ECLI:NL:RBROT:2019:9694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
C/10/565548 / HA ZA 19-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een detacheringsovereenkomst en de gevolgen van opzegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen DC Engineers B.V. en Waterschap Hollandse Delta over de beëindiging van een detacheringsovereenkomst. De overeenkomst, die op 13 maart 2018 werd gesloten, betrof de detachering van een juridisch adviseur, [naam 1], voor een periode van zes maanden. DC Engineers vorderde betaling van openstaande facturen na de beëindiging van de overeenkomst, die volgens hen pas op 10 juli 2018 rechtsgeldig was opgezegd. Het Waterschap stelde dat de overeenkomst al op 31 mei 2018 was beëindigd vanwege wanprestatie van [naam 1]. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet op 31 mei 2018 was beëindigd, maar pas op 10 juli 2018, en dat DC Engineers recht had op een vergoeding voor de periode tussen het wegsturen van [naam 1] en de beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank kende DC Engineers een bedrag van € 13.231,35 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 december 2018. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/565548 / HA ZA 19-24
Vonnis van 11 december 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DC ENGINEERS B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. H.S. Franken te Zoetermeer,
tegen
het publiekrechtelijke overheidslichaam
WATERSCHAP HOLLANDSE DELTA,
zetelend te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Tonino te Amsterdam.
Partijen zullen hierna DC Engineers en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 december 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de oproepingsbrieven van 1 mei 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 25 juni 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de ter zitting overgelegde pleitnotities aan de zijde van het Waterschap;
  • het faxbericht van 22 juli 2019 van de zijde van het Waterschap met een opmerking over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 maart 2018 hebben partijen een overeenkomst gesloten waarbij het Waterschap aan DC Engineers opdracht heeft gegeven om de heer [naam 1] (hierna ‘ [naam 1] ’) bij het Waterschap te detacheren in de functie van juridisch adviseur. De overeenkomst is aangegaan voor een periode van (in beginsel) zes maanden met ingang van 3 april 2018.
2.2.
In de overeenkomst is onder 1.2. opgenomen:
‘Derde[ [naam 1] , rechtbank]
wordt ingezet voor maximaal gemiddeld 36 uren per week.’
2.3.
In artikel 3.5 van de overeenkomst is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
‘(…) opdrachtgever[is]
gerechtigd om deze overeenkomst gedurende de looptijd op te zeggen door middel van een eenzijdig tot de Opdrachtnemer gericht schrijven met inachtneming van een opzegtermijn van 4 kalenderweken.’
2.4.
Met betrekking tot de door het Waterschap verschuldigde vergoeding is - voor zover hier van belang - in artikel 4 van de overeenkomst het volgende opgenomen:
‘4.1 Opdrachtnemer[DC Engineers]
ontvangt in verband met de in deze overeenkomst genoemde werkzaamheden een vergoeding van € 75,00 per uur.
4.2
In de in lid 1 genoemde prijs zijn alle met de opdracht gemoeide kosten, zoals onder andere voor hulpmiddelen, reis- en verblijfkosten en niet door het waterschap beschikbaar gestelde middelen zoals telefoon PDA, laptop of tablet, verdisconteerd.
4.3
De prijs wordt berekend in Euro’s en exclusief BTW.
(…)
4.5
Door de Derde[ [naam 1] ]
genoten verlofuren en reistijd worden niet door de Opdrachtgever[het Waterschap]
vergoed. Ook ziekte, bijzonder verlof en erkende feestdagen komen voor rekening van Opdrachtnemer. Derde heeft vanuit de Opdrachtgever geen recht op een eindejaarsuitkering, levensloopbijdrage en eventuele overige regelingen.’
2.5.
Op 15 mei 2018 heeft mevrouw [naam 2] (hierna ‘ [naam 2] ’), teamleider Juridische Zaken bij het Waterschap, telefonisch contact opgenomen met mevrouw [naam 3] (hierna ‘ [naam 3] ’), accountmanager bij DC Engineers. Hierin is gesproken over het functioneren van en de samenwerking met [naam 1] .
2.6.
Op 31 mei 2018 heeft het Waterschap [naam 1] naar huis gestuurd. Diezelfde dag heeft het Waterschap DC Engineers hiervan in kennis gesteld.
2.7.
