ECLI:NL:RBROT:2016:918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
ROT 15/2308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering op basis van onverklaarde stortingen en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres ontving sinds 23 juni 1998 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Naar aanleiding van een melding van de politie over een hennepkwekerij in de woning van eiseres, heeft verweerder onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 regelmatig contante stortingen op haar bankrekening ontving, waarvan de herkomst niet afdoende kon worden verklaard. Verweerder heeft daarop meerdere besluiten genomen om de bijstandsuitkering van eiseres te herzien en een bedrag van in totaal € 29.016,08 terug te vorderen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij zich niet tegen alle primaire besluiten heeft verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat is geweest om de herkomst van de stortingen te onderbouwen met objectief controleerbare gegevens. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiseres en haar dochter over de stortingen onvoldoende zijn om aan te nemen dat deze gelden niet voor levensonderhoud zijn aangewend. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de stortingen als inkomen moeten worden aangemerkt, en dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 februari 2016, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/2308

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2014 heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) over de periode van 1 januari 2010 tot en met
31 december 2013 herzien en de over die periode aan bijstandsuitkering teveel ontvangen
€ 24.230,01 van eiseres teruggevorderd. Bij besluit van 23 september 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder dit besluit van 16 september 2014 ingetrokken, het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Wwb over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 herzien en de over die periode aan bijstandsuitkering teveel ontvangen € 29.016,08 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 16 september 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Wwb over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 herzien en de over deze periode teveel ontvangen langdurigheidstoeslag van € 1.364,- van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 6 oktober 2014 (het primaire besluit III) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering over de periode van 22 oktober 2010 tot en met 31 oktober 2010 herzien en de over die periode teveel ontvangen bijstandsuitkering van € 375,61 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van eveneens 6 oktober 2014 (het primaire besluit IV) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering over de periode van 1 oktober 2012 tot en met
7 oktober 2012 herzien en de over die periode teveel ontvangen bijstandsuitkering van
€ 268,09 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 24 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I tot en met IV ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt met ingang van 23 juni 1998 een bijstandsuitkering.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van een melding van de politie op 7 oktober 2013 dat op 12 september 2013 in de woning van eiseres een hennepkwekerij is ontmanteld, onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres. Verweerder heeft uit door eiseres overgelegde bankafschriften geconstateerd dat over de periode van januari 2010 tot en met december 2013 regelmatig contante stortingen op de bankrekening van eiseres zijn verricht. Eiseres heeft de herkomst van deze stortingen volgens verweerder niet afdoende kunnen verklaren. Ten aanzien van het geldverkeer tussen eiseres en haar dochter hebben eiseres en haar dochter verklaard dat dit leningen aan eiseres betreffen. Daarnaast heeft verweerder geconstateerd dat eiseres naar het buitenland is geweest zonder daarvoor (voor de gehele periode) toestemming te vragen. Omdat eiseres inkomsten boven de bijstandsnorm heeft ontvangen, heeft eiseres geen recht op een langdurigheidstoeslag over de jaren 2011 tot en met 2014. Vervolgens heeft verweerder, wat het primaire besluit 1 betreft de stortingen in mindering brengend op de bijstandsuitkering over de betrokken maanden, de primaire besluiten I tot en met IV genomen. Verweerder heeft die besluiten bij het bestreden bezwaar gehandhaafd.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres in haar beroepschrift heeft vermeld dat zij niet opkomt tegen de primaire besluiten III en IV. Het beroep beperkt zich dus tot het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de primaire besluiten I en II. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij geen afzonderlijke gronden tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit II heeft aangevoerd, omdat zij ervan uitgaat dat als het primaire besluit I geen stand houdt, zij wel recht heeft op langdurigheidstoeslag en de terugvordering van de toeslag dan ongedaan gemaakt moet worden.
