ECLI:NL:RBROT:2019:9776

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
14 december 2019
Zaaknummer
7418026 / CV EXPL 18-54044
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan drinkwaterleiding door mechanische werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Evides N.V. en Kroeze Infra B.V. over schadevergoeding. Evides, een drinkwaterbedrijf, stelde Kroeze aansprakelijk voor schade aan een distributiewaterleiding die was ontstaan door mechanische werkzaamheden uitgevoerd door Kroeze op 21 maart 2018. De schade werd vastgesteld op een totaalbedrag van € 15.790,18, inclusief consignatiekosten en kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal. Kroeze erkende de aansprakelijkheid, maar betwistte de hoogte van de gevorderde kosten, met name de consignatiekosten en de kosten voor de vaststelling van schade.

De kantonrechter oordeelde dat Kroeze gehouden was de gevorderde consignatiekosten te vergoeden, omdat deze kosten verband hielden met het in stand houden van een storingsdienst ter beperking van verdere schade. De rechter verwierp het verweer van Kroeze dat deze kosten niet vergoed dienden te worden, en oordeelde dat de door Evides gevorderde kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal ook toewijsbaar waren. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van verzuim, en Kroeze werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in het kader van aansprakelijkheid en schadevergoeding, en de noodzaak voor een goede onderbouwing van gevorderde kosten. De kantonrechter heeft de vordering van Evides grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de wettelijke rente, die niet werd toegewezen over een bedrag dat ten onrechte was teruggestort door Evides.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7418026 / CV EXPL 18-54044
uitspraak: 25 oktober 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Evides N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 7 november 2018,
gemachtigde: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kroeze Infra B.V.,
gevestigd te Beesd, gemeente Geldermalsen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M. de Vries te Eindhoven.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Evides’ en ‘Kroeze’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 7 november 2018;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 31 januari 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de akte overlegging producties ten behoeve van de comparitie aan de zijde van Evides, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 1 maart 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de conclusie van repliek, met een productie;
  • de conclusie van dupliek, met een productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Evides is een drinkwaterbedrijf in de zin van de Drinkwaterwet. Op 21 maart 2018 zijn onder verantwoordelijkheid van Kroeze mechanische werkzaamheden uitgevoerd op het [naam locatie] ter hoogte van huisnummer [huisnummer] te Schiedam, waarbij met zwaar materieel over een afsluiter gereden is. Daardoor is de onderliggende distributiewaterleiding beschadigd met lekkage tot gevolg.
2.2
Bij brief van 28 maart 2018 heeft RenB Infraschade (hierna: RenB), namens Evides, Kroeze aansprakelijk gesteld voor deze schade.
2.3
Bij brief van 30 augustus 2018 heeft RenB aan Kroeze een schadeopstelling gezonden. RenB maakt daarin aanspraak op een totaalbedrag van € 15.790,18, waaronder begrepen een bedrag van € 2.350,00 aan consignatiekosten en € 800,00 aan kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal.
2.4
Bij e-mail van 18 september 2018 heeft de schadeverzekeraar van Kroeze, Interpolis, zich bij RenB gemeld. Interpolis heeft een expert ingeschakeld, die op 1 oktober 2018 met RenB contact heeft opgenomen.
2.5
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2018 heeft RenB gereageerd op een bericht van Interpolis, waarin de verzekeringsmaatschappij te kennen heeft gegeven niet te zullen overgaan tot vergoeding van de consignatiekosten en de kosten van vaststelling aansprakelijkheid, schade en verhaal. RenB heeft die schadecomponenten in bedoeld e-mailbericht nader toegelicht.
2.6
Interpolis heeft vervolgens aan RenB op 19 oktober 2018 een bedrag van € 12.785,28 betaald.
2.7
Bij e-mail van 22 oktober 2018 heeft RenB aan Interpolis medegedeeld het door RenB ontvangen bedrag van € 12.785,28 behoudens een omgaande toezegging tot nabetaling van een bedrag van € 3.177,39 te weigeren, omdat het bedrag onvolledig is.
2.8
Op 26 oktober 2018 heeft RenB per e-mail een rappel gestuurd aan Interpolis, waarin vermeld is dat uitvoering gegeven zal worden aan de eerdere aankondiging dat het ontvangen bedrag teruggestort zal worden en dat Kroeze in rechte betrokken zal worden in het geval er geen reactie van Interpolis volgt.