Op 12 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgehad tussen partijen waarbij is gesproken over het verloop van de samenwerking met [naam 1] . Hierbij waren namens DC Engineers aanwezig haar directeur de heer [naam 4] (hierna ‘ [naam 4] ’) en accountmanager [naam 3] . Namens het Waterschap was [naam 2] , voornoemd, aanwezig.
2.8.
Bij brief van 10 juli 2018 heeft het Waterschap aan DC Engineers onder meer het volgende geschreven:
‘Op 5 april 2018 heeft de teamleider Juridische Advisering van waterschap Hollandse Delta, mevrouw [naam 2] , een gesprek gevoerd met de heer [naam 1] over de werkzaamheden die hij voor het waterschap zou gaan verrichten en wat daarbij van hem werd verwacht.
In de periode daarna zijn verschillende gesprekken met de heer [naam 1] gevoerd omdat hij niet functioneerde zoals werd verwacht. Op 17 mei 2018 vond daarover het laatste gesprek met de heer [naam 1] plaats. Wij hebben mevrouw [naam 3] van uw bedrijf voortdurend op de hoogte gehouden van deze gesprekken.
Op 31 mei 2018 constateerden wij dat het functioneren van de heer [naam 1] niet was verbeterd. Wij hebben uw bedrijf ook daarvan op de hoogte gebracht.
Voor ons is daarmee komen vast te staan dat de overeenkomst op 31 mei 2018 is geëindigd.’
2.9.
Bij brief van 13 juli 2018 heeft DC Engineers in reactie hierop onder meer het volgende geschreven:
‘Uw beëindiging van de overeenkomst van opdracht is bij ons in goede orde ontvangen.
Uw brief met de heldere uitleg van de gelopen gang van zaken klopt, echter willen wij nog wel hieraan iets toevoegen.
  • DC Engineers heeft na het gesprek van 12 juni met mevrouw [naam 2] besloten geen vervanging aan te dragen omdat er een geschil is betreffende de opzegging en de afhandeling van het contract. (…)
  • Aan onze huidige overeenkomst van opdracht zit een opzegtermijn van 4 weken. Gezien de opzegging per 12 juli zullen wij de uren factureren én [naam 1] beschikbaar stellen tot 9 augustus 2018.
  • Het constateren dat de heer [naam 1] niet naar tevredenheid functioneert is geen dwingende reden om het contract per direct stop te zetten.’
2.10.
Op 30 juni 2018 heeft DC Engineers het Waterschap een factuur gestuurd van € 13.068,- voor het beschikbaar houden van [naam 1] voor werkzaamheden over de maand juni 2018. Hierbij is uitgegaan van vier werkweken van 36 uur en een uurtarief van € 75,-, vermeerderd met 21% btw. Het Waterschap heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.11.
Op 10 augustus 2018 heeft DC Engineers een factuur gestuurd van € 19.602,- betreffende de periode begin juli tot en met 10 augustus 2018. Hierbij is uitgegaan van zes werkweken van 36 uur vermenigvuldigd met het uurtarief van € 75,- en vermeerderd met 21% btw. Ook deze factuur heeft het Waterschap onbetaald gelaten.
2.12.
Bij brief van 14 december 2018 is het Waterschap gesommeerd tot betaling van beide factuurbedragen. Het Waterschap is niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
DC Engineers vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het Waterschap te veroordelen:
I. om aan DC Engineers tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 32.670,-;
II. om aan DC Engineers te betalen de wettelijke handelsrente over de openstaande bedragen vanaf de vervaldata van de respectievelijke nota’s, althans vanaf 16 december 2018, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
III. om aan DC Engineers te betalen een bedrag van € 1.101,70 aan buitengerechtelijke kosten;
IV. in de kosten van de procedure, te voldoen binnen veertien dagen na de dag, althans de betekening, van het vonnis, en voor zover niet binnen die termijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van die termijn tot de dag van voldoening;
V. in de nakosten van € 100,- aan salaris advocaat indien het Waterschap niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan de proceskostenveroordeling voldoet, te vermeerderen, indien na aanschrijving betekening heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van voldoening.
3.2.
