In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het illegaal overbrengen van cadmiumhoudend kunststofgranulaat naar Polen. De verdachte had op basis van een eural-code ten onrechte aangenomen dat het ging om een afvalstof van de groene lijst, terwijl de rechtbank oordeelde dat de afvalcode volgens de EVOA bepalend was. De verdachte had geen kennisgeving gedaan aan de Poolse autoriteiten en had ook geen toestemming verkregen voor het transport. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de illegale transporten, die plaatsvonden tussen 23 april 2013 en 6 juni 2013. De officier van justitie had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten waren begaan en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de schadelijkheid van cadmium voor het milieu, maar oordeelde dat er geen reden was voor een aparte straf voor de verdachte, aangezien hij als enige werknemer van de vennootschap nagenoeg samenvalt met de rechtspersoon.