1.5Bij e-mailbericht van 29 augustus 2018 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot na de beslissing op bezwaar.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat de constructie in de tuin van eisers een bouwwerk is, dat voor de oprichting daarvan een omgevingsvergunning vereist is en dat die omgevingsvergunning niet verleend is. De constructie kan niet als tuinmeubilair worden aangemerkt zodat de uitzondering genoemd in artikel 2, tiende lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) niet van toepassing is. Omdat de constructie een bouwwerk is dat niet als pergola of tuinmeubilair kan worden aangemerkt is de constructie tevens in strijd met het bestemmingsplan. De Bebouwingscommissie heeft geoordeeld dat er vanuit stedenbouwkundig oogpunt bezwaar bestaat tegen het volledig overkappen van de tuin omdat dit in strijd is met het nieuwe bestemmingplan en omdat dit het groene karakter van de achtertuinen verstoort. De commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) heeft de constructie aangemerkt als exces. Verweerder ziet daarom geen aanleiding af te wijken van het bestemmingsplan en daarmee bestaat geen concreet zich op legalisatie. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is dan ook niet gebleken, aldus verweerder.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat de constructie in de tuin vergunningvrij is. De constructie heeft een open karakter en is niet door wanden omgeven. Het zonwerend doek dat over de constructie kan worden uitgerold is alleen aan de achtergevel bevestigd en is niet bedoeld om voor lange tijd aaneengesloten over de constructie te zijn gerold. De constructie moet dan ook aangemerkt worden als tuinmeubilair. Van een overtreding is geen sprake en verweerder is daarom niet bevoegd tot handhaving. Eisers betwisten dat sprake is van een welstandsexces. Er wordt aan voorbijgegaan dat de constructie het merendeel van de tijd ingeschoven zal zijn. Er kan niet gezegd worden dat sprake is van het “visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk” en er is geen sprake van een buitensporigheid in uiterlijk waaraan een groot deel van de mensen zich zal ergeren. De welstandscommissie baseert haar advies daarnaast ten onrechte op het uiterlijk dat de zonwering in de toekomst zal hebben. Tot slot voeren eisers aan dat het bestreden besluit niet voldoende wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering omdat de adviezen van de bebouwings- en de welstandcommissie aan het dossier ontbreken.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.3, tweede lid, van het Bor, in samenhang gelezen met artikel 2, aanhef en tiende lid, van Bijlage II bij het Bor, is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op tuinmeubilair, mits niet hoger dan 2,5 m.
Artikel 20.2.1, aanhef en onder c, van de regels behorend bij het bestemmingsplan bepaalt dat op de voor 'Tuin - 2' bestemde gronden niet mag worden gebouwd, behoudens in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola's, erfafscheidingen, keermuren, gebouwde terrassen, hellingbanen, (brand)trappen, tuinmeubilair, speeltoestellen, vlaggenmasten en vijvers.