DC Engineers legt - kort gezegd - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. In artikel 3.5 van de overeenkomst is bepaald dat de overeenkomst schriftelijk kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken. Met het vertrek van [naam 1] op 31 mei 2018 is de overeenkomst niet beëindigd. Pas bij brief van 10 juli 2018 heeft het Waterschap de overeenkomst schriftelijk opgezegd. Vanaf dat moment is de opzegtermijn gaan lopen. DC Engineers vordert betaling over de periode vanaf 31 mei 2018 tot en met 10 augustus 2018 en gaat daarbij uit van een gemiddelde werkweek van 36 uur. DC Engineers vordert betaling van de factuurbedragen van € 13.068,- (factuur van 30 juni 2018) en van € 19.602,- (factuur van 10 augustus 2018), in totaal derhalve een bedrag van € 32.670,-. Daarnaast vordert DC Engineers een bedrag van € 905,68 aan buitengerechtelijke kosten.
3.3.
Het Waterschap voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van DC Engineers en, voor het geval toch sprake mocht zijn van een verplichting tot enige vergoeding, tot forse matiging daarvan. Het Waterschap voert in dit verband - kort gezegd - het volgende aan.
3.3.1.
DC Engineers is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. [naam 1] leverde kwalitatief slecht werk, werkte slecht samen met collega’s en communiceerde zeer slecht tot ronduit intimiderend. Deze wanprestatie rechtvaardigt de beëindiging van de overeenkomst.
3.3.2.
Er kan een vergelijking worden gemaakt met de situatie waarin sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst. De overeenkomst zou in dat geval met een beroep op de proeftijd dan wel in verband met ernstig disfunctioneren van [naam 1] met onmiddellijke ingang kunnen worden beëindigd.
3.3.3.
DC Engineers heeft ingestemd met onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst per 31 mei 2018, althans het Waterschap heeft erop mogen vertrouwen dat DC Engineers hiermee akkoord was.
3.3.4.
Het Waterschap heeft de overeenkomst op 31 mei 2018, althans in elk geval op 12 juni 2018, (mondeling) opgezegd. Tijdens de opzegtermijn heeft DC Engineers geen recht op vergoeding, omdat in die periode geen werkzaamheden zijn verricht. De bedoeling van partijen bij de overeenkomst was dat alleen voor daadwerkelijk verrichtte werkzaamheden een vergoeding moest worden betaald.
3.3.5.
Indien het Waterschap toch enige vergoeding verschuldigd is, dienen de besparingen van DC Engineers, doordat [naam 1] vanaf 31 mei 2018 niet meer heeft gewerkt, op de vordering in mindering te worden gebracht.
3.3.6.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden betwist.

4.De beoordeling

4.1.
DC Engineers vordert nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting van het Waterschap over de periode vanaf 31 mei 2018 tot en met 10 augustus 2018. De overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’).
toerekenbare tekortkoming DC Engineers?
4.2.
Het eerste verweer van het Waterschap houdt in dat DC Engineers toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Volgens het Waterschap heeft dit de directe beëindiging van de overeenkomst gerechtvaardigd.
4.3.
Of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van DC Engineers in verband met het (door het Waterschap gestelde) slechte functioneren van [naam 1] kan in het midden blijven. Zelfs indien een tekortkoming van DC Engineers in rechte zou komen vast te staan, is het Waterschap niet op die grond van haar betalingsverplichting bevrijd, omdat het Waterschap geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan de door haar gestelde tekortkoming. Weliswaar betoogt het Waterschap dat zij de overeenkomst heeft opgezegd, maar die bevoegdheid bestaat, op grond van artikel 3.5 van de overeenkomst, los van de vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Het enkele bestaan van een tekortkoming aan de zijde van de schuldeiser, zonder dat daaraan bijvoorbeeld het rechtsgevolg van ontbinding van de overeenkomst wordt verbonden, ontslaat een schuldenaar niet van zijn betalingsverplichtingen. Gesteld noch gebleken is dat het Waterschap DC Engineers schriftelijk in gebreke heeft gesteld ter zake het functioneren van [naam 1] . Vast staat dat het Waterschap de overeenkomst niet heeft ontbonden. De betalingsverplichting van het Waterschap komt niet te vervallen louter op grond van het (gestelde) slechte functioneren van [naam 1] (zie HR 19 februari 1988, ECLI:NL:HR1988:AD0206 en Hof Arnhem-Leeuwarden 3 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3116).
opzegging met onmiddellijke ingang mogelijk?
