ECLI:NL:RBROT:2016:8326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
C/10/483495 / HA ZA 15-898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onaanvaardbaarheid van de opzegging van een kredietovereenkomst door de bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de coöperatie Roparco. De zaak betreft de opzegging van een kredietovereenkomst door Roparco, die door [eiseres] als onterecht werd betwist. [Eiseres] had een kredietovereenkomst afgesloten voor de financiering van haar woning en appartementen, maar Roparco heeft deze overeenkomst opgezegd op basis van vermeende schendingen van de voorwaarden, waaronder het zonder toestemming verhuren van de appartementen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Roparco niet gerechtigd was om de overeenkomst op te zeggen, omdat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechtbank oordeelde dat Roparco onvoldoende had aangetoond dat [eiseres] in ernstige mate in haar zekerheidspositie was getroffen door de verhuur van de appartementen. Bovendien had Roparco [eiseres] niet vooraf gewaarschuwd over de mogelijke gevolgen van haar handelen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, waaronder de verklaring dat de opzegging van de kredietovereenkomst onterecht was en dat Roparco zonder geldige grondslag het pandrecht had ingeroepen. Roparco werd veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/483495 / HA ZA 15-898
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G.I. Beij,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A., t.h.o.d.n. ROPARCO HYPOTHEKEN,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. Sweerts.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Roparco genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 augustus 2015,
  • de producties 1 tot en met 25 van [eiseres] ,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8,
  • de brief van de rechtbank van 17 februari 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • de bij faxbericht van 24 februari 2016 ten behoeve van de comparitie overlegde producties 9 tot en met 14 van Roparco,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 maart 2016,
  • een ter comparitie door Roparco overgelegde productie.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van de woning [adres en woonplaats 1] (hierna: de woning) en de appartementsrechten [adres en woonplaats 2] en [adres en woonplaats 3] (hierna gezamenlijk: de appartementen). De woning bewoont [eiseres] zelf en de appartementen verhuurt zij aan derden.
2.2.
Voor de aanschaf van de appartementen had [eiseres] hypothecaire geldleningsovereenkomsten gesloten met derden voor bedragen van
€ 47.646,- ( [adres en woonplaats 2] ) en van € 72.694,- ( [adres en woonplaats 3] ).
2.3.
Voor de financiering van de woning heeft [eiseres] (de rechtsvoorganger van) Roparco een offerte gevraagd. De offerte van Roparco luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Het betreft een parapluhypotheek van EUR 370.000,-- met het recht van eerste hypotheek op het navolgende onderpand:

het appartementsrecht, omvattende het uitsluitend gebruik van de woning plaatselijk bekend als[adres en woonplaats 1] ,
alsmede het recht van tweede hypotheek op de navolgende onderpanden:

het appartementsrecht, omvattende het uitsluitend gebruik van de woning, plaatselijk bekend als[adres en woonplaats 2](verhuurd, niet verder belast dan met een eerste hypotheek ad EUR 48.000,-- ten gunste van Hooge Huys tot maart 2005),

het appartementsrecht, omvattende het uitsluitend gebruik van de woning, plaatselijk bekend als[adres en woonplaats 3](verhuurd, niet verder belast dan met een eerste hypotheek ad EUR 73.000,-- ten gunste van Hooge Huys tot augustus 2006).
(…)
Gezien het bedrijfsmatige karakter van het/de onderpanden brengen wij u 0,3% per jaar boven de normale hypotheekrente in rekening. Deze toeslag is in bovenstaande rentepercentages verwerkt.
(…)”.
2.4.
Vervolgens is een overeenkomst van geldlening tussen Roparco en [eiseres] tot stand gekomen. Deze overeenkomst getiteld “Overeenkomst Kredietverstrekking in Rekening-Courant,” van 19 juli 2004 (hierna: de geldleningsovereenkomst of de kredietovereenkomst) luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Gegevens krediet
De bank (Roparco; opm rb) heeft aan de geldnemers ( [eiseres] ; opm rb) een krediet verstrekt tot maximaal het volgende bedrag.
