5.5.2.De exacte toedracht van de valpartij van [eiser] is niet komen vast te staan, hoewel verschillende getuigen zijn gehoord en enkele getuigen twee maal zijn gehoord, terwijl [eiser] zelfs drie keer als getuige is gehoord. Meer in het bijzonder staat niet vast waar en waardoor [eiser] precies ten val is gekomen. Zelf stelt hij dat hij gevallen is door de losliggende stenen op het snijvlak van de tankterp/terpwand en de tankwal/tankdijk, terwijl Mercon stelt dat [eiser] zich onmiddellijk na de val door zijn collega’s naar die plek heeft laten verplaatsen om het doen lijken alsof hij door de losliggende stenen ten val is gekomen, maar dat hij in werkelijkheid ten val is gekomen toen hij over de schuine terpwand of de schuine tankwal liep, ondanks het feit dat hij wist dat dat verboden was.
Anders dan gedaagden, is de kantonrechter van oordeel dat op basis van de getuigenverklaringen niet geconcludeerd kan worden dat [eiser] zich onmiddellijk na het ongeval door zijn collega’s heeft laten verplaatsen. Nog daargelaten dat het weinig aannemelijk lijkt dat een slachtoffer van een valpartij die het uitschreeuwt van de pijn, zoals ten aanzien van [eiser] wel vaststaat, de tegenwoordigheid van geest heeft om zijn collega’s te vragen hem te verplaatsen en hem enkele meters verderop neer te leggen, om het te doen lijken alsof hij over de losliggende stenen is gevallen en het bovendien weinig aannemelijk is dat die werknemers van dat merkwaardige en bijzondere verzoek pas bijna een jaar later melding maken bij de leiding van het bedrijf, wanneer een bijeenkomst wordt belegd om het voorlopig getuigenverhoor voor te bereiden, geldt ook overigens dat de verklaringen van de getuigen niet eenduidig en congruent zijn. In dat verband acht de kantonrechter het volgende van belang.
De getuige [getuige 3] heeft op 9 december 2015 als getuige - voor zover thans van belang - het volgende verklaard:
“(…)
Ik heb niet gezien waar en hoe [eiser] gevallen is. U moet weten dat [eiser] op 31 december 2014 de vergunninghouder was en het was zijn taak om het mangat en het aggregaat in werking te stellen. Wij zaten met zijn drieën te weten [getuige 4] , [getuige 5] en ik nog in de auto toen wij [eiser] om hulp hoorden roepen. Ik ben er als eerste naar toe gegaan en later zijn ook de andere collega’s erbij gekomen. Wij hebben geprobeerd [eiser] overeind te helpen, maar dat lukte niet, omdat hij niet op zijn benen kon staan. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Wij hebben hem vervolgens in het gras gelegd en we hebben een jas over hem heen gelegd om te voorkomen dat hij kou zou vatten. Vervolgens heeft [eiser] zelf gevraagd of wij hem over een afstand van circa vier meter wilden verplaatsen naar een plek waar een paar stenen loslagen in de buurt van de trap. De Turkse collega heeft op verzoek van [eiser] een paar stenen die al loslagen uit de grond gehaald om het erger te laten lijken en om de indruk te wekken dat [eiser] door die losliggende stenen gestruikeld was. Ik had het idee dat het allemaal op een film moest lijken”.
Met de Turkse collega waarover [getuige 3] in zijn verklaring spreekt bedoelt hij kennelijk
F. [getuige 5] , die op 27 januari 2016 door de kantonrechter als getuige is gehoord. Hij heeft, eveneens voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“(…)
U houdt mij de foto voor waarvan u zegt dat deze als laatste bijlage is overgelegd bij de verklaring van de getuige [getuige 1] . U vraagt mij op de laatste foto aan te wijzen waar ik [eiser] heb aangetroffen, nadat hij gevallen was. Daarop kan ik zeggen dat wij hem hebben aangetroffen op de plek die op de tekening met een rode stip is gemarkeerd. Wij hebben hem op die plek laten liggen en wij hebben hem niet verplaatst naar een andere locatie. Op de plek gemarkeerd met de rode stip hebben wij gewacht op de komst van de ambulance.[eiser] heeft niets gezegd en ook niet gevraagd of wij hem wilden verplaatsen.
(…)U houdt mij voor dat de getuige [getuige 3] de vorige keer tegenover u verklaard heeft dat de Turkse collega, waarmee hij mij kennelijk bedoeld heeft, losliggende stenen uit de grond heeft gehaald om het allemaal erger te doen lijken. Die verklaring klopt absoluut niet. Ik heb geen stenen uit de grond gehaald.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard:
“(…)
Wij hebben hem toen aan de zijkant bij de terp neergelegd waar de terp en de dijk bij elkaar komen op het schuine gedeelte. U toont mij de tekening waarvan u zegt dat deze door [getuige 1] is overgelegd. De plek waar wij [eiser] hebben aangetroffen is op de tekening met een rode stip gemarkeerd en wij hebben hem vervolgens twee à drie meter verder neergelegd op het schuine gedeelte iets verder dan de plaats waar een paar klinkers los lagen.[eiser] heeft zelf verklaard om hem neer te leggen bij de plaats waar de klinkers los lagen. Ik neem aan dat [eiser] daarom gevraagd heeft, want wij zouden hem niet uit eigen beweging verplaatsen omdat hij te kennen gaf dat hij veel pijn had. Ik weet niet wat de Turkse collega nog gedaan heeft. Ik ben naar de auto gegaan en ik ben vervolgens met de auto gaan rijden in de richting van het kantoor om hulp te halen.
