ECLI:NL:RBROT:2018:6088

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
10/997007-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen in een complexe financiële zaak met omkoping

In de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van medeplegen van witwassen, heeft de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan. De verdachte, de voormalige echtgenote van een medeverdachte, werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak draait om de financieringspraktijken van de medeverdachte, een financial broker, die betrokken was bij het sluiten van derivaatcontracten met woningcorporaties, waaronder de Stichting Vestia Groep. De medeverdachte ontving aanzienlijke fees van banken, waarvan een deel werd doorbetaald aan een contactpersoon bij Vestia, wat leidde tot beschuldigingen van omkoping. Het openbaar ministerie stelde dat de verdachte wist dat de inkomsten van haar echtgenoot illegaal waren en dat zij betrokken was bij het verbergen van een bedrag van € 1.300.000,-. De rechtbank oordeelde echter dat de ontvangen fees een legale herkomst hadden en dat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De vordering tot verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen werd afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat het beslag op deze voorwerpen gehandhaafd blijft, ondanks de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997007-13
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van achtereenvolgens 6 juni en 24 november 2016, 24, 25 en 30 mei 2018, 6 juni 2018 en 3 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna: [naam verdachte] ) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. M.J. Dontje en A. Rogaar hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van [naam verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden;
  • verbeurdverklaring van het op de beslaglijst vermelde, in beslag genomen voorwerp.

4.Vrijspraak

4.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand worden aangemerkt.
De voormalig echtgenoot van [naam verdachte] , de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , is een ‘financial broker’ (makelaar in financiële producten zoals onder andere derivaten [1] ), die goed bekend is geraakt met de financieringsbehoeften van woningcorporaties.
In 2000 is [naam medeverdachte 1] zijn eigen onderneming, [naam bedrijf 1] , gestart en omstreeks 2004 is hij een samenwerkingsverband aangegaan met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en diens onderneming [naam bedrijf 2] . [naam medeverdachte 1] c.q. [naam bedrijf 1] handelde vanaf dat moment ook onder de naam [naam bedrijf 3] .
[naam medeverdachte 1] is via zijn B.V. als ‘introducing broker’ opgetreden voor een aantal banken bij het aangaan van geldleningsovereenkomsten en derivaatcontracten tussen die banken en diverse woningcorporaties, waaronder de Stichting Vestia Groep (hierna: Vestia). Hij ontving daarvoor - via [naam bedrijf 1] - een provisie (‘fee’) van de banken.
[naam medeverdachte 1] heeft de helft van de fees, die hij ontving voor door banken met Vestia gesloten derivaatcontracten, doorbetaald aan zijn contactpersoon bij Vestia, de medeverdachte
[naam medeverdachte 3] , die daar als ‘treasury & control’ manager werkzaam was. [naam medeverdachte 3] had in zijn positie invloed op de totstandkoming van die derivaatcontracten (waarbij [naam medeverdachte 1] als introducing broker werd ingeschakeld) en om die reden betaalde [naam medeverdachte 1] hem. Het was [naam medeverdachte 1] duidelijk dat [naam medeverdachte 3] Vestia niet op de hoogte had gesteld van de betalingen die hij van [naam medeverdachte 1] ontving. In de periode van 3 april 2006 tot en met 15 december 2010 heeft [naam medeverdachte 1] , althans zijn B.V., een bedrag van in totaal € 9.202.500,- doorbetaald aan [naam medeverdachte 3] .
De rechtbank heeft in haar vonnis van 17 juli 2018 in de strafzaak tegen [naam medeverdachte 1] geoordeeld dat wettig en overtuigend is bewezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van [naam medeverdachte 3] , een misdrijf dat strafbaar is gesteld in artikel 328ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), en hem ter zake daarvan veroordeeld. [naam medeverdachte 1] is in datzelfde vonnis vrijgesproken van de mede aan hem tenlastegelegde oplichting van Vestia.
4.2.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De Vestia-gerelateerde fees die [naam medeverdachte 1] via zijn B.V. ontving, zijn van misdrijf afkomstig. Immers, de ontvangst van deze fees door [naam medeverdachte 1] kan niet los worden gezien van de omkooprelatie tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] , omdat die fees zijn ontvangen in de constellatie van die omkoping. [naam medeverdachte 1] kon de fees alleen verdienen dankzij de omkoping van
[naam medeverdachte 3] .
Nu vermenging heeft plaatsgevonden van dit illegaal verdiende vermogen met legaal verdiend vermogen, dient het gehele vermogen van [naam bedrijf 1] te worden aangemerkt als middellijk gedeeltelijk van misdrijf afkomstig.
Dat maakt dat de handelingen die [naam verdachte] vervolgens heeft verricht met vermogen dat afkomstig is van [naam bedrijf 1] witwashandelingen opleveren, nu tevens wordt voldaan aan de overige bestanddelen van artikel 420bis Sr.
[naam verdachte] heeft, terwijl zij wist dat het inkomen van haar toenmalige echtgenoot
geen legale herkomst had, samen met hem en zijn vader, de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , een geldbedrag van € 1.300.000,- weggesluisd.
4.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat de Vestia-gerelateerde fees die
[naam medeverdachte 1] van de banken heeft ontvangen, niet uit misdrijf afkomstig zijn.
4.4.
Beoordeling
Afkomstig uit enig misdrijf
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet - onder meer - komen vast te staan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” als bedoeld in artikel 420bis Sr. Hiervan is in beginsel pas sprake indien het genoemde voorwerp afkomstig is uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in bedoeld artikel genoemde delictsgedragingen. Er dient sprake te zijn van een oorzakelijk verband tussen enerzijds de wederrechtelijke onttrekking van een voorwerp aan de heerschappij van de rechthebbende (het gronddelict) en anderzijds de verkrijging van dat goed door de witwasser. [2]
Het openbaar ministerie heeft als gronddelict voor het witwassen aangewezen de aan
[naam medeverdachte 1] verweten niet ambtelijke omkoping, alsmede het voorts aan [naam medeverdachte 1] verweten medeplegen van oplichting van Vestia.
Omdat [naam medeverdachte 1] van de aan hem verweten oplichting wordt vrijgesproken, kan dit feit niet als gronddelict voor het witwassen dienen.
De vraag die vervolgens voorligt, is of de Vestia-gerelateerde fees die [naam medeverdachte 1] van de banken heeft ontvangen, kunnen worden aangemerkt als afkomstig uit de door hem gepleegde omkoping.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Weliswaar is aannemelijk dat er een verband bestaat tussen het betalen van steekpenningen door [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 3] en een aantal Vestia-gerelateerde derivaatcontracten waarbij [naam medeverdachte 1] als introducing broker is betrokken en waarvoor aan hem door de banken een fee is betaald. Op grond daarvan kan echter niet worden gesteld dat deze door [naam medeverdachte 1] van de banken ontvangen feebetalingen afkomstig zijn van enig misdrijf. Immers, deze fees zijn door de banken aan [naam medeverdachte 1] betaald voor door hem verrichte werkzaamheden op basis van onderliggende remisierovereenkomsten met elk van die banken en hebben dus als zodanig een legale grondslag. [3]
4.5.
Conclusie
Nu de door [naam medeverdachte 1] ontvangen feebetalingen een legale herkomst hebben en dus niet kunnen worden aangemerkt als zijnde afkomstig uit enig misdrijf, zal [naam verdachte] worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen van witwassen.

