ECLI:NL:RBROT:2016:6297

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
15/4937
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan WW-uitkeringsgerechtigde wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.A.R. Brouwers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door M. Kruit. Eiseres had een WW-uitkering en kreeg toestemming van het UWV om een eigen bedrijf te starten, waarbij haar uitkering gedurende een bepaalde periode verlaagd werd. Eiseres heeft echter in de periode van 28 april 2014 tot en met 2 november 2014 werkzaamheden verricht bij Tempo-Team Uitzenden B.V. zonder dit te melden aan het UWV. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering en een terugvordering van ontvangen bedragen, alsook tot een boete van € 1.370,- wegens schending van de inlichtingenplicht.

De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door haar werkzaamheden niet te melden, ondanks dat zij op de hoogte was van haar verplichtingen. Eiseres betwistte de schending en stelde dat zij verkeerd was geïnformeerd door haar werkcoach, maar de rechtbank oordeelde dat zij zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van wijzigingen in haar situatie. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete van 50% van het benadelingsbedrag passend was, en dat er geen dringende redenen waren om van de boete af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/4937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.A.R. Brouwers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M. Kruit.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.370,-.
Bij besluit van 14 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met ingang van 21 mei 2013 is aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Bij besluit van 22 april 2014 heeft verweerder eiseres toestemming verleend om met behoud van uitkering een eigen bedrijf te starten. Daarbij heeft verweerder besloten dat eiseres gedurende de startperiode van 26 weken, lopend van
5 mei 2014 tot 2 november 2014, 29% minder WW-uitkering ontvangt. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend. In de periode van 28 april 2014 tot en met 2 november 2014 heeft eiseres bij Tempo-Team Uitzenden B.V. (Tempoteam) werkzaamheden verricht. Bij besluit van 8 april 2015 heeft verweerder de WW-uitkering over deze periode herzien en de over die periode ontvangen WW-uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 2.721,65. Voorts heeft verweerder bij het primaire besluit een boete van € 1.370,- opgelegd.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door haar werkzaamheden bij Tempoteam over de periode van 28 april 2014 tot en met 2 november 2014 niet door te geven. Volgens verweerder is sprake van volledige verwijtbaarheid en gelet hierop acht verweerder een boete van 50% van het benadelingsbedrag passend.
3. Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij haar werkzaamheden bij Tempoteam niet heeft opgegeven, omdat haar werkcoach heeft gezegd dat verweerder niets meer te maken had met haar inkomsten omdat zij gebruik maakte van de startersregeling. Eiseres verwijst naar een verklaring van haar moeder die bij het gesprek met de werkcoach aanwezig was. Volgens eiseres blijkt uit de verklaring van de werkcoach van 12 mei 2015 niet dat hij heeft gezegd dat de uren uit een dienstverband wel zouden moeten worden doorgegeven. Eiseres stelt dat zij telefonisch informatie heeft ingewonnen over het gebruik van de startersregeling en dat daarbij niet is medegedeeld dat zij andere inkomsten moest melden. Ook in het besluit van 22 april 2014 staat niet vermeld dat andere inkomsten moeten worden doorgegeven. Uit de (telefonisch) ontvangen informatie en uit het besluit van 22 april 2014 heeft eiseres begrepen dat zij alleen de inkomsten uit de dienstbetrekking bij haar ex-werkgever moest doorgeven.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit van 8 april 2015 geen bezwaar en beroep heeft ingesteld, zodat in dit geding uitsluitend de boete aan de orde is.
5. Artikel 25 van de WW luidt als volgt:
“De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering. Deze verplichting geldt evenmin indien die feiten en omstandigheden voor het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de derde zin van toepassing is.”
6.1
Vast staat dat eiseres vanaf 28 april 2014 tot en met 2 november 2014 heeft gewerkt via Tempoteam en uit dat dienstverband inkomsten heeft gehad. Voorts staat vast dat zij dit niet heeft gemeld bij verweerder. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze werkzaamheden en/of inkomsten daaruit van invloed konden zijn op de hoogte van haar WW-uitkering. Eiseres is zowel bij haar aanvraag als bij de toekenning van de uitkering op de te zake voor haar geldende plichten gewezen. Door van de van deze werkzaamheden geen melding te maken heeft eiseres haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 25 van de WW is geschonden.
6.2
Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat verweerder haar niet heeft medegedeeld dat zij haar inkomsten uit dienstverband ook moet doorgeven als zij gebruik maakt van de startersregeling overweegt de rechtbank dat uit een uitdraai van het Klant Contact Centrum van 14 april 2014 blijkt dat verweerder telefonisch aan eiseres heeft medegedeeld wat de startersregeling inhoudt en dat het niet uitmaakt hoeveel uren zij als zelfstandige werkt of hoeveel zij als zelfstandige verdient. Hieruit kan worden afgeleid dat bij het gebruik maken van de startersregeling de informatieplicht voor eiseres onveranderd is blijven gelden ten aanzien van de werkzaamheden die zij niet als zelfstandige verricht. Uitgangspunt is dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van wijzigingen. Ook een mogelijke onvolledige informatievoorziening van de kant van verweerder doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres en betekent niet dat eiseres onjuist is geïnformeerd door verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
6.3
Voor zover eiseres meent dat zij aan mededelingen van de werkcoach en verweerders brieven het vertrouwen mocht ontlenen, dat zij haar inkomsten uit dienstverband niet hoefde door te geven, merkt de rechtbank op dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in ieder geval vereist is dat van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan, die bij betrokkene een gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt en die tevens gedragsbepalend zijn geweest. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Raad van
9 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY8067) en 29 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3298). De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder een dergelijke toezegging heeft gedaan. De verklaring van de moeder van eiseres van 26 november 2015 is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de werkcoach van eiseres in de e-mail van
12 mei 2015 (uitdrukkelijk) ontkent een dergelijke toezegging te hebben gedaan. Ook deze beroepsgrond faalt.
6.4
Nu vaststaat dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht, was verweerder in beginsel gehouden om eiseres op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW, in verbinding met artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, een boete op te leggen, waarbij verweerder terecht is uitgegaan van wat de Raad in zijn uitspraak van
24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) heeft overwogen.
6.5
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van opzet of grove schuld, maar slechts van gemiddelde verwijtbaarheid. Eiseres had kunnen en moeten beseffen dat zij onverwijld aan verweerder moest melden dat zij werkzaamheden in loondienst was gaan verrichten. Weliswaar was de startersregeling op eiseres van toepassing, maar zij bleef nog een WW-uitkering ontvangen met alle daaraan verbonden verplichtingen. Hetgeen door eiseres is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraak van de Raad van 24 november 2014 heeft verweerder de boete terecht vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag (€ 2.721,65). Na afronding op een veelvoud van € 10,- overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van het Boetebesluit, komt dit neer op een boete van € 1.370,-.
6.6
Van een dringende reden om af te zien van het opleggen van de boete is de rechtbank niet gebleken. Evenmin is sprake van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder tot verdere matiging van het boetebedrag had moeten overgaan.
6.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L.M. van ‘t Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.