2.9
Interpolis heeft bij brief van 30 oktober 2018 de ontvangst van de e-mailberichten van 18, 22 en 26 oktober 2018 bevestigd, waarbij zij heeft aangekondigd binnen drie weken inhoudelijk daarop te zullen reageren.
2.1
RenB heeft het door Interpolis ontvangen bedrag van € 12.785,28 op 30 oktober 2018 teruggestort op de rekening van Interpolis.
2.11
Interpolis heeft RenB, althans [naam] , bij brief van 2 november 2018 gemeld dat zij de consignatiekosten en buitengerechtelijke kosten niet zal vergoeden. In die brief heeft Interpolis voor zover thans van belang het volgende laten weten:
“(…)Wij betalen de consignatiekosten en buitengerechtelijke kosten nietOp grond van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (Glazen Maas/Hak Rijnmond, ECLI:NL:RBROT:2017:5122) zijn wij van mening dat de consignatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten accepteren we niet dat u ze rechtstreeks op grond van de door u aangehaalde staffel claimt. Tot nu toe toonde u niet aan dat ze ten laste van Evides kwamen. We hebben dus graag bewijs hiervan. De (kosten)afspraak tussen u en Evides en bewijs dat de kosten in rekening zijn gebracht”.
3. Het geschil
3.1
Evides heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Kroeze te veroordelen aan haar te betalen € 14.990,18 aan hoofdsom, te vermeerderen met € 186,45 aan wettelijke rente en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 en € 800,00 aan kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal, een en ander met veroordeling van Kroeze in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Evides - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Kroeze heeft haar aansprakelijkheid voor de door Evides geleden schade erkend, zodat zij die schade dient te vergoeden.
3.2.2
Kroeze dient de gevorderde consignatiekosten van € 2.350,00 te vergoeden. Die kosten houden verband met het door Evides in stand houden van een 24-uurs storingsdienst om te voorkomen dat nog verdere schade, omzetverlies en waterverlies ontstaan. De door Evides gevorderde consignatiekosten zijn redelijk en daadwerkelijk gemaakt en de vordering staat niet los van de door Kroeze gepleegde onrechtmatige daad.
3.2.3
Kroeze is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 21 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, omdat Evides op grond van artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 6:44 lid 3 BW geen genoegen hoefde te nemen met een deelbetaling en dus op goede gronden de deelbetaling weer heeft teruggestort op de rekening van de verzekeraar Interpolis.
3.2.4
De kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal van € 800,00 zijn kosten die op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW voor vergoeding in aanmerking komen. De gemaakte kosten waren noodzakelijk om schadevergoeding te verkrijgen. Bovendien zijn de kosten redelijk, omdat aansluiting is gezocht bij de staffel buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
Kroeze heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
3.3.1
Kroeze erkent dat zij aansprakelijk is voor de door Evides geleden schade.
3.3.2
De vordering tot vergoeding van consignatiekosten moet worden afgewezen. Het in stand houden van een storingsdienst staat los van het onrechtmatig handelen van Kroeze. De storingsdienst moet in het kader van de normale bedrijfsvoering hoe dan ook in stand worden gehouden, zodat die kosten voor rekening van Evides komen. Daarnaast heeft Evides de door haar gevorderde consignatiekosten onvoldoende onderbouwd en heeft zij bovendien in haar conclusie van repliek niet naar productie E7 - waarmee Evides haar vordering van een nadere onderbouwing wilde voorzien - verwezen.
3.3.3
Interpolis heeft op 19 oktober 2018 bevrijdend aan RenB betaald. Er is geen sprake van een deelbetaling. Kroeze is derhalve vanaf 19 oktober 2018 geen wettelijke rente verschuldigd over het door Interpolis aan RenB betaalde bedrag van € 12.785,28.
3.3.4
De door Evides gevorderde kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal zijn niet door Evides onderbouwd. De kosten zijn niet redelijk. Er kan niet worden aangesloten bij de staffel buitengerechtelijke incassokosten.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen staat vast dat Kroeze aansprakelijk is voor de schade van Evides aan de distributieleiding als gevolg van de mechanische werkzaamheden op 21 maart 2018. Partijen zijn echter verdeeld over de hoogte van de schade, in het bijzonder over het al dan niet verschuldigd zijn van de consignatiekosten, de kosten voor het vaststellen van de schade, de aansprakelijkheid en het verhaal en de wettelijke rente.
