ECLI:NL:RBROT:2020:12108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/10/606752 / JE RK 20-2965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een ondertoezichtstelling van de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013. De vader van de minderjarige verzocht om als belanghebbende in de procedure te worden aangemerkt, maar dit verzoek is afgewezen. De kinderrechter overwoog dat de vader geen ouderlijk gezag heeft en dat de rechterlijke beslissing omtrent de ondertoezichtstelling niet rechtstreeks zijn rechten of verplichtingen raakt. De Raad had eerder een verzoek tot ondertoezichtstelling gedaan, maar dit was in januari 2020 afgewezen omdat er toen geen zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder. De kinderrechter concludeerde dat de situatie sindsdien niet zodanig is veranderd dat er nu wel sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. De moeder werkt goed mee met de hulpverlening en er zijn geen zorgelijke signalen vanuit de school. De kinderrechter heeft daarom zowel het verzoek van de vader als het verzoek van de Raad afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/606752 / JE RK 20-2965
Datum uitspraak: 10 december 2020

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

regio Rotterdam-Dordrecht, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. R.A.A.H. van Leur, kantoorhoudend in Dordrecht.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 26 oktober 2020, ingekomen bij de
griffie op 27 oktober 2020;
- de brief van 11 november 2020 van mr. M. Nentjes, kantoorhoudende te Rotterdam, advocaat van de vader, dhr. [naam vader] , van welke brief de kinderrechter kennis heeft genomen tijdens de mondelinge behandeling;
- de brief van 17 november 2020 van de advocaat van de moeder, voornoemd;
- de brief van 17 november 2020 van de Raad;
- de brief van 18 november 2020 van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI;
- de brief van 30 november 2020 van de advocaat van de vader, voornoemd.
Op 13 november 2020 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, voornoemd;
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ;
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, voornoemd, als informant.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder.

De verzoeken

Het verzoek van de Raad
De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Het verzoek van de vader
De vader verzoekt als belanghebbende in deze procedure te worden aangemerkt.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft ter zitting zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige] wordt al heel lang blootgesteld aan spanningen tussen de ouders. Er is geen duidelijk plan ten aanzien van de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Safegroup heeft zorgen geuit over [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] mist zijn vader en [naam halfbroer] , de halfbroer van [voornaam minderjarige] ’ halfzus [naam halfzus] , die een periode in het gezin heeft gewoond. [voornaam minderjarige] ervaart al heel lang een mate van afwijzing, omdat verschillende belangrijke hechtingspersonen hem hebben moeten verlaten. De moeder werkt goed mee met de hulpverlening, maar de vraag is of dat zo blijft als er beslissingen moeten worden genomen waar zij niet achter staat. De ondertoezichtstelling is nodig om de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader vorm te geven en zicht te houden op het contact tussen de ouders en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . Daarnaast moet worden bezien of de ouders over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken en of zij voldoende emotioneel beschikbaar zijn voor [voornaam minderjarige] .
De Raad heeft in zijn brief van 17 november 2020 laten weten dat de vader aangemerkt kan worden als belanghebbende.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] niet noodzakelijk is. De GI kent de moeder, omdat de GI betrokken is bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [naam halfzus] . Hoewel er zorgen bestaan over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , worden deze zorgen volgens de GI voldoende ondervangen in het vrijwillige kader. De nodige hulpverlening wordt door beide ouders geaccepteerd. Er is al pedagogische hulpverlening betrokken van Safegroup die onder meer ondersteuning biedt bij de belcontacten tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Deze belcontacten verlopen soms moeizaam, omdat de vader niet opneemt of op het laatste moment afzegt. Er is geen continuïteit in de contacten met de vader. Dit is nodig voordat er een uitbreiding van de contacten tussen [voornaam minderjarige] en de vader kan plaatsvinden. De GI zal ook kijken naar het contactherstel tussen [voornaam minderjarige] en [naam halfbroer] . Verder heeft de GI aangegeven dat het al een periode rustig is in de contacten tussen de ouders. Safegroup heeft met de moeder een veiligheidsplan opgesteld voor als de vader weer onaangekondigd voor de deur staat. Safegroup is positief over de opvoedvaardigheden van de moeder.
Ten aanzien van het verzoek van de vader heeft de GI zich in haar brief van 18 november 2020 geconformeerd aan het oordeel van de kinderrechter.