4.4.
Het Waterschap trekt in de conclusie van antwoord een parallel met de situatie waarin een arbeidsovereenkomst zou zijn gesloten. Volgens het Waterschap had zij de overeenkomst in dat geval met een beroep op de proeftijd direct en zonder enig gevolg hebben kunnen beëindigen dan wel zou een ontslag op staande voet gerechtvaardigd zijn geweest. Voor zover het Waterschap daarmee heeft willen betogen dat een directe beëindiging van de overeenkomst ook in dit geval gerechtvaardigd is, slaagt dit betoog niet. Zoals hiervoor onder 4.1 is vastgesteld, kwalificeert de overeenkomst als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Van een arbeidsovereenkomst tussen DC Engineers en het Waterschap is geen sprake. Op grond van artikel 7:408 lid 1 BW kan de opdrachtgever weliswaar te allen tijde de overeenkomst opzeggen, maar uit artikel 7:413 lid 2 BW, gelezen in combinatie met artikel 7:408 lid 3 BW, volgt dat hiervan kan worden afgeweken bij een overeenkomst met een professionele opdrachtgever. Het Waterschap moet als een professionele opdrachtgever worden aangemerkt en met de opzegregeling van artikel 3.5 in de overeenkomst zijn partijen een van de wet afwijkende regeling overeengekomen. Dit betekent dat het Waterschap in beginsel gebonden is aan de contractuele opzegtermijn van vier weken en de overeenkomst dus niet met onmiddellijke ingang kan worden beëindigd. Dat zou anders kunnen zijn indien zou komen vast te staan dat DC Engineers met een onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst heeft ingestemd of het Waterschap daarop heeft mogen vertrouwen. Of één van die uitzonderingen zich hier voordoet, wordt hieronder beoordeeld.
heeft DC Engineers ingestemd met onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst?
4.5.
Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat DC Engineers heeft ingestemd met onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst per 31 mei 2018, althans dat het Waterschap er op heeft mogen vertrouwen dat DC Engineers hiermee akkoord was. Het Waterschap heeft in dit verband aangevoerd dat (de accountmanager van) DC Engineers steeds op de hoogte is gehouden van het verloop van de samenwerking met [naam 1] en met de problemen die het Waterschap had met zijn functioneren. Daarnaast heeft het Waterschap er op gewezen dat de accountmanager van DC Engineers begrip heeft getoond voor de beslissing om [naam 1] op 31 mei 2018 naar huis te sturen en voor de wijze waarop het Waterschap met de kwestie is omgegaan. Verder heeft het Waterschap in dit verband aangevoerd dat [naam 1] er zelf mee heeft ingestemd dat hij naar huis werd gestuurd.
4.6.
Of DC Engineers steeds op de hoogte is gehouden over de situatie met [naam 1] en of de accountmanager van DC Engineers begrip heeft getoond voor de situatie met [naam 1] kan in het midden blijven. Uit die omstandigheden kan immers niet volgen dat DC Engineers heeft ingestemd met beëindiging van de overeenkomst met onmiddellijke ingang. Datzelfde geldt voor de stelling dat [naam 1] heeft ingestemd met zijn vertrek. Ook als dat juist zou zijn, kan hieruit niet de instemming van DC Engineers met een onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst worden afgeleid. [naam 1] is immers geen partij bij de overeenkomst tussen het Waterschap en DC Engineers. Terwijl gesteld noch gebleken is dat [naam 1] namens DC Engineers bevoegd was om in te stemmen met directe beëindiging van de overeenkomst.
4.7.
Bovendien is tijdens de comparitiezitting door het Waterschap verklaard dat, anders dan vermeld onder 12 en 21 in haar conclusie van antwoord, het gesprek van 12 juni 2018 niet is beëindigd met de afspraak dat over en weer niets meer betaald hoefde te worden. Volgens teamleider [naam 2] heeft DC Engineers in dit gesprek vooral over “de financiële kant van de zaak” gesproken. Dit strookt niet met de stelling van het Waterschap dat DC Engineers heeft ingestemd met beëindiging van de overeenkomst per 31 mei 2018, zonder een beroep te doen op de opzegtermijn. Gelet hierop moet voorts worden vastgesteld dat het Waterschap er niet op heeft mogen vertrouwen dat DC Engineers akkoord was met directe beëindiging van de overeenkomst, zonder nog aanspraak te maken op enige vergoeding.
