ECLI:NL:RBROT:2019:8198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
7666057
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en onderhanden werk in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de burgerlijke maatschap Ten Holter Noordam Advocaten (THNa) en een gedaagde partij. THNa vorderde betaling van openstaande facturen en een bedrag aan onderhanden werk van de gedaagde. De procedure volgde op een overeenkomst van opdracht tussen THNa en de gedaagde, waarbij THNa juridische diensten verleende. De gedaagde had niet tijdig betaald en THNa stelde dat de gedaagde in verzuim was geraakt. De gedaagde voerde verweer en stelde dat een deel van de vordering verjaard was en dat er geen factuur was gestuurd voor het onderhanden werk, waardoor dit niet opeisbaar zou zijn.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van de niet-betwiste facturen in beginsel toewijsbaar was, maar dat de vordering met betrekking tot het onderhanden werk niet toewijsbaar was omdat er geen factuur was gestuurd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde wel degelijk buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente verschuldigd was over de openstaande facturen. De gedaagde's beroep op zijn slechte financiële situatie werd verworpen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7666057 / CV EXPL 19-15451
uitspraak: 16 augustus 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de burgerlijke maatschap
Ten Holter Noordam Advocaten,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.R.T. Peeters te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H. Akbaba te Breda.
Partijen worden hierna THNa en [gedaagde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 25 maart 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met een productie;
  • het tussenvonnis van 9 mei 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de voorafgaand aan de comparitie van partijen aan de zijde van THNa overgelegde brief van 21 mei 2019, met producties;
  • de aantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen zijdens THNa;
  • het proces-verbaal van de op 28 juni 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
THNa is een advocatenkantoor dat juridische diensten levert aan cliënten.
2.2
[gedaagde] verleende talent management diensten aan organisaties.
2.3
Op 22 februari 2011 kwamen (de rechtsvoorganger van) THNa en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht overeen voor het leveren van rechtsbijstand op het gebied van arbeidsrecht door THNa aan [gedaagde] in de zaak “ [gedaagde] / [naam partij] ”. Het overeengekomen uurtarief bedraagt € 245,00 exclusief verschotten en btw.
2.4
Op deze overeenkomst van opdracht zijn de “Algemene voorwaarden Ten Holter Advocaten” versie december 2010 van toepassing. Daarin is - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:
3.1 Declaraties
THA declareert in de regel maandelijks. (…)