De consignatiekosten
4.2
Allereerst ligt ter beoordeling voor de vraag of Kroeze gehouden is de gevorderde consignatiekosten aan Evides te vergoeden.
4.3
Uit het proces-verbaal van de op 1 maart 2019 gehouden comparitie van partijen blijkt dat Evides voor wat betreft de onderbouwing van de door haar gevorderde consignatiekosten naar productie E7 heeft verwezen, zodat het verweer van Kroeze dienaangaande wordt verworpen. Mede aan de hand van die productie en de door Evides ter gelegenheid van de comparitie van partijen gegeven nadere toelichting (op die productie) heeft Evides voldoende onderbouwd dat de jaarlijks door haar gemaakte consignatiekosten mede met het oog op het repareren van door derden veroorzaakte schades worden gemaakt. Evides heeft onweersproken gesteld dat het daarbij gaat om een niet verwaarloosbaar aandeel van 25% van alle storingen. Deze kosten worden derhalve mede gemaakt ter beperking van schade die door derden wordt veroorzaakt, ongeacht de omstandigheid dat het gaat om normale bedrijfskosten. Onder deze omstandigheden mogen de kosten van het in stand houden van de 24-uurs storingsdienst aan de door derden veroorzaakte schades worden toegerekend overeenkomstig het aandeel van deze schade in de totale schade door storingen. Niet van belang is of de betreffende kosten ook zouden zijn gemaakt indien geen sprake zou zijn geweest van schades door derden (vgl. HR 23 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD5713 (Kalimijnen)).
Kroeze heeft voor het gelijk van haar stelling dat zij niet gehouden is tot vergoeding van de consignatiekosten een beroep gedaan op het vonnis van deze rechtbank van 7 juli 2017. Die uitspraak is echter in appel vernietigd door het Gerechtshof Den Haag, getuige de uitspraak van 9 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:699, zodat dat beroep van Kroeze faalt.
4.4
Uit de door Evides overgelegde productie E7 blijkt hoe de door Evides gevorderde consignatiekosten zijn opgebouwd. Evides heeft haar vordering daarmee voldoende onderbouwd, zeker in het licht van de abstracte schadeberekening die geldt in zaken als de onderhavige, zoals ook beslist door het Gerechtshof Den Haag in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 april 2019.
4.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verweren van Kroeze ter zake van de door Evides gevorderde consignatiekosten worden afgewezen en dit deel van de vordering van Evides toewijsbaar is.
De gevorderde hoofdsom
4.6
Kroeze heeft de verschuldigdheid van de door Evides gevorderde hoofdsom van
€ 14.990,18 voor het overige niet betwist, zodat aan hoofdsom wordt toegewezen een bedrag van € 14.990,18.
De kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal
4.7
Kosten ter vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW. Het verweer van Kroeze dat Evides niet heeft onderbouwd dat de door haar bij dagvaarding onder randnummer 9 gestelde werkzaamheden door RenB zijn verricht, wordt verworpen. Uit de door Evides overgelegde producties E1 tot en met E5 blijkt dat RenB daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Het had bovendien op de weg van Kroeze gelegen om specifiek aan te geven welke door Evides gestelde werkzaamheden RenB niet heeft verricht of waarvan niet in de rede had gelegen dat RenB die werkzaamheden in het onderhavige geval zou hebben verricht. Nu Kroeze zulks heeft nagelaten, wordt het ervoor gehouden dat RenB de gestelde werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht.
4.8
RenB heeft de gestelde werkzaamheden verricht, en dus dergelijke kosten gemaakt, op last van Evides. Evides dient deze kosten uit dien hoofde aan RenB te vergoeden; deze kosten c.q. deze vergoedingsplicht is daarom schade voor Evides. Daarvoor hoeft Evides in het kader van de abstracte schadeberekening, zoals hiervoor bedoeld, niet te stellen of te onderbouwen, dat RenB deze kosten in dit concrete geval daadwerkelijk aan haar in rekening heeft gebracht. Het verweer van Kroeze dienaangaande faalt. Ook ter zake van dit onderdeel van de vordering zoekt de kantonrechter aansluiting bij de hiervoor genoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 april 2019.
