ECLI:NL:RBROT:2018:7475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
C/10/537450 / HA ZA 17-996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevelen van de Ontvanger van de Belastingdienst met betrekking tot belastingschulden en de rechtsgeldigheid van belastingaanslagen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2018, hebben eisers, Albertina [eiseres] en [eiser], verzet aangetekend tegen dwangbevelen die door de Ontvanger van de Belastingdienst zijn uitgevaardigd. De dwangbevelen waren gericht op de invordering van onbetaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting en aanslagen inkomstenbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun verzet, omdat alleen [eiser] als belastingschuldige in verzet kan komen tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen, terwijl [eiseres] niet als zodanig is aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van [eisers] over de schending van beginselen van behoorlijk bestuur en de disproportionaliteit van de invordering verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger rechtmatig heeft gehandeld en dat de bezwaren van [eisers] onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank verklaarde het verzet van [eiser] ongegrond en veroordeelde [eisers] in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.704,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/537450 / HA ZA 17-996
Vonnis van 22 augustus 2018
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
ALBERTINA [eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in het verzet,
advocaat mr. M. Shaaban te Rotterdam,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST,
mede kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. N.M. Korstenbroek te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] . en de Ontvanger genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk worden aangeduid als [eiser] en [eiseres] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2017;
  • het exploot van 10 oktober 2017 aan de zijde van [eisers] . waarin de datum waartegen is opgeroepen is gewijzigd;
  • een akte overleggen [producties, rb] van 18 oktober 2017 van de zijde van [eisers] . , met producties;
  • de conclusie van antwoord van 10 januari 2018;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 7 februari 2018;
  • de fax van 23 april 2018 van mr. Korstenbroek, met productie 10;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 8 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[eiser] exploiteert een bedrijf in de vorm van een eenmanszaak onder de naam Aguamel Lda. De onderneming houdt zich bezig met de verkoop van alcoholische drank.
2.2.
Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) een vaststellingsovereenkomst (productie 2 bij conclusie van antwoord; hierna: de vaststellingsovereenkomst) en een rapport gedateerd 19 januari 2015 (productie 3 bij conclusie van antwoord; hierna: het rapport) opgesteld en aan [eiser] toegezonden.
2.3.
Op 26 maart 2015 heeft de inspecteur drie naheffingsaanslagen omzetbelasting (met boete) over de jaren 2010 tot en met 2014 aan [eiser] opgelegd. [eiser] heeft op 18 mei 2015 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete. De inspecteur heeft het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Bij brief van 22 oktober 2015 heeft de inspecteur de bezwaren/verzoeken van [eiser] afgewezen. [eiser] heeft geen beroep ingesteld. Een van deze naheffingsaanslagen heeft [eiser] betaald en staat niet meer open.
2.4.
Op 25 januari 2016 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2012 opgelegd. Hiertegen heeft [eiser] geen bezwaar ingediend.
2.5.
Ten laste van [eiser] zijn door de Ontvanger elf dwangbevelen (hierna: de dwangbevelen) uitgevaardigd, drie dwangbevelen strekkende tot invordering van de aan [eiser] opgelegde onbetaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014 (zie 2.3 en 2.4) en acht dwangbevelen voor aanslagen inkomstenbelasting en bijdragen Zorgverzekeringswet over de jaren 2008 en 2011 tot en met 2013.
2.6.
Op 13 maart 2017 heeft de Ontvanger op grond van de drie dwangbevelen voor naheffingsaanslagen omzetbelasting executoriaal beslag doen leggen op twee onroerende goederen; aan de [adres] en de [adres] (kadastrale gemeente Delfshaven, sectie F, nummer 2710 A 11), beide gelegen in Rotterdam.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] . vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
‘I. te verklaren voor recht dat [eisers] . goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van de
door de Ontvanger uitgevaardigde dwangbevelen, alsmede;
II. te verklaren dat de genoemde dwangbevelen buiten effect worden gesteld en dat de
ontvanger zich zal onthouden van invorderingsmaatregelen, alsmede;
III. de Ontvanger te verbieden tot executoriale verkoop van de in beslag genomen onroerende
zaak over te gaan zolang de onderhavige aanslagen niet onherroepelijk vaststaan, alsmede;
IV. het beslag op de onroerende zaak binnen twee dagen na betekening van het vonnis op te heffen;
V. Subsidiair vorderen [eisers] . dat de rechtbank zal bevelen dat de ontvanger de executie dient te staken en gestaakt dient te houden totdat vermindering van de aanslagen op basis van een met de werkelijkheid overeenstemmend bedrag aan winst uit onderneming over de betreffende jaren heeft plaatsgevonden.