4.Rente en Incassokosten

4.1
Rente
Behoudens gerechtvaardigde klacht dient iedere declaratie te worden voldaan binnen dertig dagen na factuurdatum, bij gebreke waarvan de opdrachtgever/cliënt zonder ingebrekestelling in verzuim zal zijn en de wettelijke rente verschuldigd is.
4.2
Incassokosten
In geval van incassomaatrelen zijn tevens buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd à 10 % over het verschuldigde met een minimum van EUR 45,00.”
2.5
Op 30 januari 2014 kwamen THNa en [gedaagde] tevens een overeenkomst van opdracht overeen voor het verlenen van rechtsbijstand door THNa aan [gedaagde] in een contractueel geschil in de zaak “ [gedaagde] /EHRM Vision”. Het overeengekomen uurtarief bedraagt € 265,00 exclusief verschotten en btw.
2.6
Op deze overeenkomst van opdracht zijn de “Algemene voorwaarden Ten Holter Noordam advocaten” versie december 2012 van toepassing. Daarin is - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:
Declaraties en opschorting werkzaamheden
12. Opdrachtnemer declareert in de regelen maandelijks. (…)
Rente en incassokosten
14. Behoudens gerechtvaardigde klacht, dient iedere declaratie te worden voldaan binnen dertig dagen na factuurdatum, bij gebreke waarvan Cliënt zonder ingebrekestelling in verzuim zal zijn en de wettelijke rente is verschuldigd.
15. In geval van incassomaatregelen zijn tevens alle in redelijkheid gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd à 10 % van het verschuldigde met een minimum van EUR 45,00.”
2.7
THNa stuurde [gedaagde] voor de verleende rechtsbijstand in de zaak “ [gedaagde] /EHRM Vision” in 2014 de volgende facturen:
Declaratiedatum
Declaratienummer
Bedrag
4 februari 2014
[declaratienummer 1]
€ 2.991,02
4 maart 2014
[declaratienummer 2]
€ 6.088,76
3 april 2014
[declaratienummer 3]
€ 1.029,76
1 oktober 2014
[declaratienummer 4]
€ 475,84
Totaal
€ 10.585,38
2.8
Voorts is er in de zaak “ [gedaagde] / [naam partij] ” een bedrag van € 4.321,90 aan onderhanden werk dat nog niet door THNa aan [gedaagde] is gefactureerd.
2.9
Bij e-mail van 14 augustus 2015 heeft THNa aan [gedaagde] verzocht een betalingsvoorstel te doen.
2.1
THNa heeft [gedaagde] bij brief van 31 juli 2018 aangeschreven. In die brief is - voor zover hier van belang - het volgende geschreven:
“In augustus 2015 hebben wij voor het laatst gecorrespondeerd over de betaling van de openstaande declaraties van mijn kantoor en het nog niet gedeclareerde onderhanden werk. (…)
Voor alle duidelijkheid zend ik u bijgaand nogmaals een kopie van de openstaande declaraties van 4 februari, 4 maart, 3 april en 1 oktober 2014 (…) en een opgave van het nog niet gedeclareerde onderhanden werk tot een bedrag van EUR 4.321,90 inclusief btw (…)
Indien ik niet binnen twee weken na heden een voorstel van u mocht ontvangen, stel ik u voor zover nog nodig, reeds nu voor alsdan in verzuim en gebreke en zeg u aan dat ik dan zonder verdere waarschuwing over zal gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. (…)”
2.11
Bij e-mail van 3 oktober 2018 heeft [gedaagde] aan THNa laten weten dat hij geen geld heeft om te betalen. Vervolgens heeft THNa bij brief van 4 oktober 2018 [gedaagde] verzocht een met bescheiden gestaafd overzicht van de inkomsten en uitgaven te verstrekken.
2.12
Het gerechtshof Den Bosch heeft bij arrest van 8 januari 2019 de ex-partner van [gedaagde] , mevrouw [naam] , veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 7.700,00.
2.13
Op verzoek van THNa heeft de rechtbank Rotterdam op 22 maart 2019 verlof verleend voor het ten laste van [gedaagde] leggen van conservatoir derdenbeslag onder [naam] . [naam] heeft op 31 maart 2019 een verklaring derdenbeslag getekend waaruit blijkt dat het beslag doel heeft getroffen.

3.De vordering

3.1
THNa heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan THNa te betalen een bedrag van € 14.907,28 aan hoofdsom, de wettelijke rente over elk der onbetaald gelaten facturen vanaf datum van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.490,72, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, inclusief de kosten van het ten verzoeke van THNa en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire derdenbeslag.
3.2
Aan haar vordering heeft THNa - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Op grond van twee overeenkomsten van opdracht heeft THNa juridische diensten verleend aan [gedaagde] . Ondanks sommatie daartoe is [gedaagde] in gebreke gebleven met de tijdige betaling van de hem verschuldigde facturen en het onderhanden werk. Het betreft in totaal een bedrag van € 14.907,28. Aangezien [gedaagde] de verschuldigde facturen niet tijdig voldeed, is hij in verzuim geraakt. Op grond van artikel 4.2 van de algemene voorwaarden versie december 2010 is [gedaagde] de door THNa gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van 10 % over de hoofdsom verschuldigd, derhalve een bedrag van € 1.490,72. Op grond van de algemene voorwaarden en artikel 6:119 BW maakt THNa tevens aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente.
3.2.2
THNa heeft met [gedaagde] afgesproken dat het onderhanden werk tijdens de hoger beroep procedure nog niet gefactureerd zou worden. Ook nadat de hoger beroep procedure is geëindigd is het onderhanden werk niet gefactureerd, vanwege de af te dragen BTW en het risico dat [gedaagde] ook deze factuur niet zou betalen. Het voorgaande staat niet in de weg aan de opeisbaarheid en [gedaagde] is de kosten van het onderhanden werk wel aan THNa verschuldigd.

4.Het verweer

4.1
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.1.1
Het gedeelte van de vordering dat ziet op de factuur van 4 februari 2014 is op grond van artikel 3:307 BW verjaard. De opeisbaarheid van die factuur is ontstaan op 7 maart 2014 en THNa is vervolgens te laat overgegaan tot het nemen van rechtsmaatregelen.
4.1.2
[gedaagde] betwist dat THNa op 3 april 2014 een factuur heeft gestuurd voor een bedrag van € 4.321,90. Het betreft slechts ‘nog niet gedeclareerd onderhanden werk’. Aangezien een factuur ontbreekt kan er niet gesproken worden over een (opeisbare) vordering.
4.1.3
Aangezien enkele gevorderde bedragen verjaard dan wel niet opeisbaar zijn, dienen de buitengerechtelijke kosten en rente zoals gevorderd bij dagvaarding te worden afgewezen.
4.1.4
[gedaagde] heeft in (en buiten) de procedure toegelicht dat hij geen financiële positie heeft om de nota’s te betalen.

