2. In het primaire besluit heeft verweerder meegedeeld dat hij niet beschikt over documenten waarin de gevraagde informatie is opgenomen, waardoor hij niet in staat is deze gegevens te verstrekken.
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij de stukken die onder het Wob-verzoek vallen niet zonder onevenredige inspanning kan verstrekken vanwege de wijze waarop deze informatie wordt gearchiveerd.
3.2.
Ter zitting heeft verweerder - verwijzend naar onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135) en van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3118) - betoogd dat eiser en zijn gemachtigde de hen krachtens de Wob gegeven bevoegdheden misbruiken. Daartoe is aangevoerd dat betrokkenen een groot aantal identieke Wob-verzoeken bij vele bestuursorganen hebben ingediend en daarover door het hele land procedures voeren, dat ingebrekestellingen worden ingediend voordat beslistermijnen zijn verstreken om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen te vragen en dat het Wob-verzoek is verstopt c.q. verpakt in het informatieverzoek van 1 augustus 2014. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om de onderzoeksgegevens van eiser en de facturatiegegevens van eisers gemachtigde te verifiëren.
4.1.
Eiser stelt in beroep, kort weergegeven, dat de grond waarop het bestreden besluit rust geen grondslag kent in de Wob.
4.2.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat eiser bij meer dan 300 gemeenten en andere bestuursorganen informatie op grond van de Wob heeft opgevraagd ten behoeve van een vergelijkend onderzoek waarover eiser een boek wil uitbrengen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
5.2.
De omstandigheid dat in artikel 3, derde lid, van de Wob is bepaald dat de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend met het doel dat een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Misbruik van recht kan zich voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven. Derhalve kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
6. Als doel van het Wob-verzoek heeft eiser erop gewezen dat hij bezig is met een vergelijkend onderzoek ten behoeve van een uit te brengen boek. In de beslissing tot heropening van het onderzoek en als herinnering bij brief van 22 februari 2016, heeft de rechtbank eiser verzocht om toezending van een kopie van alle op zijn onderzoek betrekking hebbende stukken die vanaf de aanvang van het onderzoeksplan zijn opgesteld. Eiser heeft deze stukken niet overgelegd. Hij heeft zich ook niet laten vertegenwoordigen op de nadere zitting van 12 juli 2016 om een toelichting te geven. Door het ontbreken van de stukken is twijfel gerechtvaardigd over het doel van eisers Wob-verzoek. Deze twijfel is op zichzelf beschouwd nog niet voldoende om te concluderen tot kwade trouw als bedoeld in 5.1..
De rechtbank zal daarom de verdere feiten en omstandigheden in ogenschouw nemen.
7. Eiser heeft bij minstens driehonderd bestuursorganen vergelijkbare Wob-verzoeken ingediend. Eiser dan wel zijn gemachtigde hebben daarover, zo blijkt uit gedane rechterlijke uitspraken, vele beroepsprocedures gevoerd; eiser dan wel zijn gemachtigde worden als zodanig genoemd in een zestigtal rechterlijke uitspraken vanaf 1 juli 2015. Hieruit kan niet alleen worden afgeleid dat eiser en zijn gemachtigde moeten worden aangemerkt als zogenoemde repeat players, maar ook dat bij eiser en zijn gemachtigde de nodige kennis mag worden verondersteld van de Algemene wet bestuursrecht en de Wob, en dus ook van de mogelijkheid om met gebruik van de Wob op snelle en eenvoudige wijze goed omschreven informatie van een bestuursorgaan te verkrijgen. In dit licht valt op dat in eisers verzoek van 1 augustus 2014 bij “Onderwerp” noch in de aanhef nadrukkelijk wordt verwezen naar de Wob. Eerst in de afsluitende alinea wordt verwezen naar de Wob. In die alinea spreekt eiser van “bijbehorende documenten” en van “o.a.”, hetgeen niet bijdraagt aan een snelle en eenvoudige informatieverstrekking, terwijl een dergelijke formulering de mogelijkheid openstelt om hoe dan ook rechtsmiddelen aan te wenden tegen een als onvolledig aangemerkte beantwoording van het Wob-verzoek.
In de beslissing tot heropening van het onderzoek is aan eiser voorts verzocht om op verifieerbare wijze aan te geven welke afspraken hij met zijn gemachtigde heeft gemaakt over de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand en de wijze van facturering. In de op
3 februari 2016 ontvangen brief wijst eisers gemachtigde op het forfaitaire vergoedingenstelsel van (kennelijk) het Besluit proceskosten bestuursrecht en deelt hij mee dat het niet aan de rechter is om te treden in de beoordeling van de ter zake door de betrokkene en de gemachtigde gemaakte afspraken. Door de vraag van de rechtbank ontwijkend te beantwoorden maakt eiser het onmogelijk om te beoordelen of zijn gemachtigde een rechtstreeks belang heeft bij het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures en daarbij te incasseren proceskostenvergoedingen en dwangsommen (vgl. rechtsoverweging 13 in de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3118).
8. Gelet op hetgeen in 6 en 7 is overwogen en in samenhang is gewogen, moet de rechtbank tot het oordeel komen dat eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan om ten laste van de overheid geldsommen te incasseren. Hij heeft die bevoegdheid derhalve gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven en wel zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee eiser de Wob heeft gebruikt.
9. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.