4.8.
Van een onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden per 31 mei 2018 dan wel per 12 juni 2018 is dus geen sprake. Evenmin heeft het Waterschap erop mogen vertrouwen dat DC Engineers hiermee instemde. Dit betekent dat DC Engineers terecht een beroep doet op de contractuele opzegtermijn van vier weken.
moment van opzegging van de overeenkomst
4.9.
Partijen twisten over de vraag op welk moment de overeenkomst is opgezegd. Het Waterschap heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst op 31 mei 2018, althans in elk geval op 12 juni 2018, is opgezegd. Volgens het Waterschap kon er met het wegsturen van [naam 1] op 31 mei 2018 bij DC Engineers geen enkele verwarring over hebben bestaan dat de overeenkomst door haar werd opgezegd. DC Engineers heeft dit betwist. Volgens haar is de overeenkomst pas met de brief van 10 juli 2018 rechtsgeldig opgezegd, omdat een opzegging op grond van 3.5 van de overeenkomst schriftelijk moet plaatsvinden.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het gesprek van 12 juni 2018 nog is gesproken over een mogelijke vervanger voor [naam 1] . Tijdens de comparitie van partijen is van de zijde van het Waterschap verklaard dat een eventuele vervanger op basis van dezelfde overeenkomst zou zijn gedetacheerd. Dat gesproken is over een vervanger van [naam 1] waarbij de bestaande overeenkomst zou worden voortgezet, staat haaks op de stelling van het Waterschap dat de overeenkomst op 31 mei 2018 is opgezegd. De conclusie is dat de overeenkomst niet op 31 mei 2018 is opgezegd.
4.11.
In de hierboven onder 2.9 (deels) geciteerde brief van 13 juli 2018 schrijft DC Engineers dat na het gesprek van 12 juni 2018 is besloten geen vervanging aan te dragen
‘omdat er een geschil is betreffende de opzegging en afhandeling van het contract’. Hieruit volgt dat DC Engineers na het gesprek 12 juni 2018 er dus vanuit is gegaan dat de overeenkomst werd opgezegd. Ook uit punt 7 van de dagvaarding blijkt dat DC Engineers uit het gesprek van 12 juni 2018 heeft opgemaakt dat het Waterschap de overeenkomst wilde beëindigen (
‘het Waterschap was van mening de overeenkomst met onmiddellijke ingang te kunnen beëindigen’). Bovendien is tijdens de comparitie van partijen van de zijde van DC Engineers verklaard dat
‘achteraf moet worden vastgesteld dat uit het gesprek van 12 juni wel bleek dat terugplaatsing van [naam 1] geen reële optie was’. Gelet op het voorgaande staat vast dat voor DC Engineers op 12 juni 2018 ondubbelzinnig duidelijk was dat het Waterschap de overeenkomst wenste op te zeggen.
4.12.
DC Engineers heeft aangevoerd dat artikel 3.5 van de overeenkomst voorschrijft dat een opzegging schriftelijk dient plaats te vinden en dat de overeenkomst (pas) bij brief van 10 juli 2018 met inachtneming van dit vormvereiste is opgezegd. Het vormvoorschrift dat de opzegging schriftelijk dient plaats te vinden strekt ertoe om te waarborgen dat geen onduidelijkheid bestaat over de vraag wanneer is opgezegd en dat geen onduidelijkheid bestaat over de bewoordingen waarin de opzegging is gedaan. Als over het moment waarop een opzegging de wederpartij heeft bereikt geen onduidelijkheid bestaat en er evenmin onduidelijkheid over bestaat dat het inderdaad een opzegging betreft, kan de partij tot wie de opzegging is gericht zich er niet op beroepen dat de opzegging niet voldoet aan het vormvoorschrift. Daarbij heeft die partij in dat geval geen rechtens te respecteren belang, omdat de duidelijkheid bestaat die het vormvoorschrift beoogt te waarborgen.
4.13.