5.De beoordeling

5.1
De vordering van THNa heeft betrekking op vier facturen van 4 februari, 4 maart, 3 april en 1 oktober 2014 en nog niet gedeclareerd onderhanden werk. Het verweer van [gedaagde] spitst zich toe op de factuur van 4 februari 2014 en het nog niet gedeclareerde onderhanden werk, waarover in het hierna volgende wordt beoordeeld en beslist.
Ten aanzien van de niet-betwiste facturen van 4 maart, 3 april en 1 oktober 2014 geldt dat de vordering tot betaling daarvan in beginsel toewijsbaar is.
Factuur 4 februari 2014
5.2
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering van THNa ten aanzien van de factuur van 4 februari 2014 is verjaard. Voor een vordering als deze geldt een verjaringstermijn van vijf jaren na aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 BW). Artikel 3:317 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Stuiting breekt een lopende verjaring af.
5.3
In reactie op het verweer van [gedaagde] dat de vordering is verjaard, heeft THNa aangevoerd dat zij met haar brief van 31 juli 2018 de verjaring heeft gestuit. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [gedaagde] aangevoerd dat de brief niet kwalificeert als stuitingshandeling omdat het enerzijds de vraag is of [gedaagde] die brief als stuitingshandeling heeft opgevat en anderzijds uit de brief niet duidelijk volgt welk bedrag van [gedaagde] wordt gevorderd. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.4
De factuur van 4 februari 2014 is gebaseerd op de overeenkomst van opdracht van 22 februari 2011 en overeenkomstig de algemene voorwaarden die daarop van toepassing zijn (versie december 2010) dertig dagen daarna opeisbaar geworden, en dus op 7 maart 2014. Dat betekent dat de verjaringstermijn is aangevangen op 8 maart 2014 en dat de vordering, behoudens stuitingshandeling(en), is verjaard op 8 maart 2019. Naar het oordeel van de kantonrechter is de verjaring schriftelijk gestuit met de brief van 31 juli 2018. Volgens vaste rechtspraak kan aan de mededeling die aan de schuldenaar wordt gedaan als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat deze nauwkeurig de vordering omschrijft waarvoor de schuldeiser zich het recht op nakoming voorbehoudt, met aanwijzing van de correcte juridische grondslag daarvoor [1] . Met andere woorden: in de mededeling hoeft het niet expliciet over ‘stuiting’ te gaan. Voor een voldoende duidelijke waarschuwing is noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is wélke vordering is bedoeld. [2] Daartoe is in ieder geval vereist dat de vordering zodanig is omschreven dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen de schuldenaar zich eventueel heeft te verweren. In de brief van 31 juli 2018 (hiervoor geciteerd onder 2.10) is de factuur van 4 februari 2014 expliciet genoemd, zodat van een voldoende duidelijke waarschuwing in dit geval wel sprake was.
5.5
Het verweer van [gedaagde] dat de vordering betreffende de factuur van 4 februari 2014 is verjaard treft dan ook geen doel. Dit gedeelte van de vordering is daarom in beginsel eveneens toewijsbaar.
Onderhanden werk
5.6
Tussen partijen staat vast dat THNa in de zaak “ [gedaagde] / [naam partij] ” onderhanden werk heeft verricht en daarvoor geen factuur aan [gedaagde] heeft gestuurd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of dit gedeelte van de vordering opeisbaar is.
5.7
De nakoming van verbintenissen is geregeld in titel 1, afdeling 6 van boek 6 BW. Ter onderbouwing van haar stelling dat de vordering tot betaling van het onderhanden werk opeisbaar is, heeft THNa een beroep gedaan op artikel 6:38 BW.
Artikel 6:38 BW bepaalt dat indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, terstond nakoming van de verbintenis kan worden gevorderd. Artikel 6:39 BW bepaalt dat in het geval wel een tijd voor de nakoming is bepaald, wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd.
5.8
Naar het oordeel van de kantonrechter is van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:38 BW geen sprake. Op de overeenkomst van opdracht zijn de algemene voorwaarden (versie december 2012) van toepassing. Daarin is bepaald dat in de regel maandelijks zal worden gefactureerd (artikel 12) en is een tijd voor nakoming bepaald, namelijk: 30 dagen na factuurdatum (artikel 14). Partijen zijn in afwijking van het gebruikelijke moment van declaratie overeengekomen dat het nog niet gedeclareerde onderhanden werk na afloop van de hoger beroep procedure zou worden gefactureerd. Van de betalingstermijn van 30 dagen zijn partijen niet afgeweken. Daarmee staat vast dat de termijn voor nakoming 30 dagen na factuurdatum is. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:38 BW. Nu er wel een tijd voor nakoming is bepaald wordt op grond van artikel 6:39 lid 1 BW vermoed dat dit belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd.