Bedrag krediet EUR 370.000,-
(…)
Voorwaarden en bepalingen
Voor de kredietverstrekking gelden de volgende voorwaarden en bepalingen:
(…)
2. De geldnemer(s) is/zijn over het saldo een variabele rente verschuldigd, welke steeds door de bank bekend zal worden gemaakt.
(…)
7. Van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden voor geldlening en/of kredietverstrekking in rekening-courant (…).
8. Het onder punt 2 vermelde rentepercentage wordt, indien van toepassing, verhoogd.
Verhoging 0,30 % punt
(…)
10. Onverminderd het bepaalde in de Algemene Voorwaarden is het door de geldnemer(s) aan de bank verschuldigde te allen tijde opeisbaar drie maanden na opzegging van het krediet.
(…)”.
2.5.
De in geldleningovereenkomst vermelde ‘Algemene voorwaarden geldlening en kredietverstrekking in rekening-courant’ (hierna: de algemene voorwaarden) luiden voor zover hier van belang:
“(…)
Verhuring
Artikel 11
1. Tenzij de bank daartoe voorafgaand toestemming verleent, mag het onderpand niet worden verhuurd of onder enige titel in gebruik worden afgestaan, noch mag zodanige verhuring of ingebruikgeving worden verlengd of vernieuwd, noch mag enige vooruitbetaling van huurpenningen worden bedongen of ontvangen, noch mogen de huurpenningen aan derden worden vervreemd of verpand.
2. De in lid 1 bedoelde toestemming van de bank is slechts geldig indien deze schriftelijk door de bank is verleend.
3. Akten betreffende huurovereenkomsten, bewijzen van ingebruikneming of dergelijke moeten aan de bank overgelegd worden, zodra zij dit verlangt.
(…)
Opeisbaarheid der lening
Artikel 14
Het aan de bank verschuldigde zal, onverminderd haar overige rechten, terstond opeisbaar zijn:
(…)
h. indien het onderpand en/of de aan de bank tot meerdere zekerheid verpande goederen geheel of gedeeltelijk in beslag worden genomen, door brand, mijnschade of andere oorzaak tenietgaan of worden beschadigd of een naar het oordeel van de bank ernstig gebrek vertonen, bij beslaglegging op de huurpenningen of een gedeelte daarvan dan wel op de penningen die wegens vordering van het onderpand te ontvangen zijn, alsmede indien de huur of de vergoeding wegens vordering wordt verlaagd;
i. indien het verleend recht van hypotheek niet of vernietigbaar is, indien blijkt van enig gebrek in eigendoms- of andere titels, van het bestaan van een huur- of ander contract of van enig beperkt recht, waardoor de waarde van het onderpand of de rechten van de bank naar haar oordeel nadelig worden beïnvloed of indien blijkt van een verborgen gebrek aan het onderpand, van een verklaring of opgave door of namens de geldnemer casu quo de hypotheekgever met of zonder diens medeweten of voorkennis, welke in strijd is met de waarheid, of indien voor de bank van belang zijnde omstandigheden zijn verzwegen, onverminderd het recht van de bank op schadevergoeding, zo daartoe termijn zijn;
(…)
p. indien de geldnemer, de hypotheekgever of de borg overigens nalatig is in de nakoming van of in strijd handelt met enige verplichting, hem bij enige overeenkomst met de bank, bij deze voorwaarden of bij de wet opgelegd.
Verzuim
Artikel 15
1. De opeising op grond van één of meer van de bepalingen, vermeld in artikel 14, kan geschieden ongeacht de overigens gestelde termijnen; de geldnemer zal bij niet prompte betaling van het aan de bank verschuldigde of bij niet-nakoming van één zijner verplichtingen tegenover de bank of indien de hypotheekgever één zijner verplichtingen niet nakomt tegenover de bank, door het enkel verloop van de bepaalde termijn of door het enkele feit van de strijdige handeling of nalatigheid in verzuim zijn, zonder dat enige ingebrekestelling of andere formaliteit nodig is.
