In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het de afwikkeling van een echtscheiding tussen twee partijen die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De rechtbank heeft op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Schippers, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Hoogerwerf. De vorderingen van eiseres zijn gericht op het verkrijgen van inzicht in de waarde van levensverzekeringen en beleggingspolissen, alsook op het verkrijgen van een financiële compensatie met betrekking tot pensioenvoorzieningen die zijn opgebouwd tijdens het huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen op 31 augustus 1993 zijn gehuwd en dat de echtscheiding op 9 juni 2004 is uitgesproken. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de BV, waarvan beide partijen aandeelhouder waren, op 6 januari 2011 is ontbonden en geliquideerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het niet afstorten van pensioenpremies, omdat hij niet over de benodigde liquide middelen beschikte zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. De vordering van eiseres met betrekking tot de pensioenvoorziening is afgewezen, en de rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.