Omdat er op 12 juni 2018 voor DC Engineers geen onduidelijkheid (meer) over heeft bestaan dat het Waterschap de overeenkomst opzegde, kan DC Engineers zich er niet op beroepen dat die opzegging niet schriftelijk heeft plaatsgehad. Dit betekent dat de overeenkomst is opgezegd op 12 juni 2018 en dat toen dus de opzegtermijn van vier weken is aangevangen. Dit betekent dat de overeenkomst per 10 juli 2018 is geëindigd.
is het Waterschap nog enige vergoeding verschuldigd?
4.14.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het Waterschap over de periode vanaf 1 juni 2018 tot aan het einde van de overeenkomst per 10 juli 2018 nog enige betaling verschuldigd is. DC Engineers vordert betaling tot het einde van de overeenkomst, waarbij zij er vanuit gaat dat [naam 1] 36 uur per week zou hebben gewerkt. Het Waterschap heeft daartegenover aangevoerd dat de bedoeling van partijen bij de overeenkomst is dat alleen daadwerkelijke gewerkte uren worden vergoed. Omdat [naam 1] na 31 mei 2018 niet meer heeft gewerkt, kan DC Engineers geen aanspraak maken op enige vergoeding, aldus het Waterschap. Daarbij verwijst het Waterschap naar artikel 7:411 BW.
4.15.
Artikel 7:411 BW bepaalt dat de opdrachtnemer recht heeft op ‘een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon’ indien de opdracht eindigt ‘voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken’. De regeling van artikel 7:411 BW geldt echter niet voor opdrachten waarbij de vergoeding wordt voldaan per tijdseenheid (zie Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 7 titels 1, 7, 9 en 14 1991, p. 378). In die gevallen ontstaan de aanspraken van de opdrachtnemer immers gaandeweg de opdracht en worden zij doorgaans ook periodiek afgerekend. Dat is hier het geval. De overeengekomen vergoeding bedraagt € 75,- per uur en hiervoor is tussentijds (maandelijks) gefactureerd. Dit betekent dat artikel 7:411 BW hier niet van toepassing is, zodat niet op die grond kan worden geconcludeerd dat het Waterschap niets meer verschuldigd is.
4.16.
Vast staat dat na 31 mei 2018 tot aan het einde van de overeenkomst per 10 juli 2018 geen werkzaamheden meer zijn verricht. De overeenkomst bevat geen regeling voor de situatie, zoals hier aan de orde, waarin de gedetacheerde derde, [naam 1] , voor het einde van de overeenkomst naar huis wordt gestuurd en feitelijk geen werkzaamheden meer worden verricht. Voor de vraag wat partijen ten aanzien van een vergoeding na het wegsturen van [naam 1] op 31 mei 2018 en tijdens de opzegtermijn zijn overeengekomen, dient de overeenkomst op dit punt te worden uitgelegd. Behalve op de tekst van de overeenkomst komt het daarbij aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan tevens van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren (zie HR 13 maart 1981, ECLI:NL:PHR:1981:AG4158).
4.17.
Weliswaar is onder 4.5 van de overeenkomst bepaald dat het Waterschap geen vergoeding is verschuldigd voor (onder meer) verlofuren, tijdens ziekte, bijzonder verlof en erkende feestdagen, maar daaruit kan niet volgen dat het Waterschap vanaf 31 mei 2018 niets meer verschuldigd is, omdat nadien geen werkzaamheden meer zijn verricht. Daartoe is het volgende van belang. Zoals hiervoor is vastgesteld kwalificeert de overeenkomst als een overeenkomst van opdracht. Dit betekent dat indien in de overeenkomst geen opzegregeling zou zijn opgenomen, het Waterschap de overeenkomst op grond van artikel 7:408 lid 1 BW op ieder moment met onmiddellijke ingang zou hebben kunnen beëindigen. Partijen hebben er echter voor gekozen om in afwijking van de wettelijke regeling een contractuele opzegtermijn overeen te komen. Hierin ligt besloten dat het kennelijk de bedoeling van partijen was dat het Waterschap de overeenkomst niet met onmiddellijke ingang kon beëindigen, zonder enige vergoeding verschuldigd te zijn. De opzegtermijn is in het belang van DC Engineers, omdat het Waterschap de overeenkomst zonder die opzegtermijn op grond van de wettelijke regeling direct zou hebben kunnen beëindigen. De opzegregeling strekt er dus toe te voorkomen dat DC Engineers van de ene op de andere dag met een beëindiging van de overeenkomst zou kunnen worden geconfronteerd. Het zou in strijd zijn met die ratio van die contractuele opzegbepaling, en deze feitelijk zinledig maken, indien het Waterschap na het wegsturen van [naam 1] en tijdens de opzegtermijn geen enkele vergoeding meer verschuldigd zou zijn. De conclusie is dan ook dat DC Engineers over de periode tussen het wegsturen van [naam 1] op 31 mei 2018 en het einde van de overeenkomst op 10 juli 2018 nog recht heeft op een vergoeding.