2. Het verzuim duurt voort totdat de bank schriftelijk heeft geconstateerd dat het verzuim is opgeheven.
(…)”.
2.6.
Bij notariële akte van 19 juli 2004 zijn tot zekerheid van nakoming van de financiële verplichtingen van [eiseres] onder de kredietovereenkomst ten gunste van Roparco rechten van hypotheek gevestigd op de woning (eerste hypotheek) en op de appartementen (tweede hypotheek). Deze hypotheekakte luidt voor zover hier van belang:
“(…)
De hypotheekgever verklaarde dat het onderpand sub 1 ( [adres en woonplaats 1] ; opm rb) niet is verhuurd noch onder enige andere titel in gebruik of bewoning is afgestaan en dat de sub 2 en 3 genoemde onderpanden ( [adres en woonplaats 2] resp. [adres en woonplaats 3] ; opm rb) zijn verhuurd.
(…)
B. I Tot meerdere zekerheid voor de betaling van het aan de bank verschuldigde:
a. verpandt de hypotheekgever aan de bank:
1. ingeval het onderpand is verhuurd, krachtens huurbescherming wordt gebruikt, dan wel van overheidswege is gevorderd: alle rechten en acties, welke hij uit dien hoofde kan doen gelden, in het bijzonder de rechten op de huurpenningen, het door de gewezen huurder verschuldigde of op de vergoeding wegens de vordering van overheidswege;
(…)”.
2.7.
[eiseres] heeft van het maximumkrediet van € 370.000,00 (zie 2.4) een bedrag van
€ 250.000,00 geleend van Roparco om de aanschaf van de woning te financieren. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met de aanvullende € 120.000,00 de twee andere appartementen te herfinancieren.
2.8.
Roparco heeft bij e-mailbericht van 14 juni 2011 aan [eiseres] bericht dat – kort gezegd – Roparco haar beleid heeft gewijzigd, dat Roparco niet langer bereid is om “commercial property” te financieren, dat Roparco nog maximaal 80% van de executiewaarde wil financieren en dat zij om die reden wil weten wat de executiewaarde van de woning is. [eiseres] heeft een taxatierapport met betrekking tot de woning laten opmaken en aan Roparco doen toekomen. De getaxeerde executiewaarde van de woning was volgens dit rapport per 14 november 2011 € 240.000,00. Vervolgens heeft Roparco bij brief van 5 december 2011 aan [eiseres] medegedeeld dat de hypothecaire geldlening werd verlaagd naar € 192.000,00 (zijde 80% van € 240.000,00) en heeft Roparco [eiseres] verzocht het meerdere ad € 58.000,00 voor 1 augustus 2012 terug te betalen aan Roparco.
2.9.
Roparco heeft bij brief van 11 september 2014 aan [eiseres] de kredietovereenkomst met [eiseres] opgezegd tegen 1 januari 2015. Deze brief luidt voor zover hier van belang:
“(…) Tot een (gedeeltelijke) aflossing van de Kredietovereenkomst bent u gehouden (onder andere) op grond van artikel 10 van de Algemene Voorwaarden Geldlening en Kredietverstrekking in Rekening-courant (“de Algemene Voorwaarden”). De afgelopen jaren heeft u zich op geen enkele wijze bereid getoond om samen met Roparco een oplossing te vinden. U heeft enkel getracht om voorliggende kwestie te vertragen en te frustreren (…).
