In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Havensteder (eiseres) en een huurder (gedaagde) betreffende de tijdelijke ontruiming van een huurwoning. Havensteder heeft de huurder verzocht om de woning tijdelijk te ontruimen voor het uitvoeren van dringende en renovatiewerkzaamheden. De huurder, die sinds 11 december 2000 de woning huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen de geplande werkzaamheden en de noodzaak daarvan betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Havensteder een spoedeisend belang heeft bij de uitvoering van de werkzaamheden, die op 11 juni 2019 moeten beginnen. De kantonrechter oordeelde dat de huurder op grond van artikel 7:220 lid 1 BW verplicht is om medewerking te verlenen aan de dringende werkzaamheden, en dat de renovatiewerkzaamheden op zichzelf geen verhuizing noodzakelijk maken. De rechter heeft de vordering van Havensteder toegewezen, waarbij de huurder werd veroordeeld om de woning tijdelijk te ontruimen en de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders bij dringende werkzaamheden en de redelijkheid van de renovatieplannen van de verhuurder.