VI. Al het voorgaande op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat de Belastingdienst, daarmee in gebreke is.
VII. De belastingdienst te veroordelen in de kosten van de procedure.’
3.2.
De Ontvanger voert verweer en verzoekt om ‘bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het verzet van [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzet ongegrond te verklaren en haar overige vorderingen af te wijzen, en het verzet van [eiser] ongegrond te verklaren en zijn overige vorderingen af te wijzen, met veroordeling van eisers, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten’.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [eisers] . in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] .
4.3.
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 17 lid 1 Invorderingswet 1990 (Iw) (alleen) de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen. Als belastingschuldige wordt op basis van artikel 2, lid 1 onder k Iw aangemerkt degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld. De Ontvanger heeft aangevoerd, hetgeen niet is betwist, dat de aan de aan de dwangbevelen ten grondslag liggende aanslagen (uitsluitend) op naam van [eiser] zijn gesteld, terwijl ook de door [eisers] . overgelegde dwangbevelen op naam van [eiser] staan. De conclusie is dat alleen [eiser] , en niet ook [eiseres] , in verzet kan komen tegen tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. Zij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzet.
4.4.
[eisers] . heeft ter onderbouwing van zijn verzet - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd.
4.4.1.
Tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen bestaan gegronde bezwaren, nu ‘de ontvanger in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur door samen te werken met de heer [persoon 1] , in de veronderstelling dat dit de gemachtigde van [eisers] . was terwijl zij niet over een machtiging beschikten, uit te gaan van een vaststellingsovereenkomst die niet door [eiser] is overeengekomen en tot slot door het weigeren om de omissies in het controlerapport te herstellen.’
Daarnaast heeft de Ontvanger niet voldaan aan de verplichte marginale toets van de materiële verschuldigdheid, althans [eisers] . bestrijden de uitkomsten uit het onderzoek in dat kader.
4.4.2.
De inspecteur heeft volgens [eisers] . de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden ‘door geen gebruik te maken van de hem toekomende bevoegdheid tot het ambtshalve verlenen van vermindering op basis van artikel 65 [Algemene wet inzake rijksbelastingen], terwijl dat besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en het verbod op willekeur.’ Het uitgevoerde onderzoek en het op basis daarvan genomen besluit zijn eveneens in strijd met het motiveringsbeginsel. Ondanks dat de heren [persoon 2] en [persoon 3] herhaaldelijk hebben aangegeven dat het rapport fouten bevat en dat [eiser] niet op de hoogte is van een door hem getekende vaststellingsovereenkomst, heeft [eisers] nooit een motivering voor het afwijzen van het herstellen van de omissies ontvangen en heeft de Ontvanger het besluit tot het afgeven van een dwangbevel en het beslag leggen op de woning van [eiser] niettemin genomen.
4.4.3.
De invordering van de belastingschulden treffen de belangen van het gezin van [eisers] . onevenredig hard. De gevolgen voor [eisers] . wegen zwaarder dan het belang van de Ontvanger.
4.4.4.
Subsidiair doet [eisers] . een beroep op de bevoegdheid om af te wijken van de hoofdregel van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht dat overeenkomstig een beleidsregel moet worden besloten, indien toepassing van de beleidsregel voor een belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.5.
De rechtbank oordeelt dat hetgeen [eisers] . heeft aangevoerd niet kan leiden tot gegrondverklaring van het verzet. Zij heeft daarbij het volgende overwogen.
4.5.1.