Ondanks herhaalde verzoeken en sommaties daartoe bent u in gebreke gebleven om aan uw verplichtingen te voldoen. Gelet op uw weigerachtige houding gaat Roparco er dan ook van uit dat u niet in staat en/of bereid bent om vrijwillig aan uw verplichtingen te voldoen. Ik wijs u er voorts op dat er sprake is van een ongeoorloofde overschrijding van de kredietlimiet, hetgeen niet is toegestaan. Daarnaast wij ik u er op dat Roparco u geen toestemming heeft gegeven voor de (nieuwe) verhuur van de onderpanden staande en gelegen aan de [adres en woonplaats 2] en [adres en woonplaats 3] . Ook daarmee bent u tekortgeschoten in de nakoming van de op u rustende verplichtingen. Ik attendeer u in dat verband in het bijzonder op hetgeen is bepaald in artikel 11 van de Algemene Voorwaarden: het is u niet toegestaan om huurovereenkomsten aan te gaan en/of te vernieuwen zonder toestemming van Roparco.
Als gezegd bent u ernstig tekort geschoten in de nakoming van de op u rustende verplichtingen. Als gevolg van uw handelen (nalaten) is de vordering van Roparco bovendien integraal terstond opeisbaar. Voor Roparco is de maat vol. Roparco is niet langer bereid om de Kredietovereenkomst met u te continueren.
(…)
Ik verzoek en voor zover nodig sommeer u hierbij om al hetgeen u aan Roparco verschuldigd bentuiterlijk op 1 januari 2015aan haar terug te betalen (…).
(…)
Ten behoeve van Roparco is een pandrecht gevestigd op de huurpenningen van de door u verhuurde onroerende zaken. Roparco zal dit pandrecht openbaar maken. De vordering van Roparco op u is thans opeisbaar. Bovendien bent u in verzuim. De huurder zijn verplicht om de aan u verschuldigde huurpenningen na mededeling daarvan te voldoen aan Roparco (…).
De huurpenningen die Roparco vanaf heden zal ontvangen, zullen primair worden aangewend om de door Roparco gemaakte en te maken kosten te voldoen. Nadat alle kosten zijn voldaan, zal een eventueel restant in mindering worden gebracht op uw huidige schuldrest (…)”.
2.10.
Roparco heeft haar pandrecht openbaar gemaakt en gedurende enkele maanden hebben de huurders aan haar betaald.
2.11.
In het voorjaar van 2015 heeft [eiseres] Roparco in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. In die procedure ging het – kort gezegd – om de consequenties van de onder 2.8 genoemde beleidswijziging van Roparco. Tijdens de zitting op 17 april 2015 waren partijen – onder meer – overeengekomen dat de woning en de appartementen opnieuw getaxeerd zouden worden en dat de door Roparco onder het pandrecht ontvangen huurpenningen over de maanden mei en juni 2015 aan [eiseres] doorgestort zouden worden. Verder is de zaak aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen.
De taxaties hebben in mei 2015 plaatsgevonden. Volgens de betreffende taxatierapporten waren de getaxeerde executiewaardes per 1 mei 2015 van de woning € 130.000,00, van het appartement aan de [adres en woonplaats 3] € 40.000,00 (in verhuurde staat; € 85.000,00 in onverhuurde staat) en van het appartement aan de [adres en woonplaats 2] € 55.000,00 (in verhuurde staat; € 95.000,00 in onverhuurde staat).
2.12.
