Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2] ,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgkantoor B.V. en de ouders van een minderjarige, [persoon]. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan de minderjarige was toegekend. VGZ heeft vastgesteld dat de minderjarige te veel pgb heeft ontvangen en heeft een terugvorderingsbedrag van in totaal € 24.339,32 geclaimd. De ouders hebben geen bezwaar gemaakt tegen de terugvorderingsbeschikkingen die VGZ heeft afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat VGZ op grond van artikel 4:95 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onverschuldigd betaalde voorschotten kan terugvorderen. De rechtbank oordeelt dat de beschikkingen van VGZ formele rechtskracht bezitten, omdat er geen bezwaar tegen is ingediend. Dit betekent dat de rechtbank niet kan toetsen of VGZ terecht heeft besloten dat het te veel betaalde bedrag terugbetaald moet worden.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een brief heeft aangegeven dat het onwenselijk is dat minderjarigen worden aangesproken voor pgb-schulden die zijn ontstaan tijdens hun minderjarigheid. De rechtbank heeft VGZ uitgenodigd om uit te leggen waarom zij de minderjarige zelf aanspreekt, ondanks deze richtlijnen. De zaak is verwezen naar de rol voor een conclusie na tussenvonnis door VGZ, waarbij de ouders en de bewindvoerder van [gedaagde 2] ook mogen reageren. De rechtbank heeft verder verzocht om de bewindvoerder in het geding op te roepen, gezien het beschermingsbewind dat op het vermogen van [gedaagde 2] is gesteld.