Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam eiser 1],
[naam eiser 2],
[naam eiser 3],
[naam eiser 4],
1..De procedure
- het vonnis in het incident van 18 juli 2018, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- de conclusie van antwoord bestaande uit:
- de conclusie van repliek, met producties 100 tot en met 112,
- de conclusie van dupliek bestaande uit:
- de akte houdende overlegging productie van NN, met productie 70,
- de akte wijziging van eis (art. 130 Rv.) tevens akte overlegging producties van Wakkerpolis c.s., met producties 114 tot en met 124,
- het proces-verbaal van comparitie van 6 december 2019,
- het faxbericht van NN van 28 januari 2020, met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van Wakkerpolis c.s. van 29 januari 2020, met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van Wakkerpolis c.s. van 4 februari 2020 in reactie op het faxbericht van NN.
2..De feiten
universal lifebasis, waarbij een overlijdensrisicodekking is ingebouwd en volledig is afgestemd op de waarde die is opgebouwd in de beleggingsverzekering. Daardoor is niet de volledige uitkering bij overlijden verzekerd, maar slechts het verschil tussen het verzekerd bedrag bij overlijden en de waarde die is opgebouwd in de beleggingsverzekering (het risicokapitaal). De overlijdensrisicopremie die op enig moment verschuldigd is, wordt alleen over dit verschil berekend. De kosten die NN in rekening brengt en de inhoudingen voor het overlijdensrisico zijn verdisconteerd in de bruto premie. NN wendt de ontvangen bruto premie, onder aftrek van aankoopkosten, aan voor de aankoop van participaties. De kosten en inhoudingen worden vervolgens door NN onttrokken aan de participaties.
3..Het geschil
4..De beoordeling
A) Inleiding
universal lifebasis die NN onder diverse namen in de periode 1990 – 2004 op grote schaal heeft verkocht aan consumenten (zie 2.1). Wakkerpolis c.s. verwijt NN – samengevat – dat zij aan verzekeringnemers kosten in rekening heeft gebracht zonder dat daarvoor een contractuele grondslag bestond, omdat er geen wilsovereenstemming over het in rekening brengen van die kosten bestond. Het gaat Wakkerpolis c.s. daarbij om de eerste kosten, die zij definieert als:
governancestructuur, met de door de Stichting ingestelde rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld (de verzekeringnemers), onvoldoende gewaarborgd zijn (artikel 3:305a lid 2, laatste volzin, BW).
governancestructuur van de Stichting niet volledig aan de eisen die daaraan, naar de laatste inzichten, gesteld mogen worden om te voorkomen dat de commerciële belangen van [naam 6] prevaleren boven de belangen van de bij de Stichting aangesloten verzekeringnemers. Dat betekent echter niet zonder meer dat de belangen van de verzekeringnemers in het kader van deze procedure op dit moment onvoldoende gewaarborgd zijn. Zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis van 18 juli 2018 betreffen de collectieve vorderingen van de Stichting slechts verklaringen voor recht. In dit stadium lopen de belangen van de verzekeringnemers nog steeds parallel aan de belangen van de personen achter de Stichting. Zowel de verzekeringnemers als de personen achter de Stichting hebben baat bij toewijzing van de gevorderde verklaringen voor recht. Toewijzing van die vorderingen zou er immers in beginsel toe leiden dat NN ingehouden bedragen aan verzekeringnemers moet vergoeden, hetgeen evenzeer in het belang van de Stichting is. Omtrent enig concreet commercieel belang van de (personen achter de) Stichting dat op gespannen voet zou staan met de belangen van de verzekeringnemers is niets gesteld of gebleken. Tegen die achtergrond en nu er geen reden is te twijfelen aan de kennis en vaardigheden van de Stichting en de Stichting overigens voldoet aan de eisen van artikel 3:305a BW (zie 4.4), bestaat er in deze fase van het geschil tussen partijen onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de belangen van de verzekeringnemers onvoldoende gewaarborgd zijn.