Partijen hebben in de onder 2.11 genoemde procedure uiteindelijk geen schikking bereikt. Vervolgens is vonnis gewezen op 16 juli 2015. In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer aan Roparco verboden om een beroep te doen op de opzegging van de geldleningsovereenkomst totdat in een bodemprocedure is beslist en voorts om tot dan het inroepen van het pandrecht te staken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1) te verklaren voor recht dat Roparco de kredietovereenkomst met [eiseres] zonder geldige (rechts)grondslag heeft opgezegd en dat derhalve de kredietovereenkomst nog geldt tussen partijen,
2) te verklaren voor recht dat artikel 10 van de kredietovereenkomst en artikel 10 van de toegepaste algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en deze te vernietigen,
3) te verklaren voor recht dat Roparco zonder geldige (rechts)grondslag het pandrecht heeft ingeroepen jegens [eiseres] ,
4) te verklaren voor recht dat Roparco zonder geldige (rechts)grondslag 0,3% opslag heeft berekend over de door [eiseres] te betalen rente,
subsidiair
5) te verklaren voor recht dat de opzegging door Roparco van de kredietovereenkomst met eiseres naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en voorts de opzegging te vernietigen althans te bepalen dat Roparco geen beroep kan doen op die opzegging en Roparco te gelasten om de kredietovereenkomst voort te zetten,
6) te verklaren voor recht dat het inroepen van het pandrecht door Roparco naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en derhalve het inroepen van het pandrecht te vernietigen althans te bepalen dat Roparco geen beroep kan doen op het inroepen van het pandrecht,
7) te verklaren voor recht dat het berekenen van de 0,3% opslag over de door [eiseres] te betalen rente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en derhalve de betreffende clausule in de overeenkomst te vernietigen althans te bepalen dat Roparco daar geen beroep op kan doen,
primair en subsidiair
8) Roparco te veroordelen om, binnen 14 dagen na het vonnis aan [eiseres] te restitueren alle gelden die Roparco heeft ontvangen vanwege het inroepen van het pandrecht,
9) Roparco te veroordelen om, binnen 14 dagen na het vonnis aan [eiseres] te restitueren alle gelden die Roparco heeft ontvangen vanwege het berekenen van 0,3% opslag over de door [eiseres] te betalen rente,
10) Roparco te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het vonnis, alsmede in de nakosten ad € 131,00 dan wel € 199,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt.
3.2.
Roparco concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opzegging kredietovereenkomst

4.1.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of Roparco gerechtigd was de kredietovereenkomst met [eiseres] op te zeggen.
4.2.
[eiseres] heeft ter comparitie toegelicht dat haar vordering onder 1) (zie 3.1) betrekking heeft op de opzegging door Roparco in 2014 (zie 2.9). Roparco heeft op haar beurt verklaard dat zij die opzegging heeft gedaan op basis van artikel 10 van de kredietovereenkomst, omdat [eiseres] niet had voldaan aan artikel 11 van de algemene voorwaarden doordat zij (kort gezegd) zonder toestemming van Roparco de appartementen (opnieuw) heeft verhuurd. De rechtbank zal die reden voor opzegging daarom voor haar beoordeling tot uitgangspunt nemen. Gelet daarop en nu Roparco ter comparitie expliciet heeft verklaard dat de opzegging in 2014 niet was gebaseerd op artikel 10 van de algemene voorwaarden, kan hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de gedeeltelijke opzegging in 2011 buiten beschouwing blijven.
4.3.
Roparco beroept zich voor haar opzeggingsbevoegdheid op artikel 10 van de kredietovereenkomst. Blijkens de tekst van die bepaling voorziet de kredietovereenkomst in de opeisbaarheid van hetgeen [eiseres] verschuldigd is aan Roparco drie maanden na opzegging van het krediet, onverminderd het bepaalde in de toepasselijke algemene voorwaarden. Artikel 14 van de algemene voorwaarden bevat vervolgens een regeling inzake de directe opeisbaarheid (“terstond” ) van de lening. Roparco stelt dat uit artikel 14 sub h, i en p in verbinding met artikel 11 algemene voorwaarden blijkt dat de gehele vordering van Roparco op [eiseres] terstond opeisbaar is en dat deze gronden eveneens de opzegging van de kredietovereenkomst rechtvaardigen.
4.4.
Het verweer van [eiseres] dat artikel 10 van de kredietovereenkomst onredelijk bezwarend is op grond van de Europese richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993, omdat het volgens deze richtlijn niet is toegestaan om eenzijdig op te zeggen als daarvoor geen gewichtige reden bestaat, treft geen doel. Voor zover artikel 10 van de kredietovereenkomst als algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 sub a BW kan worden beschouwd, acht de rechtbank deze bepaling niet onredelijk bezwarend. Artikel 10 bepaalt immers slechts dat, onverminderd het bepaalde in de algemene voorwaarden, het verschuldigde opeisbaar is drie maanden na opzegging van het krediet. De gronden voor opeisbaarheid zijn vervolgens vermeld in artikel 14 van de algemene voorwaarden, maar [eiseres] stelt niet dat die bepaling onredelijk bezwarend is noch vordert zij vernietiging van die bepaling. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat artikel 10 van de kredietovereenkomst onredelijk bezwarend is.