4.18.
Wat betreft de hoogte van de vergoeding geldt het volgende. Partijen zijn een vergoeding overeengekomen van € 75,- per uur. Anders dan waarvan DC Engineers bij haar facturering is uitgegaan, kan niet zonder meer worden gerekend met een 36-urige werkweek vermenigvuldigd met het uurtarief. Het Waterschap heeft terecht aangevoerd dat [naam 1]
maximaal36 uur per week zou werken en dat over verlofuren in verband met vakantie en tijdens ziekte geen vergoeding verschuldigd is. Uit de door het Waterschap als productie 4 overgelegde facturen voor april en mei 2018 blijkt dat [naam 1] in die maanden respectievelijk gemiddeld 26,25 en 28,80 uren per week heeft gewerkt. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om bij de berekening van de nog verschuldigde vergoeding uit te gaan van een werkweek van 27 uren. Dat komt neer op 5,4 uren per dag. De periode vanaf 1 juni tot en met het einde van de overeenkomst op 10 juli 2018 bevat 27 werkdagen. Dit betekent dat het Waterschap aan DC Engineers een bedrag verschuldigd is van € 13.231,35 (27 x 5,4 x € 75, vermeerderd met 21% btw). Het Waterschap heeft onbetwist gesteld dat [naam 1] in de periode eind juni / begin juli vakantiedagen gepland had staan, maar zonder aan te geven om hoeveel verlofuren het daarbij gaat. Omdat het geschatte aantal uren dat [naam 1] in de periode na 31 mei 2018 zou hebben gewerkt, is gebaseerd op het gemiddelde aantal gewerkte uren in de maanden april en mei, en [naam 1] ook in die periode vakantieverlof heeft opgenomen, zijn de geplande verlofuren van [naam 1] eind juni / begin juli in de berekening verdisconteerd.
4.19.
Het Waterschap heeft aangevoerd dat eventuele besparingen van DC Engineers in mindering strekken op de vordering. De stelplicht (en bewijslast) van het bestaan en de omvang van de besparingen rust op het Waterschap (zie HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728). Het Waterschap spreekt onder 28 in de conclusie van antwoord over ‘eventuele besparingen’ en ‘diverse besparingen die zijn behaald met nieuwe opdrachten’. Daarmee heeft het Waterschap het daadwerkelijk bestaan en de omvang van de besparingen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, zodat reeds hierom van een vermindering in verband met besparingen geen sprake kan zijn. Bovendien grondt het Waterschap haar stelling dat de vordering in verband met besparingen dient te worden verminderd op artikel 7:411 lid 2 BW, maar zoals hiervoor onder 4.15 al is geoordeeld is die regeling hier niet van toepassing.
4.20.
De slotsom is dat het Waterschap DC Engineers nog een bedrag verschuldigd is van € 13.231,35, Dit bedrag zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag wordt, als door het Waterschap onbetwist, toegewezen vanaf 16 december 2018. Als ingangsdatum kan niet worden uitgegaan van de vervaldata van de facturen, omdat hierin van andere bedragen wordt uitgegaan dan bij dit vonnis wordt toegewezen.
buitengerechtelijke kosten
4.21.
DC Engineers maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het Waterschap heeft de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten betwist. DC Engineers heeft haar vordering op dit punt nadien niet nader onderbouwd. Bovendien valt uit de processtukken niet af te leiden dat het gaat om meer dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie, het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De gevorderde kosten worden dan ook aangemerkt als kosten waarvoor het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
proceskosten
4.22.
Aangezien beide partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt het Waterschap om aan DC Engineers te betalen een bedrag van € 13.231,35, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.
3193