2014staat (zie 3.1), beschouwt de rechtbank dat, gelet op de uitdrukkelijke eisvermindering en beperking in tijd als toegelicht in de conclusie van repliek onder 2.1.2.1 als een verschrijving voor 30 juni
2004. Bij de eiswijziging is immers aan dit aspect geen woord gewijd. Ook NN heeft de vorderingen, gelet op haar reactie, aldus begrepen dat 2004 is bedoeld.
universal lifebasis, waarbij een overlijdensrisicodekking is ingebouwd en volledig is afgestemd op de waarde die is opgebouwd in de beleggingsverzekering (zie 2.3). De verzekeringnemer betaalt aan de verzekeraar een bedrag (de bruto premie) in ruil voor een toekomstige uitkering bij overlijden en/of op een bepaalde/te bepalen datum in leven zijn van de verzekerde. De NN-beleggingsverzekeringen bevatten daarmee alle kenmerken van een levensverzekeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:975 jo. 7:964 jo. 7:925 BW. De omstandigheid dat de NN-beleggingsverzekering een open einddatum kan hebben en de hoogte van de uitkering niet vaststaat, maakt dat niet anders. Er is geen rechtsregel waaruit volgt dat pas sprake is van een uitkering in de zin van artikel 7:925 BW als er een vaste einddatum is en/of een vooraf bepaald bedrag. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de uitkering bij leven als ‘recht van opname’ of ‘recht van omzetting’ is weergegeven. NN heeft onweersproken toegelicht dat dat verband houdt met het flexibele karakter van de NN-beleggingsverzekeringen.
universal lifebasis. Dit systeem werkt aldus, dat de verzekeringnemer een bruto premie aan de verzekeraar NN betaalt voor de verzekerde hoofddekking, te weten de dekking bij overlijden of in leven zijn van de verzekerde (zie 4.25). NN wendt de ontvangen premie aan voor de aankoop van participaties op haar eigen naam, waarna de kosten en inhoudingen voor het overlijdensrisico worden onttrokken aan die participaties. Het na aftrek van die inhoudingen en kosten resterende bedrag aan participaties wordt vervolgens aangehouden door NN, ten behoeve van de verzekeringnemer, met het doel om - op ieder moment - aan haar uitkeringsverplichtingen jegens de verzekeringnemer en/of de begunstigde te kunnen voldoen. De verzekeringnemer neemt niet zelf rechtstreeks deel in de beleggingsfondsen; NN houdt de betreffende participaties op eigen naam. Het beleggingsrisico is voor de verzekeringnemer. Ter uitvoering van haar uitkeringsverplichting (op enig moment) keert NN de tegenwaarde van de participaties in guldens/euro's uit aan de begunstigde bij overlijden dan wel bij uitoefening van het recht van opname/omzetting. NN handelt bij de uitvoering van voormelde werkzaamheden volledig zelfstandig.
“ (…) 29. (…) contracts which are ‘unit-linked’ or ‘linked to investment funds’ (…) are common in insurance law. Thus, the European Union legislature took the view that that type of contract falls within a class of life assurance, as is clear from Annex I, point III to the Life Assurance Directive, read in conjunction with Article 2(1)(a) of that directive.
“(…) 50. However, the Court has already had occasion, in various contexts, to rule that the essentials of an insurance transaction are, as generally understood, that the insurer undertakes, in return for prior payment of a premium, to provide the insured, in the event of materialisation of the risk covered, with the service agreed when the contract was concluded (…).
