Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1],
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vorderde VGZ Zorgkantoor B.V. terugbetaling van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan de minderjarige [M.] was toegekend. De ouders van [M.] werden aangesproken tot terugbetaling van een bedrag van € 9.321,36, omdat VGZ had vastgesteld dat er te veel pgb was uitgekeerd. De ouders waren echter niet in staat om de vordering te voldoen, omdat de budgethouder zelf, [M.], in beginsel verantwoordelijk is voor de terugbetaling van het pgb. De kantonrechter oordeelde dat VGZ in beginsel alleen een vorderingsrecht heeft op het vermogen van [M.] en niet op de ouders, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De ouders waren niet in staat om de vordering te voldoen, omdat er geen bewijs was dat [M.] een vordering op zijn ouders had gekregen. De kantonrechter wees de vordering van VGZ af en veroordeelde VGZ in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden op nihil werden vastgesteld, aangezien geen van de gedaagden ter zitting was verschenen. De uitspraak werd gedaan op 19 april 2018.