4.3.2.Beoordeling
Het onderhavige asfaltgranulaat is een afvalstof die is opgenomen in Bijlage III, Deel II, Lijst B (“de groene lijst van afvalstoffen”) van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA) en die is ingedeeld onder de code B2130 (“bitumineus materiaal (afval van asfalt), afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen, dat geen teer bevat”).
Het strafrechtelijk verwijt moet worden bezien tegen de achtergrond van de volgende wet- en regelgeving.
- Artikel 10.37 Wet milieubeheer
1. Het is verboden zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen.
(…)
- Artikel 10.60 Wet milieubeheer
(…)
2 Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.
- Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA):
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
35.
„illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:
(…)
e)
dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, (…)
- Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen.
1. De lidstaten bepalen dat inrichtingen en ondernemingen die voornemens zijn afval te verwerken, daarvoor van de bevoegde instantie een vergunning dienen te verkrijgen.
(…)
De verdachte rechtspersoon is exporteur binnen de Europese Unie van met name asfaltgranulaat, afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen. De onderhavige partij asfaltgranulaat was afkomstig van BRC, die zich vanwege een tekort aan capaciteit van haar thermische reiniger, en een beperking in de opslagcapaciteit, genoodzaakt zag om zich daarvan te ontdoen. De verdachte heeft de partij asfaltgranulaat, die niet voldeed aan de in Nederland gehanteerde zogenoemde Pak10-norm, tegen een ontvangen vergoeding van
€ 11,- per ton overgenomen van BRC om deze vervolgens voor € 4,- per ton als bouwmateriaal voor de wegenbouw door te verkopen aan [naam bedrijf 2] , een bedrijf in Litouwen. Het asfaltgranulaat kon aldus in Litouwen nuttig worden toegepast.
Vaststaat dat de partij asfaltgranulaat was aan te merken als een (bedrijfs)afvalstof.
[naam bedrijf 2] , die het asfaltgranulaat in Litouwen heeft ingevoerd en ontvangen beschikte niet over een vergunning om het afval te verwerken, zo blijkt uit correspondentie met de Litouwse milieubeschermingsinspectiedienst. Reeds om die reden is de overbrenging naar Litouwen in strijd is met artikel 23 Kaderrichtlijn 2008/98/EG.
De stelling van de verdachte rechtspersoon dat in Litouwen andere normen worden gehanteerd ten aanzien van de samenstelling van het asfaltgranulaat en dat gelet daarop de onderhavige partij zonder nadere bewerking in Litouwen als grondstof in de wegenbouw kon worden toegepast, kan hieraan niet afdoen. Op het moment van de overbrenging van Nederland naar Litouwen was immers sprake van een afvalstof en diende aan de daarvoor geldende regels te worden voldaan.
Ook de feitelijke afgifte van het granulaat aan de kapitein van het schip [naam schip] is in strijd met de geldende voorschriften. Op grond van artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is het verboden om zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen te ontdoen. De uitzonderingen die daarvoor in lid 2 van dat artikel gegeven worden, doen zich in het onderhavige geval niet voor. De omstandigheid dat contractueel [naam bedrijf 2] op het moment van laden van het schip juridisch eigenaar werd en dus ontving, is in dit kader niet relevant.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat in het economische strafrecht het begrip “opzet” in beginsel dient te worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat het opzet van de verdachte slechts behoeft te zijn gericht op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:782 en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1873, NJ 2012/31, rov. 4.2). Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte rechtspersoon in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 juli 2009 samen met anderen vanuit Rotterdam willens en wetens één transport per schip van een grote hoeveelheid asfaltgranulaat heeft verzorgd naar een bedrijf in Litouwen en dit asfaltgranulaat daartoe heeft afgegeven aan de kapitein van het schip. Hiermee is het (kleurloos) opzet gegeven. De hiervoor genoemde handelingen hebben naar hun aard opzettelijk plaatsgevonden: de verdachte wist dat het asfaltgranulaat naar Nederlandse normen een bedrijfsafvalstof was.