“de nodige inlichtingen om de overeenkomst te kunnen kiezen die het beste bij zijn behoeften past;”en daarin wordt voorts overwogen
“dat deze behoefte aan inlichtingen nog sterker is omdat de looptijd van de verbintenissen zeer lang kan zijn; dat het dientengevolge wenselijk is de minimumvoorschriften te coördineren opdat de consument een duidelijke en nauwkeurige informatie zou ontvangen over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden produkten”(zie 2.10) en blijkens de toelichtingen op de RIAV 1994 en de RIAV 1998 betreffen deze regelingen
“de (pre)contractuele verhouding tussen verzekeraar en verzekeringnemer”en
“wordt de toepassing van deze regeling(en) beheerst door het burgerlijk recht, waarbij bijvoorbeeld ook de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 2 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gelden”.
“… dat dit aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een verzekeraar op grond van algemene beginselen van intern recht, zoals (…) open en/of ongeschreven regels, gehouden is de verzekeringnemer bepaalde informatie te verstrekken in aanvulling op die vermeld in bijlage II bij de richtlijn, mits (…) de verlangde informatie duidelijk en nauwkeurig is en noodzakelijk voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis en zij voldoende rechtszekerheid waarborgt”.
“De Regeling Informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1994 is gebaseerd op artikel 51 van de wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en vloeit voort uit de derde schadeverzekerings- en de derde levensverzekeringsrichtlijn. De regeling regelt de (pre)contractuele verhouding tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. Verzekeraars zijn evenmin als de producenten van andere (financiële) producten, niet verplicht inzicht te geven in de kostenstructuur.”(Kamerstukken II 1995-1996, 24456 nr. 12, p. 16-17). Uit het vervolg op dit antwoord:
“De laatste jaren worden er steeds meer levensverzekeringsproducten aangeboden waarbij het rendementsrisico direct door de verzekeringnemer wordt gelopen. Vanwege deze ontwikkeling werd het in brede kring noodzakelijk geacht dat in informatieverstrekking aan de consument de risico's die voor hem aan dergelijke levensverzekeringsproducten zijn verbonden voldoende worden belicht. In dit verband is recent door het Verbond van Verzekeraars de gedragscode rendementsprognoses vastgesteld. In deze gedragscode wordt een aantal eisen geformuleerd waaraan informatieverstrekking aan de consument betreffende de genoemde producten moet voldoen. (…) het doel van deze gedragscode [is] de consument inzicht te verschaffen in de wijze waarop rendement en risico van beleggingen van invloed zijn op toekomstige uitkeringen uit levensverzekeringen en spaarkasovereenkomsten. Deze gedragscode wordt door ondergetekende vanuit het oogpunt van consumentenbelang positief gewaardeerd. Het kabinet acht het wenselijk om, los daarvan, te bezien of er aanleiding bestaat om aan alle op de Nederlandse markt actieve levensverzekeraars bepaalde voorschriften te geven die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de wezenlijke bestanddelen van de verzekeringsovereenkomst”kan niet worden afgeleid dit anders was voor beleggingsverzekeringen.
“Eerste kosten zijn kosten die gemaakt worden bij het afsluiten van de verzekering. Ze bestaan onder andere uit kosten voor het tot stand komen en in administratie nemen van de verzekering, voor het opmaken van de polis, en (soms) kosten voor de medische beoordeling van het risico”.
“in bovenstaande bedragen zijn alle kosten verrekend. Dit houdt in dat het voorbeeldkapitaal, indien het gestelde percentage wordt gerealiseerd, op de genoemde datum ook daadwerkelijk beschikbaar komt”.
alleomstandigheden van het geval van belang (zie 4.24). De overeenkomst die uiteindelijk naar aanleiding van een offerte tot stand is gekomen, wordt mede ingekleurd door de inhoud van die offerte.
unit linkedverzekeringen. Deze verzekeringen wijken op een principieel punt van
universal lifeverzekeringen, omdat bij
unit linkedverzekeringen de kosten en inhoudingen vooraf concreet worden overeengekomen en eerst in mindering worden gebracht op de premie, waarna het restant wordt belegd, aldus de Stichting.
unit linkedenerzijds ziet op verzekeringen waarbij de uitkering is gekoppeld aan ‘
units’ en anderzijds een deelbenaming is voor verzekeringen waarbij de uitkering bij overlijden bestaat uit een vaststaand bedrag vermeerderd met de (eventueel) opgebouwde waarde van de participaties.