De Ontvanger heeft betwist te hebben samengewerkt met [persoon 1] en - onbetwist - gesteld dat [eiser] steeds aanwezig is geweest bij besprekingen met de inspecteur waarbij [persoon 1] [eiser] bijstond. Gezien dat verweer had het op de weg van [eisers] . gelegen de stelling dat de Ontvanger heeft samengewerkt met [persoon 1] zonder dat deze door [eiser] gemachtigd was, nader te onderbouwen. Nu [eisers] . dat heeft nagelaten, faalt een op die stelling gebaseerd beroep op strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur reeds om die reden.
4.5.2.
Zoals ook opgemerkt door de Ontvanger, bepaalt artikel 17 lid 3 Invorderingswet dat het verzet niet kan zijn gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor het invorderen van de aanslag strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Memorie van Toelichting op de Invorderingswet (
Kamerstukken II1987/1988, 20588 nr. 3, p. 54) meldt hierover dat er zich omstandigheden kunnen voordoen waarin de tenuitvoerlegging van een dwangbevel ter zake van een belastingaanslag die weliswaar in formele zin op de juiste wijze is vastgesteld, doch ten aanzien waarvan op zijn minst twijfel mogelijk is of die aanslag wel in overeenstemming is met de materiële belastingschuld, strijd oplevert met algemene beginselen van behoorlijk bestuur zodat de Ontvanger in redelijkheid niet tot de tenuitvoerlegging mocht overgaan. Van een dergelijke situatie is hier niet gebleken, waarbij de rechtbank onder meer het volgende in aanmerking heeft genomen.
4.5.3.
Voor de stelling van [eisers] . dat de inspecteur het onderzoek naar de door [eiser] te betalen belasting onjuist heeft uitgevoerd en het op basis van dat onderzoek genomen besluit onvoldoende is gemotiveerd, is onvoldoende gesteld. De Ontvanger heeft in zijn conclusie van antwoord (onder 2.2 tot en met 2.13) en ter comparitie aangegeven dat en op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd door de inspecteur en dat er voorafgaand aan het opleggen van de betreffende aanslagen en in de bezwaarfase door de inspecteur gesproken is met (onder andere) [eiser] . De Ontvanger heeft het (aan de aanslagen ten grondslag liggende) rapport, een brief waarin het voornemen tot het afwijzen van het bezwaarschrift van [eiser] werd aangekondigd en toegelicht en een brief waarin het bezwaar gemotiveerd werd afgewezen overgelegd (respectievelijk productie 3, 4 en 5 bij conclusie van antwoord). Gelet op die gemotiveerde betwisting heeft [eisers] . zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd.
4.5.4.
Ten aanzien van stelling van [eisers] . dat de Ontvanger is uitgegaan van de vaststellingsovereenkomst, terwijl [eiser] dat document niet heeft getekend, heeft de Ontvanger aangevoerd bij het uitvoeren van zijn invorderingstaken uit te zijn gegaan van de onderliggende aanslagen, niet van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank overweegt dat het - gezien de verwijzing in het rapport naar de vaststellingsovereenkomst - mogelijk is dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van invloed is geweest op de hoogte van de aanslagen. Ook de rechtsgeldigheid van een aan een belastingaanslag ten grondslag liggende vaststellingsovereenkomst moet echter door de belastingrechter, en niet de burgerlijke rechter, worden getoetst (vgl het - ook door de Ontvanger aangehaalde - arrest Hoge Raad 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1103). Dit maakt dat, wat er ook zij van de vraag of hetgeen in de vaststellingsovereenkomst staat juist is, deze geen rol speelt in de onderhavige procedure. Daar komt bij dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst kennelijk is gebaseerd op de resultaten van het uitgevoerde onderzoek. Ook indien geen vaststellingsovereenkomst tot stand zou komen, lag het in de rede dat aanslagen zouden worden opgesteld in lijn met de onderzoeksbevindingen. De Ontvanger mocht uitgaan van de aanslagen.
4.6.