De verklaringen van alle drie de hiervoor genoemde getuigen zijn niet te rijmen met de getuigenverklaringen die [eiser] zelf tegenover de kantonrechter heeft afgelegd en met de verklaring die hij heeft afgelegd tegenover de Inspectie SZW. [eiser] heeft daarbij immers steeds verklaard dat hij, nadat hij gevallen was, via de portofoon de hulp van [getuige 1] heeft ingeroepen en dat [getuige 1] ook als eerste bij [eiser] gekomen is na de valpartij.
Die verklaring van [eiser] vindt steun in de getuigenverklaring van [getuige 1] . Hij heeft immers onder ede op 9 december 2015 het volgende verklaard:
“
U vraagt mij naar de toedracht van het ongeval dat [eiser] op 31 december 2014 is overkomen. Het antwoord op die vraag moet ik u schuldig blijven, want ik heb niet gezien hoe [eiser] gevallen is. Ik ben er als eerste bijgekomen nadat hij ten val was gekomen. Ik heb hem liggend op de grond aangetroffen, half liggend tegen de terp. Hij vertelde mij dat hij door de losse stenen gevallen was. Ik heb gezien dat er stenen los lagen op de plek waar [eiser] gevallen is. Ik wist dat daar stenen los lagen. Die situatie bestond al langer en misschien was dat al gedurende een periode van een jaar. Ik heb er geen actie op ondernomen, omdat k in die losliggende stenen geen gevaar zag.
(….)
Op vragen van mr. Kruitwagen antwoord ik dat ik steeds in de veronderstelling ben geweest dat ik als eerste bij [eiser] gekomen ben nadat hij gevallen was. Vorige week heb ik echter met zijn directe collega’s namelijk [getuige 4] en [getuige 3] gesproken en zij hebben mij verteld dat zij als eerste [eiser] gevonden en hem ook hebben verlegd en hem hebben verschoven. Toen ik bij [eiser] aankwam was hij alleen. [getuige 4] en [getuige 3] waren toen niet bij hem. Ik veronderstel dat zij samen met de derde collega, een Turkse medewerker, in het busje zaten dat aan de zijkant van de tank stond. Genoemde twee collega’s hebben tegenover mij verklaard dat zij [eiser] gevonden hebben op de plek die met groen gemarkeerd is op de tekening die ik hierbij overleg en waarvan u zegt dat u die aan dit proces-verbaal zult hechten. Ik heb [eiser] echter gevonden op de plek die met een rode stip op de tekening gemarkeerd is. De beide collega’s hebben tegen mij verteld dat zij [eiser] op zijn verzoek verplaatst hebben naar de plek waar de stenen los lagen.
[getuige 4] en [getuige 3] hebben mij pas vorige week verteld dat zij [eiser] verplaatst hebben na het ongeval. U moet weten dat wij vorige week een overleg georganiseerd hebben waarbij aanwezig waren [getuige 4] , [getuige 3] , de hier aanwezige HSE-manager [B.] , de directeur [G.] , de advocaat en ondergetekende”.
Tevens heeft [eiser] steeds verklaard dat de verklaring van zijn drie collega’s dat zij hem om hulp hebben horen roepen en dat zij op dat hulpgeroep zijn afgekomen, niet kan kloppen. De drie collega’s zijn immers vanwege veiligheidsredenen in de bus blijven wachten en de bus stond op behoorlijke afstand van de tank geparkeerd. Tevens heeft [eiser] verklaard dat zij hem niet om hulp hebben kunnen horen roepen, omdat zijn geschreeuw overstemd werd door het lawaai van het aggregaat en de compressor die beide in bedrijf waren en onmiddellijk voor de tank stonden, waardoor het zicht op de tank belemmerd werd.
