ECLI:NL:RBROT:2019:7712
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- L.J. van Die
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van een vaststellingsovereenkomst in kort geding met betrekking tot een beëindigde arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser een vergoeding van € 15.000,- bruto vorderde op basis van een vaststellingsovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.S. de Haas, stelde dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen vooruitzicht had op een dienstverband of een positie elders, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.W. de Pater, betoogde dat de eiser wel degelijk een positie had bij zijn vennootschap onder firma. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser op 18 januari 2010 in dienst trad bij de gedaagde en dat er in april 2019 een vaststellingsovereenkomst is gesloten, waarin de gedaagde zich verplichtte tot betaling van de vergoeding. De rechter oordeelde dat de gedaagde niet kon aantonen dat de eiser bij het sluiten van de overeenkomst een vooruitzicht had op een andere positie, en dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de overeengekomen vergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met de voorwaarden in vaststellingsovereenkomsten en de rechten van werknemers.