Voor zover [eisers] . daadwerkelijk ook aan de Ontvanger (en niet alleen de inspecteur) heeft verzocht omissies in het rapport te herstellen (zie 4.4.1.) heeft te gelden dat in lijn met het uitgangspunt dat het verzet niet kan zijn gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld (zie 4.5.2), het door de Ontvanger weigeren van een verzoek omissies te herstellen in een door de inspecteur opgesteld rapport, geen grond is voor verzet.
4.6.1.
Indien de executie van een dwangbevel een disproportionele maatregel is, vormt dit een grond waarop het verzet tegen de executie van het dwangbevel kan worden toegewezen. Als uitgangspunt bij de beoordeling van de proportionaliteit geldt dat de bij de wet aan de Ontvanger gegeven bevoegdheid om tot uitwinning over te gaan voor hem een onmisbaar instrument is tot invordering, ten behoeve van de schatkist en daarmee van het algemeen belang, van op andere wijze niet te innen belastinggelden (zie onder andere het ook door de Ontvanger aangehaalde arrest Hof ’s-Gravenhage 15 juli 1993, VN 1993, 2579). Slechts in bijzondere omstandigheden zal het belang van de belastingschuldige zwaarder moeten wegen dan het genoemde algemeen belang. Daarbij zal met name moeten worden gedacht aan omstandigheden waarin tegenover het nadeel voor de belastingplichtige geen enkel voordeel voor de Ontvanger staat of omstandigheden waarin er een zodanige onevenredigheid is tussen het voordeel voor de Ontvanger en het nadeel dat de belastingplichtige lijdt door de executie, dat de Ontvanger naar redelijkheid niet tot die uitoefening mag overgaan.
4.6.2.
Niet in geschil is dat een executieverkoop van de beslagen goederen geld op zal brengen. Ter comparitie is namens [eiser] aangegeven dat de woning is gekocht voor € 165.000,- en nu te verkopen voor ongeveer € 200.000,-. Er is dus sprake van een voordeel voor de Ontvanger, ook wanneer in aanmerking wordt genomen - zoals namens [eiser] verklaard - dat de overwaarde moet worden gedeeld met Woonbron en de woning nog niet is afgelost.
4.6.3.
Van omstandigheden waarin er een zodanige onevenredigheid is tussen het voordeel voor de Ontvanger en het nadeel dat de belastingplichtige lijdt door de executie, dat de Ontvanger naar redelijkheid niet tot die uitoefening mag overgaan, is niet gebleken. De stelling van [eisers] . dat het gezin in een financiële noodsituatie terecht zal komen en gedwongen zal worden op straat te gaan leven is niet onderbouwd.
4.6.4.
Ook het (subsidiaire) beroep op artikel 4:84 Awb kan niet slagen. Door [eisers] . is niet aangegeven van welke beleidsregels de Ontvanger zou moeten afwijken. De rechtbank gaat daarom aan dit beroep - als onvoldoende onderbouwd - voorbij.
4.7.
De Ontvanger heeft verzocht het onderhavige vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat het verzet van [eisers] . evident kansloos is.
4.7.1.
De rechtbank overweegt dat - voor verzetsdagvaardingen met een datum gelegen op of na 1 januari 2018 - als uitgangspunt dient dat op basis van artikel 17 lid 2, tweede zin, Iw het instellen van verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst. Alleen een zwaarwegend belang van de Ontvanger kan rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet wordt opzijgezet. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging.
4.7.2.
De schorsende werking kan door de rechtbank opzij worden gezet door het vonnis (waarbij het verzet ongegrond wordt verklaard) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarvoor gelden de eisen als hiervoor onder 4.7.1 genoemd (zie HR 8 juni 20007, ECLI:NL:HR:2007:BA1525).
4.7.3.
Met de Ontvanger is de rechtbank van oordeel dat  gelet op hetgeen [eisers] . heeft aangevoerd en de rechtbank hierover heeft overwogen  sprake is van een duidelijk kansloos verzet waarbij het belang van [eiser] niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging. De rechtbank zal daarom het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.8.
[eisers] . zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief € 543)
Totaal € 1.704,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar verzet,
5.2.
verklaart het verzet van [eiser] ongegrond,
5.3.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 1.704,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst de overige vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.
2221/1729