4.9
Evides heeft voor de hoogte van de door haar gevorderde kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal aansluiting gezocht bij de staffel buitengerechtelijke incassokosten. Gelet op de door RenB verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden komt het door Evides gevorderde bedrag van € 800,00 de kantonrechter onredelijk noch bovenmatig voor. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen.
De wettelijke rente
4.1
Vooropgesteld wordt dat Kroeze ingevolge artikel 6:83 sub b BW per 21 maart 2018 in verzuim was met betaling van de door Evides geleden schade, zodat de wettelijke rente ex artikel 6:119 lid 1 BW vanaf dat moment verschuldigd is.
4.11
Kroeze heeft gesteld dat zij met de op 19 oktober 2018 door Interpolis aan RenB verrichte betaling van € 12.785,28 niet meer in verzuim was met de betaling van dat deel van de door Evides gevorderde schadevergoeding
4.12
Evides heeft van haar kant gesteld dat zij, mede gezien het bepaalde in de artikelen 6:29 en 6:44 BW geen genoegen hoefde te nemen met een gedeeltelijke betaling en dat zij om die reden de betaling weer heeft teruggestort aan de verzekeraar van Kroeze, met het gevolg dat het verzuim van Kroeze heeft voortgeduurd en dat de verbintenis tot schadevergoeding niet door de geweigerde onvolledige betaling teniet is gegaan en zij derhalve onverminderd vanaf 21 maart 2018 aanspraak kan maken op betaling van de wettelijke rente over het volledige bedrag aan schadevergoeding.
4.13
Ten aanzien van dit onderdeel van het geschil overweegt de kantonrechter het volgende.
De schuldenaar is op basis van artikel 6:29 BW in het algemeen zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen. De ratio achter deze bepaling is dat de schuldeiser de prestatie als eenheid heeft bedongen en het voor hem lastig is als hij telkens grotere of kleinere gedeelten in ontvangst moet nemen. Blijkens de wetsgeschiedenis kan uit de overeenkomst, wet, gewoonte of redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat de schuldeiser wél nakoming in gedeelten moet aanvaarden.
Gelet op de gebleken omstandigheden van het geval is de kantonrechter van oordeel dat Evides in dit geval op basis van de eisen van redelijkheid en billijkheid de betaling van het bedrag van € 12.785,28 als deelbetaling had moeten accepteren. Uit de reactie van RenB van 18 oktober 2019 (zoals hiervoor onder 2.5 vermeld) blijkt dat Interpolis zich op het standpunt stelde niet gehouden te zijn tot vergoeding van de consignatiekosten en de kosten van vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal. RenB had dus redelijkerwijs moeten begrijpen dat het verschil van het niet betaalde bedrag van € 3.177,39 betrekking had op die componenten van de schade.
Voorts had het op de weg van RenB gelegen om de in de brief van 30 oktober 2018 aangekondigde inhoudelijke reactie van Interpolis af te wachten. Interpolis heeft vervolgens op 2 november 2018 gemotiveerd te kennen gegeven niet gehouden te zijn tot betaling van de consignatiekosten en de kosten van vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal. Als RenB die inhoudelijke reactie had afgewacht alvorens het bedrag van € 12.785,28 terug te storten, was haar helemaal duidelijk geweest hoe het betaalde bedrag was samengesteld.
4.14
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Evides het bedrag van € 12.785,28 ten onrechte heeft teruggestort, zodat Kroeze vanaf 19 oktober 2018 met de betaling van dat bedrag niet langer in verzuim is. Een en ander betekent dat de wettelijke rente over het schadebedrag van € 15.790,18 toewijsbaar is vanaf 21 maart 2018 tot en met 18 oktober 2018 en dat over het restantbedrag van € 3.004,90 de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 19 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De proceskosten
4.15
Kroeze wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding veroordeeld, waarbij voor de berekening van die kosten wordt uitgegaan van het niet door Kroeze betaalde bedrag van € 3.004,90. Een en ander betekent dat de verschotten worden vastgesteld op een bedrag van € 561,44 te weten € 85,44 aan explootkosten en € 476,00 aan griffierecht, terwijl het gemachtigdensalaris wordt vastgesteld op € 630,00, te weten 3 punten op basis van € 210,00 per punt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Kroeze om aan Evides tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 15.790,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 maart 2018 tot en met 18 oktober 2018 en over € 3.004,90 vanaf 19 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Kroeze in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Evides vastgesteld op € 561,44 aan verschotten en € 630,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
38671/710