In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door [eiser] is ingediend tegen een besluit van het college. Het primaire besluit, genomen op 11 december 2018, verplichtte [eiser] om een schuur en andere bouwwerken op zijn perceel in Puttershoek in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan. Het college verklaarde het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ontvangen. [eiser] stelde dat hij het bezwaarschrift op 22 januari 2019 had verzonden via Falkpost, maar het college ontkende dit en stelde dat het bezwaarschrift te laat was ontvangen.
De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 6:9 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in overweging genomen. Dit artikel bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift op 22 januari 2019 is aangeboden bij Falkpost en dat het college dit pas op 23 januari 2019 heeft ontvangen. De rechtbank heeft de uitleg van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest-Pawlak betrokken, waarin werd gesteld dat lidstaten geen exclusieve rechten mogen verlenen aan universele postdiensten. De rechtbank concludeert dat artikel 6:9 lid 2 Awb ook van toepassing is op andere postvervoerders zoals Falkpost, en dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van [eiser] gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van [eiser].