5.In beslag genomen voorwerpen

Omdat [naam verdachte] van het tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken, wordt de vordering van het openbaar ministerie tot verbeurdverklaring van het in beslag genomen voorwerp (bankrekening Luzern Kantonalbank [rekeningnummer 1] ten bedrage van
€ 1.572.002,- t.n.v. [naam medeverdachte 1] ) afgewezen.
Op dit voorwerp rust beslag als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkt op dat dit beslag blijft gehandhaafd, niettegenstaande de hiervoor genomen beslissing over dat voorwerp.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat [naam verdachte] het tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en J.A.N. Maat, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer] ):
Zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot
en met 7 juni 2012 te Blaricum en/of Zegveld, in elk geval in Nederland, en/of
te Zurich, in elk geval in Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (van) een voorwerp, te weten een of meer
geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 1.300.000,-, in elk geval
enig (groot) geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen/verhuld en/of heeft/hebben
verborgen/verhuld wie de rechthebbende(n) op het/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren en/of wie het/dat/die voorhanden
heeft/hebben gehad
en/of dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of
heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben omgezet en/of heeft/hebben
overgedragen en/of van dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik
heeft/hebben gemaakt
door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) over te (laten) boeken/maken naar een
Zwitserse bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] (UBS AG Bank te Zurich onder
relatienummer [nummer relatie 1] ) ten name van haar, verdachte (de toenmalige
echtgenote van [naam medeverdachte 4] ) en/of (vervolgens) door dat/die
voorwerp(en)/gelbedrag(en) (te weten: die circa Euro 1.300.000,-, welk bedrag
vanwege o.a. beleggingen inmiddels was opgelopen tot circa Euro 1.554.473,33)
weer over te (laten boeken/maken naar weer een andere Zwitserse bankrekening
met nummer [rekeningnummer 3] (Luzerner Kantonalbank AG te Zurich onder
relatienummer [nummer relatie 2] ) te name van [naam medeverdachte 1] (de vader van [naam medeverdachte 4] )
met als gemachtigde [naam medeverdachte 5] (de stiefmoeder van [naam medeverdachte 4] ) (zie:
SFO-1-AH-010)
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en)
geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit
enig misdrijf,
Artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Renteruil-overeenkomsten en andere meer complexe financiële producten bedoeld om toekomstige rentelastrisico’s terug te brengen tot rentelastzekerheid.
2.Zie o.m. Hoge Raad 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:35 en de conclusie van AG mr. D.J.C. Aben bij dit arrest, ECLI:NL:PHR:2017:1448
3.Zie ook gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 6 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5175