De vraag of – zoals [eiseres] stelt – artikel 10 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is, behoeft gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 geen beantwoording.
4.5.
Voor het overige heeft [eiseres] niet, althans niet gemotiveerd, betwist dat uit artikel 10 kredietovereenkomst in verbinding met artikel 14 algemene voorwaarden een bevoegdheid tot opzegging voor Roparco voortvloeit. De rechtbank zal daarom uitgaan van een overeengekomen opzeggingsmogelijkheid voor Roparco.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak moet, indien een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst, de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt mee dat de beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). Het beroep van [eiseres] op het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 februari 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AF5233 (Rabobank/Aarding) treft geen doel. In dat arrest wordt namelijk een ander toetsingskader gehanteerd dan de Hoge Raad in voormeld arrest van 10 oktober 2014.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] de appartementen, althans een daarvan, opnieuw heeft verhuurd zonder daarvoor toestemming te vragen aan Roparco, terwijl uit artikel 11 van de algemene voorwaarden volgt dat [eiseres] ook voor het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst toestemming nodig had van Roparco. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de huur die [eiseres] uit de appartementen ontvangt, is verlaagd. Naar de letter van artikel 10 sub h (verlaging van de huur) en sub p in combinatie met artikel 11 (zonder toestemming verhuren) van de algemene voorwaarden mocht Roparco de kredietovereenkomst daarom in beginsel opzeggen. De rechtbank is echter van oordeel dat de gebruikmaking van de opzeggingsbevoegdheid door Roparco in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.8.
Niet is gebleken dat Roparco [eiseres] voorafgaand aan de opzegging in 2014 heeft gewezen op het feit dat zij zonder toestemming van Roparco een (of meer) nieuwe huurovereenkomst(en) had gesloten en dat zij daarmee in strijd met de voorwaarden van de kredietovereenkomst handelde. Evenmin is gebleken dat Roparco [eiseres] heeft gewaarschuwd dat zij de kredietovereenkomst met [eiseres] om die reden zou gaan beëindigen. Roparco stelt dat wel, maar zij heeft haar (door [eiseres] betwiste) stelling niet onderbouwd. Uit de overgelegde correspondentie voorafgaand aan de opzegging in 2014 blijkt niet dat Roparco [eiseres] heeft gewaarschuwd. Naar het oordeel van de rechtbank had dat wel op de weg van Roparco gelegen. Het moet het voor Roparco immers al bij totstandkoming van de kredietovereenkomst duidelijk zijn geweest dat [eiseres] de appartementen verhuurde. De rechtbank gaat er ook vanuit dat Roparco destijds toestemming heeft verleend voor verhuur van de panden. In zowel de offerte (zie 2.3) als in de hypotheekakte (zie 2.6) is namelijk vermeld dat de appartementen waren verhuurd. Bovendien is in de offerte en de kredietovereenkomst (zie 2.4) vermeld dat in het door Roparco aan [eiseres] in rekening te brengen rentepercentage een opslag van 0,3% is begrepen gezien het
bedrijfsmatig karaktervan de onderpanden.
4.9.
De enkele omstandigheid dat [eiseres] minder huur uit de appartementen ontvangt, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat Roparco daardoor in ernstige mate in haar zekerheidspositie is getroffen, zeker niet nu het recht van hypotheek van Roparco op de appartementen tweede in rang is en die appartementen niet zijn gefinancierd bij Roparco. Een verhuurverlaging zou een aanzienlijke vermindering van de waarde van de zekerheidsrechten van Roparco kunnen meebrengen, maar Roparco heeft dat standpunt in het geheel niet toegelicht en onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat Roparco [eiseres] heeft aangesproken op de verlaging van de huurprijs
4.10.