Tijdens de descente is mede op basis van de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] komen vast te staan dat [eiser] als enige uitgestapt is uit de bus en dat zij om veiligheidsredenen in de bus zijn blijven wachten totdat [eiser] als het ware ‘het sein veilig’ gegeven had. Tevens heeft de kantonrechter vastgesteld dat de bus met daarin de drie collega’s van [eiser] op een behoorlijke afstand van de tank geparkeerd stond, zodat aannemelijk lijkt dat zij het hulp geroep van [eiser] in de bus, met gesloten ramen en radio aan zoals [eiser] heeft gesteld, niet hebben kunnen horen door het lawaai van de compressor en het aggregaat. In dit verband is de verklaring van de getuige [getuige 3] na afloop van de descente opvallend waar hij stelt:
“Nadat ik [eiser] om hulp had horen roepen, ben ik uitgestapt en ben ik te voet naar hem toegelopen. Omdat ik hem niet alleen kon optillen ben ik teruggelopen naar de bus om hulp te halen van [getuige 4] en de Turkse man. Ik moest terug lopen om hulp te halen omdat ik geen zin had mijn collega’s te roepen. Zij zouden mij toch niet horen in verband met het lawaai dat de compressor maakt. Ik heb [eiser] wel om hulp horen roepen ondanks het lawaai van de compressor omdat [eiser] keihard om hulp schreeuwde.”
Die verklaring roept de vraag op waarom [getuige 3] dan ook niet ‘keihard’ om hulp heeft geroepen om zo zijn beide collega’s te waarschuwen en hij zo snel mogelijk hulp kon bieden aan [eiser] , die het immers uitschreeuwde van de pijn.
De verklaring van de getuige [getuige 3] roept ook in ander verband vragen op, nu de verklaring die hij heeft afgelegd na de descente op 14 november 2016 totaal nieuwe elementen bevat die hij niet heeft genoemd bij zijn eerdere getuigenverhoor ongeveer een jaar eerder, op
9 december 2015. De kantonrechter heeft daarbij in het bijzonder het oog op de volgende passage uit de verklaring van 14 november 2016
“Ik heb u zojuist ter plekke bij de tank al gezegd dat wij [eiser] , nadat hij gevallen was, geprobeerd hebben overeind te helpen. Dat is echter niet gelukt, want hij kon niet meer op zijn benen staan. Wij hebben hem niet zien vallen. Wij zijn op zijn hulpgeroep afgekomen.
We hebben hem aangetroffen, liggend op het grasveld naast de tank in de buurt van het uitstekende pijpje in de bestrating. [eiser] heeft ons gevraagd hem twee meter te verplaatsen in de richting van het straatwerk dat u zojuist gezien heeft en waarvan duidelijk te zien was dat dat straatwerk aangeheeld is. We hebben [eiser] aangetroffen, liggend met zijn hoofd in de richting van het aangeheelde straatwerk. [eiser] heeft ons gezegd dat het erop moest lijken dat hij een ongeluk had gehad en hij heeft ons gevraagd om een steen bij zijn voet neer te zetten zodat het leek alsof hij over die steen gestruikeld was. De steen die ik bij de voeten van [eiser] heb neergezet, heb ik opgeraapt in de buurt van de trap bij de tank.
Deze (tweede) verklaring van de getuige [getuige 3] strookt derhalve niet met zijn eerste verklaring, waar hij nog stelt dat zijn Turkse collega stenen van de grond heeft opgeraapt en neergezet heeft op de ongevalsplek om het zodoende ‘een film te doen lijken’.
Voorts valt op dat de tweede verklaring van [getuige 3] niet ondersteund wordt door de nadere verklaring die de getuige [getuige 4] na afloop van de descente op 14 november 2016 heeft afgelegd. Hij verklaart daarin immers het volgende:
“Ik weet niet of één van ons drieën nog stenen verplaatst heeft. U houdt mij voor dat [getuige 3] zojuist verklaard heeft dat hij een steen bij de voeten van [eiser] heeft neergezet om het te doen lijken alsof [eiser] daarover gestruikeld is, maar ik heb niet gezien dat [getuige 3] dat gedaan heeft. Nadat ik teruggegaan ben naar de bus om hulp te halen, zijn [getuige 3] en de Turkse collega achter gebleven bij [eiser] en misschien heeft [getuige 3] toen die steen daar neergezet”.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] is tevens van belang dat de beide verklaringen die zij ieder hebben afgelegd, zowel op 9 december 2015 alsook na afloop van de descente op 14 november 2016 niet met elkaar overeenstemmen, wanner het gaat om de locatie waar zij [eiser] in eerste instantie gevonden hebben.
Bovendien heeft [eiser] terecht gesteld dat het weinig aannemelijk is dat [getuige 3] en [getuige 4] , nadat zij hem gevonden hebben na de ongelukkige valpartij en hem - zoals zij zelf stellen - hebben verplaatst, hem alleen laten en niet bij hem blijven in afwachting van de komst van de uitvoerder [getuige 1] . Een en ander klemt temeer nu [getuige 3] verklaard heeft dat [eiser] het uitschreeuwde van de pijn en ook [getuige 4] verklaard heeft dat [eiser] veel pijn had.
Op basis van vorenstaande overwegingen acht de kantonrechter de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] onvoldoende ongeloofwaardig om op basis daarvan te
concluderen dat [eiser] hen gevraagd heeft hem na de val te verplaatsen en hem neer te leggen bij de losliggende stenen om het te doen lijken alsof hij over die losliggende stenen gevallen is. De toedracht van de valpartij zoals die door gedaagden gesteld is, is dan ook naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast komen te staan.