Het standpunt van de belanghebbende

Door en namens de moeder is ter zitting verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. Ter onderbouwing hiervan is aangevoerd dat er geen sprake is van een ontwikkelings-bedreiging. [voornaam minderjarige] doet het goed op school, heeft vriendjes, gaat naar zwemles en zit op een knutselgroep. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige] bij de moeder. Er bestaan alleen zorgen over het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Dat is geen reden voor een ondertoezichtstelling. Sinds juli 2020 is er pedagogische hulpverlening betrokken voor de belcontacten tussen [voornaam minderjarige] en de vader. De moeder wil graag dat [voornaam minderjarige] regelmatig contact heeft met de vader. De enige die daarvoor kan zorgen is de vader zelf. De moeder heeft op 28 oktober jl. de Aware knop ingeleverd omdat de incidenten tussen de ouders zijn gestopt. De moeder vindt het jammer dat de Raad Safegroup niet bij het onderzoek heeft betrokken, omdat Safegroup positief is over haar opvoedvaardigheden en ook geen ontwikkelings-bedreiging van [voornaam minderjarige] ziet. De moeder heeft het beste met [voornaam minderjarige] voor. Zij heeft een duidelijke opvoedstrategie, houdt de hulpverlening goed op de hoogte en komt haar afspraken na. De hulpverlening kan daarom in het vrijwillige kader worden voortgezet.
Namens de moeder is in de brief van 17 november 2020 verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader om hem als belanghebbende aan te merken. Verzocht is om dit verzoek af te wijzen.

Het standpunt van de informant

Door en namens de vader is ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. De vader zou met een ondertoezichtstelling willen bereiken dat de moeder ervoor open staat om [voornaam minderjarige] alleen met de vader contact te laten hebben. De vader begrijpt niet waarom hij geen omgang kan hebben met [voornaam minderjarige] . Hij zou meer voor [voornaam minderjarige] willen betekenen en een vaderrol willen invullen. Daarvoor is een ondertoezichtstelling noodzakelijk. De visies van de vader en de moeder wijken namelijk af. Er moet iets gebeuren zodat [voornaam minderjarige] daar niet langer mee wordt belast. Het is positief dat het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader nu voorzichtig hersteld wordt, maar dat gebeurt vanuit Safegroup. Voor de vader is het prettig als er een neutrale partij, zoals de GI, meekijkt en kan bezien of er versnelling in de opbouw van het contact mogelijk is. De vader ziet dat [voornaam minderjarige] zich in de steek gelaten voelt. Ondanks dat de moeder hard haar best doet, blijft [voornaam minderjarige] het gevoel van afwijzing houden. Ondanks dat wellicht niet volledig is voldaan aan de wettelijke vereisten, is de vader van mening dat het verzoek van de Raad moet worden toegewezen.