3.1
Niet in geschil is dat regelmatig contante stortingen op de bankrekening van eiseres zijn verricht. Eiseres kon over dit geld beschikken. In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; onder meer de uitspraak van 17 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:427) is geoordeeld dat verklaringen met betrekking tot stortingen op een bankrekening van een bijstandsgerechtigde voldoende dienen te worden ondersteund door objectief controleerbare en verifieerbare gegevens voordat kan worden aangenomen dat de gelden niet voor levensonderhoud kunnen worden aangewend. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld verklaringen over de herkomst van de contante stortingen te overleggen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de bij de herziening en terugvordering betrokken stortingen leningen betreffen of dat het gaat om stortingen die corresponderen met uitgaven (bij bijvoorbeeld Otto of Wehkamp) die zij heeft gedaan ten behoeve van de personen die deze stortingen hebben verricht, nu onderliggende stukken ontbreken. Verweerder wordt dan ook gevolgd in zijn standpunt dat eiseres haar verklaringen met betrekking tot de diverse stortingen onvoldoende heeft ondersteund met objectief controleerbare en verifieerbare gegevens en dat zij daarom ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze gelden niet heeft kunnen aanwenden voor haar levensonderhoud. De door eiseres in beroep overgelegde toelichting op de stortingsbedragen zoals genoemd in het bestreden besluit, de verklaring van de dochter van eiseres van 28 februari 2014 dat zij haar moeder op onregelmatige momenten geld heeft geleend en de door acht personen ondertekende verklaring van 3 april 2015, waarin deze personen onderschrijven dat “alles dat over hen genoemd wordt in bijgaand overzicht van [eiseres] naar waarheid is vermeld” (bedoeld wordt kennelijk het door eiseres gemaakte “overzicht van de door SoZaWe betwiste bedragen [eiseres] ”) maken de diverse stortingen niet objectief controleerbaar en verifieerbaar. De stelling van eiseres dat zij zolang zij een bijstandsuitkering geniet, geen inkomsten heeft gegenereerd, maakt dit niet anders. Overeenkomstig het oordeel van de Raad in een vergelijkbare zaak (uitspraak van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:10) heeft verweerder de stortingen daarom terecht als inkomen in aanmerking genomen.
3.2
De eerst ter zitting ingenomen stelling dat verweerder, nadat eiseres haar verklaringen had ingeleverd, te snel tot het nemen van het bestreden besluit is overgegaan en haar ten onrechte niet nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld nadere verklaringen te overleggen, kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft eiseres ruimschoots in de gelegenheid gesteld verklaringen te overleggen. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiseres ook in beroep geen objectief controleerbare en verifieerbare gegevens heeft overlegd.
3.3
Ook het betoog dat eiseres niet wist dat zij de geleende bedragen die zij op haar bankrekening stortte aan verweerder moest melden, leidt niet tot een gegrondverklaring van het beroep. Aan het recht op een uitkering op grond van de Wwb is een inlichtingenplicht verbonden. Dat verweerder, zoals eiseres heeft betoogd, “de regels”, waaronder de inlichtingenplicht, nader aan eiseres bekend had moeten maken, volgt de rechtbank niet, nu de inlichtingenplicht in de wet is opgenomen. Bovendien is het gebruikelijk dat verweerder bij een toekenningsbesluit de betrokkene van de inlichtingenplicht op de hoogte stelt. De rechtbank ziet geen aanleiding aan te nemen dat dit in het geval van eiseres niet is gebeurd. Dat eiseres, zoals zij desgevraagd op de zitting heeft verklaard, zich dit vanwege haar vergeetachtigheid niet kan herinneren, komt voor rekening en risico van eiseres. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, is verweerder ten slotte niet gehouden regelmatig controles (op bankafschriften) uit te voeren.
3.4
Het betoog van eiseres dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het verhaal van de geleende bedragen is verzonnen en dat verweerder meent dat de contante stortingen inkomsten uit de hennepkwekerij betreffen, mist feitelijke grondslag. Blijkens de primaire besluiten en het bestreden besluit is de grondslag van de terugvorderingen gelegen in onverklaarde stortingen op de bankrekening van eiseres. Bovendien wordt in de rapportage bestuursrechtelijk onderzoek van 28 maart 2014 juist geconcludeerd dat eiseres geen ‘echte’ kwekerij in haar woning had.
4. Het beroep van eiseres is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.