5.9
Vast staat dat THNa geen factuur heeft gestuurd. THNa wordt niet gevolgd in haar stelling dat de brief van 31 juli 2018 voldoende is voor het creëren van de opeisbaarheid bij gebreke van een factuur. Weliswaar is in die brief een opgave gedaan van het nog niet gedeclareerde onderhanden werk tot een bedrag van € 4.321,90 exclusief btw, maar uit de tekst van de brief blijkt niet ondubbelzinnig dat dit bedrag aan [gedaagde] wordt gedeclareerd. Evenmin volgt expliciet uit de brief van 31 juli 2018 dat THNa bedoeld bedrag opeist dan wel dat de ingebrekestelling ook daarop betrekking heeft. De omstandigheid dat THNa, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, mogelijk btw moet afdragen aan de Belastingdienst als zij een factuur aan [gedaagde] stuurt terwijl zij daarvoor mogelijk geen betaling van [gedaagde] ontvangt, is vervelend voor THNa maar dient voor haar rekening en risico te blijven en kan niet op [gedaagde] worden afgewenteld.
5.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gevorderde bedrag aan niet gedeclareerd onderhanden werk niet toewijsbaar is omdat dit nog niet opeisbaar is.
Buitengerechtelijke kosten
5.11
Op basis van de algemene voorwaarden (versie december 2010) is [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd à 10 % over het verschuldigde. In totaal is [gedaagde] een bedrag van € 10.585,38 aan THNa verschuldigd, zodat een bedrag van € 1.058,53 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is.
Rente
5.12
Eveneens op basis van de algemene voorwaarden (versie december 2010) is [gedaagde] wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd over de niet tijdig betaalde facturen. De wettelijke rente is derhalve toewijsbaar zoals hierna in het dictum vermeld.
Financiële situatie [gedaagde]
5.13
heeft een beroep gedaan op zijn slechte financiële situatie. Die omstandigheid, hoe vervelend ook voor hem, ontslaat hem niet van zijn verplichting tot betaling van de facturen. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd ten aanzien van de beslagvrije voet valt buiten de beoordeling van deze vordering. Voor het eventueel treffen van een betalingsregeling met THNa wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van THNa. De kantonrechter is op grond van artikel 6:29 BW niet gerechtigd om een betalingsregeling te treffen zonder toestemming van de andere partij, die toestemming van THNa ontbreekt.
5.14
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van de facturen, de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
Proceskosten
5.15
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. THNa heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten in de hoofdzaak én in de kosten van het door THNa ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag. Vast staat dat het beslag is gelegd, zodat de kosten daarvan ten laste van [gedaagde] komen. THNa heeft alleen het verzoekschrift en de verklaring derdenbeslag overgelegd. De overige beslagstukken (beslagexploot en het exploot van overbetekening) ontbreken, zodat, voor zover THNa die kosten heeft bedoeld te vorderen, die kosten niet in aanmerking komen voor vergoeding.
5.16
De kosten aan de zijde van THNa worden begroot op € 972,- aan griffierecht (voor de hoofdzaak en het beslagrekest) en € 83,52 aan dagvaardingskosten. Voor het verzoekschrift tot het leggen van beslag ontvangt THNa 1 punt volgens de liquidatietarieven van de civiele sector van € 543,00 per punt. Voor het opstellen van de dagvaarding en het bijwonen van de comparitie van partijen ontvangt THNa 2 punten volgens de liquidatietarieven van de sector kanton van € 360,00 per punt. Aan salaris voor de gemachtigde is daarom toewijsbaar een bedrag van € 1.263,00.
5.17
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan THNa tegen kwijting te betalen € 11.643,91 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over elke onbetaald gelaten factuur vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van THNa vastgesteld op:
  • € 1.055,52 aan verschotten;
  • € 1.263,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28356

Voetnoten

1.HR 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1494,
2.HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615,