De beoordeling

Het verzoek van de vader
Ten aanzien van het verzoek van de vader om hem in deze zaak als belanghebbende aan te merken overweegt de kinderrechter als volgt.
Artikel 798 lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (BRv) bepaalt dat voor de toepassing van afdeling 1 van titel 6 van boek 3 BRv onder belanghebbende wordt verstaan “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”. Een belanghebbende in de zin van genoemd artikel heeft specifieke processuele rechten en bevoegdheden, zoals bijvoorbeeld het recht om het verzoekschrift en de beschikking toegezonden te krijgen, (in principe) alle stukken in te kunnen zien, opgeroepen te worden voor de zitting en hoger beroep in te stellen.
De door artikel 798 lid 1, eerste volzin, BRv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) kan niet in algemene zin worden afgebakend. Welke persoon als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald - aan de ene kant - door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en - aan de andere kant - door de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die persoon in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, BRv (HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488). In overeenstemming hiermee heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) geoordeeld dat de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van (nu) art. 798 lid 1, eerste volzin, BRv. Redengevend daartoe is dat door de rechterlijke beslissing houdende ondertoezichtstelling de rechten en verplichtingen van die ouder niet rechtstreeks worden geraakt, nu die ouder vóór de ondertoezichtstelling niet het ouderlijk gezag uitoefende, en de ondertoezichtstelling niet in de weg staat aan effectuering van zijn recht op gezinsleven met het kind, zoals door omgang van die ouder met het kind.
Daarnaast is van belang dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven (voortvloeiend uit artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden [EVRM]) er ook aanspraak op kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet ook op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf ook moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM. De door art. 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
De kinderechter dient de vraag of de vader belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, BRv, daarom te beantwoorden met inachtneming van deze uit art. 8 EVRM voortvloeiende eisen.
De vader heeft [voornaam minderjarige] erkend, maar draagt niet het gezag over hem. [voornaam minderjarige] wordt door de vader niet verzorgd en opgevoed op als behorende tot zijn gezin. Vast is komen te staan dat er vooralsnog slechts belmomenten plaats vinden tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Deze contacten zijn onvoorspelbaar, omdat de vader niet altijd bereikbaar is en ook wel op het laatste moment afzegt. De belcontacten worden door de Safegroup begeleid. De betrokkenen zijn het erover eens dat de contacten tussen de vader en [voornaam minderjarige] kunnen worden uitgebreid, zodra het de vader lukt op voorspelbare en regelmatige basis beschikbaar te zijn voor de belcontacten.
Uit vorenstaande volgt dat een eventuele ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] niet in de weg zal staan aan effectuering van het recht van de vader op contact met [voornaam minderjarige] ; in het vrijwillige kader worden ouders voldoende begeleid om dit contact vorm te geven. Verder is niet gebleken dat de vader onvoldoende door de diverse instanties wordt betrokken bij de besluitvorming die raakt aan (de opbouw van) zijn contacten met [voornaam minderjarige] . Zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven wordt gerespecteerd. De rechterlijke beslissing die door de Raad wordt verzocht zal niet rechtstreeks de rechten of verplichtingen waarop de vader zich beroept, raken.
De kinderrechter is op grond van bovenstaande van oordeel dat de vader in deze procedure niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 BRv.
Het verzoek van de Raad
Ten aanzien van het verzoek van de Raad overweegt de kinderrechter dat bij beschikking van 10 januari 2020 een eerder verzoek van de Raad om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen is afgewezen. De kinderrechter heeft toen overwogen dat er op dat moment geen zorgen waren over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige] bij de moeder, dat [voornaam minderjarige] zich positief ontwikkelde en dat de moeder betrokken was. Wel waren er toen (al) zorgen over de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader. [voornaam minderjarige] had last van de onstabiliteit en onvoorspelbaarheid rondom de omgang. Die
zorgen achtte de kinderrechter op zichzelf niet van dien aard dat gesproken kon worden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter overwoog daarbij dat de moeder de vader in het belang van [voornaam minderjarige] nog een kans zou moeten geven om het contact te hervatten, indien de vader zijn zaken op orde zou hebben en zou laten zien dat hij afspraken over het contact met [voornaam minderjarige] kan nakomen.
Aan de orde is daarmee de vraag of zich na de beschikking van 10 januari 2020 omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat op dit moment wel aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan.
Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder in maart 2020 aangifte heeft gedaan van stalking door de vader, dat in april 2020 de reclasseringsbegeleiding van de vader is gestopt en dat er in mei 2020 een zorgmelding is geweest door het Veiligheidshuis. Verder is [voornaam minderjarige] na de zomervakantie naar een andere school gegaan en is zijn halfzus [naam halfzus] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst binnen het netwerk, waar zij op initiatief van de moeder al verbleef. Sinds mei 2020 is de Safegroup betrokken bij de moeder. Deze organisatie is door de Raad niet als informant in het onderzoek betrokken. De GI heeft ter zitting laten weten dat de Safegroup positief is over de opvoedvaardigheden van de moeder, dat een veiligheidsplan is opgesteld en dat beide ouders zich aan de afspraken met de hulpverlening houden. De Safegroup begeleidt de belcontacten tussen de vader en [voornaam minderjarige] . De GI ziet geen gronden voor een ondertoezichtstelling.
De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een GI - kort gezegd - indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Hoewel vast staat dat [voornaam minderjarige] in zijn leven al het nodige heeft meegemaakt en de contacten met zijn vader nog onvoldoende van de grond komen, lijkt het leven van de moeder en [voornaam minderjarige] al enige tijd in een rustiger vaarwater te zijn gekomen. De moeder werkt goed mee aan de hulpverlening en aan de contacten met de vader, er zijn geen zorgelijke signalen bekend van de scholen van [voornaam minderjarige] , en de GI en de Safegroup (die beide nauw betrokken zijn bij de moeder) zien voldoende pedagogische vaardigheden bij de moeder en mede daarom geen aanleiding voor een ondertoezichtstelling.
De kinderrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal daarom ook het verzoek van de Raad afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de vader af;
wijst het verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.J. de Nijs,
kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp, als griffier op 10 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.