De rechtbank acht het verder aannemelijk dat beëindiging van het krediet door Roparco zal leiden tot openbare of onderhandse verkoop van de woning en de appartementen. Niet uitgesloten kan worden dat er in dat geval een restschuld voor [eiseres] zal ontstaan, terwijl verkoop van de panden eveneens betekent dat [eiseres] haar inkomsten uit de appartementen verliest. Nu Roparco niet heeft betwist dat de inkomsten van [eiseres] enkel bestaan uit de huurinkomsten uit de appartementen en één van de panden de woning van [eiseres] is, is aannemelijk dat door de beëindiging van de financiering [eiseres] ernstig zal worden benadeeld. Tot slot is van belang dat als onweersproken vaststaat dat [eiseres] sinds 2009 geen betalingsachterstand meer aan Roparco heeft gehad.
4.11.
Bovengenoemde omstandigheden, (ook) in onderlinge samenhang bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te concluderen dat de gebruikmaking van de opzeggingsbevoegdheid door Roparco in 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat betekent dat de opzegging in 2014 in strijd is met het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW en daarom niet rechtsgeldig is. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen op na te melden wijze.
4.12.
De uitkomst van de hertaxatie in 2015 leidt – anders dan Roparco stelt – niet tot een ander oordeel. Deze taxatie, waarvan [eiseres] de juistheid betwist, heeft plaatsgevonden geruime tijd na de opzegging in september 2014 en heeft dus geen rol gespeeld bij de opzegging. De vraag of die taxatie een grond zou zijn voor opzegging, kan dus achterwege blijven.
Pandrecht
4.13.
Nu Roparco de kredietovereenkomst in 2014 niet rechtsgeldig heeft opgezegd, was Roparco niet gerechtigd om mededeling te doen van haar pandrecht aan huurders van [eiseres] (artikel 3:239 lid 3 BW) en was Roparco ook niet bevoegd om de huurpenningen te innen (artikel 3:246 lid 1 BW). De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
4.14.
De vordering tot restutie van alle gelden die Roparco heeft ontvangen vanwege het inroepen van het pandrecht acht de rechtbank niet toewijsbaar. [eiseres] heeft niet gespecificeerd welke huurpenningen Roparco ten onrechte heeft ontvangen en tot welk bedrag.
Rente opslag
4.15.
Met betrekking tot de rente opslag van 0,3% die Roparco aan [eiseres] in rekening brengt, oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit zowel de offerte als de geldleningsovereenkomst blijkt dat die opslag verband houdt met het bedrijfsmatige karakter van een deel van de geldleningovereenkomst (zie 2.3 en 2.4). Vaststaat dat [eiseres] uiteindelijk alleen haar woonhuis bij Roparco heeft gefinancierd. Dat betekent echter niet dat Roparco de rente opslag niet in rekening mag brengen. Ten tijde van de totstandkoming van de geldleningovereenkomst hebben partijen nadrukkelijk de mogelijkheid onder ogen gezien dat [eiseres] de financiering van de appartementen bij Roparco zou onderbrengen en de geldleningsovereenkomst biedt die mogelijkheid. [eiseres] heeft de opslag altijd betaald en heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de opslag, totdat het geschil tussen partijen ontstond.
Tegen die achtergrond acht de rechtbank het gevorderde met betrekking tot de rente opslag van 0,3% niet toewijsbaar.
4.16.
Roparco zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,99
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.081,99

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de opzegging door Roparco van de kredietovereenkomst met [eiseres] in 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en zonder toepassing blijft,
5.2.
verklaart voor recht dat Roparco in september 2014 zonder geldige grondslag het pandrecht heeft ingeroepen,
5.3.
veroordeelt Roparco in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.081,99,
5.4.
veroordeelt Roparco in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3 en 5.4 genoemde beslissingen
uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
2083/2221