Unit linkedverzekeringen in de laatste, meer beperkte, zin van het woord en de in de jaren ’90 van de vorige eeuw ontwikkelde
universal lifeverzekeringen, vallen beide onder het eerst genoemde begrip
unit linked.
unit linked. Het prospectus vermeldt immers dat deze
“voorlichting beoogt te geven over een bijzondere vorm van levensverzekeringen: de verzekeringen in beleggingseenheden”. Dat kan evenmin worden afgeleid uit – zoals de Stichting ter zitting heeft aangevoerd – pagina 8 en 9 van het Prospectus. De omstandigheid dat uit deze pagina’s van het Prospectus volgt dat de premie wordt verdeeld, betekent niet zonder meer dat het Prospectus niet relevant is voor
universal lifeverzekeringen. NN heeft ter zitting toegelicht dat, voor zover het Prospectus afwijkt van de polis, de polis prevaleert. De Stichting heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het Prospectus niet relevant kan zijn voor
universal lifeverzekeringen. Aldus behoort ook het Prospectus tot de contractsdocumentatie van de NN-beleggingsverzekeringen, die als omstandigheid in aanmerking moet worden genomen.
universal lifesystematiek, pas na de omzetting in participaties (
units) op naam van de verzekeraar, geïnd. De bruto premie wordt helemaal belegd in
unitsen vervolgens worden vanuit de
unitsde kosten, ook de eerste kosten, voldaan door die
unitsweer te verkopen. Gelet op deze systematiek waren de eerste kosten geen kosten die volgens artikel 2 lid 2 onder r RIAV 1998 ‘naast’ de bruto premie in rekening worden gebracht, zodat daarvan geen (kwantitatieve) weergave diende te worden gegeven. De eerste kosten waren ook geen kosten voor nevendekkingen of kosten die andere aanbieders van beleggingsverzekeringen helemaal niet in rekening brachten. Daarnaast bestond er op grond van de RIAV 1994 en de RIAV 1998 ook geen algemene verplichting tot het vermelden van de diverse kosten
soorten(zie ook 4.33 en 4.34).
nettorekenvoorbeelden. NN stelt dat de door de Stichting aan de orde gestelde eerste kosten waren verwerkt in deze in de offerte vermelde netto voorbeeldkapitalen en dat deze netto voorbeeldkapitalen werden berekend aan de hand van dezelfde berekeningswijze als die ten grondslag lag aan de berekening van de werkelijk opgebouwde waarde tijdens de looptijd van de beleggingsverzekering. De Stichting heeft dit op zich niet gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank verkreeg de verzekeringnemer door middel van de netto voorbeeldkapitalen dus indirect inzicht in het totaaleffect van alle kosten en inhoudingen gezamenlijk op de uiteindelijk te verwachten uitkering (in het betreffende voorbeeldscenario).
nettoeinduitkering.
“(…) Bij voortijdige beëindiging van de verzekering worden de nog niet afbetaalde eerste kosten in mindering gebracht bij de bepaling van de afkoopwaarde (…)”(zie 2.8 en 2.9) weliswaar worden afgeleid dat er bij voortijdige beëindiging van de verzekering kosten in rekening worden gebracht, maar het hiervoor bedoelde effect van de wijze van in rekening brengen van de eerste kosten bij tussentijdse beëindiging of premievrijmaking wordt niet economisch inzichtelijk gemaakt.
5..De beslissing
15 juli 2020voor het nemen van een conclusie door beide partijen over hetgeen vermeld is onder 4.52, 4.73, 4.74, 4.80, 4.81 en 4.84, waarna beide partijen op de rol van twaalf weken daarna (kruislings) een antwoordconclusie kunnen nemen,