ECLI:NL:RBROT:2018:3393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
ROT 17/4114
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht en betalingsonmacht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een veelprocedeerder, eiser, en de Raad van Bestuur van het Erasmus MC Universitair Medisch Centrum Rotterdam, verweerder. Eiser had beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn verzoek om informatie over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Eiser verzocht tevens om ontheffing van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser misbruik van recht maakte. De rechtbank overwoog dat eiser in een groot aantal zaken een beroep op betalingsonmacht had gedaan en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder had geoordeeld dat de rechtbank bij de beoordeling van dergelijke beroepen ook moest kijken naar mogelijk misbruik van recht. De rechtbank concludeerde dat eiser niet te goeder trouw handelde, maar eerder de procedures gebruikte om proceskosten en dwangsommen te incasseren, zonder oprechte interesse in de gevraagde informatie. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling en het College van Beroep voor het bedrijfsleven om haar oordeel te onderbouwen. Uiteindelijk werd besloten dat er geen aanleiding was om eiser een nadere termijn te geven om het griffierecht te voldoen, omdat dit zou leiden tot onbevoegdheid van de bestuursrechter. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

en
de Raad van Bestuur van het Erasmus MC Universitair Medisch Centrum Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 4 juli 2017 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op eisers verzoek om alle (historische) informatie met betrekking tot (de verwerking van de) persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Eiser heeft verzocht te worden ontheven van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier heeft vooralsnog de beslissing daarop aangehouden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak ROT 17/4115, in welke zaak heden eveneens uitspraak wordt gedaan. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G.A.M. van Terwisga-van den Broek.

Overwegingen

1.1.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. In het zesde lid is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.2.
Eiser heeft in een groot aantal zaken bij deze rechtbank een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij uitspraken van 12 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2730) en 21 oktober 2016 (zaaknummers 20150841/2/A3 en 201509229/2/A3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) drie zaken van eiser teruggewezen naar de rechtbank om opnieuw te beoordelen of aan hem ontheffing van de verplichting tot voldoening van griffierecht moet worden verleend. In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij de beoordeling van de beroepen op betalingsonmacht de vraag dient te betrekken of sprake is van misbruik van recht door eiser. Het door een rechtzoekende, wiens beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, veelvuldig – al dan niet tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd – starten van procedures waarin telkens een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan, kan de bestuursrechter onder omstandigheden tot de slotsom leiden dat sprake is van misbruik van recht, aldus de Afdeling. Indien de bestuursrechter tot het oordeel komt dat een rechtzoekende misbruik van recht maakt, kan de bestuursrechter volgens de Afdeling een beroep op betalingsonmacht afwijzen, ook al blijkt dat het inkomen van die rechtzoekende minder bedraagt dan 90 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm.
1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser in de voorliggende zaak geen beroep op betalingsonmacht toe. Of eiser verkeert in betalingsonmacht zal de rechtbank thans daarlaten. Eiser komt namelijk naar het oordeel van de rechtbank geen beroep op betalingsonmacht toe, omdat hij misbruik maakt van recht. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
2. Op grond van artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het
Burgerlijk Wetboek kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Volgens vaste rechtspraak zijn voor het aannemen van misbruik van recht zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn, indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht dan vormt dit een grond om het beroep niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:114).
3. Of sprake is van misbruik nadat eisers beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, zoals het geval is in uitspraken van 8 september 2017 (waaronder ECLI:NL:RBROT:2017:6918) waarin sprake is van een terugwijzing door de Afdeling, moet volgens de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016 aan de hand van de volgende factoren worden beoordeeld. Bij de beoordeling of zich misbruik van recht voordoet, is onder meer van belang het aantal procedures dat de rechtzoekende aanhangig heeft gemaakt, op welk moment hij dat heeft gedaan, de partijstelling in de verschillende procedures en het belang dat de rechtzoekende met het voeren van de beroepsprocedure beoogt te behartigen. Evenzeer is van belang of het procedures zijn naar aanleiding van besluiten die op aanvraag zijn genomen, dan wel naar aanleiding van ambtshalve genomen besluiten. In ieder geval bij de laatste categorie ligt het aannemen van misbruik van recht naar zijn aard niet snel in de rede.
4. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de aanvraag van 3 april 2017 en de ingebrekestelling van 3 mei 2017 nimmer heeft ontvangen. Nu verweerder de ontvangst van de brieven van 3 april 2017 en 3 mei 2017 heeft ontkend en eiser geen bewijs heeft geleverd van terpostbezorging, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat eiser deze brieven ter post heeft bezorgd (vergelijk ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3320). Hieruit volgt dat eiser geen aanvraag bij verweerder heeft ingediend en hem evenmin in gebreke heeft gesteld. Indien het verzoek om ontheffing van griffierecht wegens betalingsonmacht zou worden gehonoreerd, dan zou de bestuursrechter zich onbevoegd moeten verklaren kennis te nemen van het beroep wegens niet tijdig beslissen, omdat geen aanvraag voorligt in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
5. De rechtbank ziet in het procedeergedrag van eiser in deze zaak - en andere zaken (zie bijvoorbeeld ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3310) - aanknopingspunten voor het oordeel dat het eiser niet te doen is om verstrekking van gegevens, maar dat eiser procedeert om te procederen en daarbij voorts proceskosten en dwangsommen wegens niet tijdig beslissen wenst te incasseren.
Verweerder heeft in deze procedure, nadat de rechtbank hem informeerde dat eiser beroep had ingesteld, primair aangegeven dat hij de brieven van 3 april en 3 mei 2017 nooit heeft ontvangen en subsidiair aangegeven dat het niet geheel duidelijk is naar welke informatie is gevraagd en dat niet valt in te zien hoe verweerder hierin iets kan betekenen. Eiser heeft op geen enkel moment in de procedure hierna een nadere toelichting op de inhoud van zijn verzoek gegeven, doch enkel herhaald dat verweerder dwangsommen verbeurd is. Eiser heeft verzocht hem proceskosten toe te kennen (eiser heeft vergoeding van reis- en verletkosten geclaimd), hem de maximale dwangsom toe te kennen en voorts aan de termijn voor het alsnog nemen van een besluit een dwangsom te verbinden van € 37.500,-. Tekenend in dit verband is dat eiser niet heeft gereageerd op het verweerschrift, maar nadien uitsluitend de door hem geclaimde proceskostenvergoeding heeft toegelicht. Ook hieruit komt naar voren dat het eiser niet is te doen om kennisneming van de verzochte gegevens.
6. Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht door eiser bij zijn verzoek om verlaging, uitstel dan wel ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen, ziet de rechtbank geen aanleiding eiser een nadere termijn te geven om alsnog het verschuldigde griffierecht te voldoen. Indien wel griffierecht zou zijn voldaan zou de bestuursrechter zich immers onbevoegd moeten verklaren, omdat geen aanvraag voorligt.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.